Nieuwsbrief 39 (mei 2017)
Thema: allerlei
De componisten van deze Salon
behoren tot allerlei periodes van de muziekgeschiedenis. Het is niet
mogelijk een rode draad tussen hen aan te geven en daarom worden ze gewoon
chronologisch behandeld, maar wel zo veel mogelijk ‘geplaatst in hun
tijd’. Sommige componisten zijn al in eerdere Salons bezongen en voor
enige van hen wordt verwezen naar hun componisten-portret en de
geschiedenis van de Opera.
1000
|
1450
|
1600
|
1700
|
1750
|
1820
|
1910
|
2000
|
Middel-
eeuwen
|
Renaissance
|
Barok
|
Classicisme
|
Romantiek
|
A-tonaliteit
|
|
Th. Morley
|
M.
da Gagliano
H. Purcell
G. Fr. Handel
L. Leo
|
W.A. Mozart
|
G.A. Rossini
G. Fauré
|
|
|
De
Engelsman Thomas Morley (1557-
1602) was de zoon van een brouwer in de regeerperiode van Elizabeth I
(1558- 1603) die gekenmerkt werd door de strijd tussen de katholieken en
het opkomend protestantisme. Elizabeth steunde de zaak van de
protestanten. Thomas leefde in dezelfde tijd als Shakespeare en zelfs een
tijd lang in dezelfde parochie. Hij was koorknaap in de kathedraal van
Norwich, waar hij in 1583 organist werd. In 1589 werd hij organist
in de Londense St Paul's Cathedral, nadat hij in 1588
in Oxford een graad in de muziek had behaald. In 1592 werd hij
tot Gentleman van de Chapel Royal benoemd en in 1596 verkreeg
hij het monopolie van Elizabeth op het drukken van muziekpartituren, dat
voorheen aan
William
Byrd had toebehoord. In totaal publiceerde hij negen boeken met
madrigalen, een genre waaraan hij zijn reputatie ontleende. Ook vertaalde
hij vele Italiaanse madrigalen naar het Engels. Morley schreef ook een
belangrijk pedagogisch muziekboek, A Plaine and Easie Introduction
to Practicall Musicke. In 1600 publiceerde hij een boek met luitliederen
voor één stem; dit genre was toen in opmars en werd vooral door John
Dowland beoefend. Morley`s werk is in de 20e eeuw met name
door Alfred Deller herontdekt. Sweet Nimphe, come to thy lover is nummer 3 in zijn ‘First booke of canzonets to two voyces’
(1595). Voor
de tekst met toelichting zie de bijlage.
Van Marco da Gagliano (1582 –1643)
bestaat reeds een componistenportret.
Gagliano schreef voor de Medici familie enorm veel kerkelijke en
wereldlijke muziek en was daarnaast zanger en instrumentalist. Zijn werk
is een mix van prima prattica (conservatief) en seconda prattica
(progressief). In un
limpido rio uit 1615 weerspiegelt vooral de laatste
stijl.
Gagliano was zeer invloedrijk in zijn tijd, maar na zijn dood werd hij
overschaduwd door tijdgenoten als Monteverdi.
Voor
uitgebreide informatie over Henry
Purcell (1659- 1695) is het handig eerst Nieuwbrief 33 te lezen! Hij componeerde
instrumentele kamermuziek, kerkmuziek, odes, (semi-) opera`s en ‘losse’
wereldlijke liederen. Voor het theater schreef hij naast instrumentele muziek ook meer dan
vijftig liederen (in solo en duetvorm), met basso continuo
begeleiding. Het waren soms heel erotische en soms politiek satirische
liederen, bestemd om tussen het gesproken drama door te zingen, meestal
door professionele zangers, maar af en toe door acteurs met veel
zangtalent. Bij het bestuderen van ‘losse’ composities van Purcell is het
dus erg belangrijk te kijken wat de oorspronkelijke functie in het
toneelstuk was!
Purcell
gebruikte voor zijn theatermuziekstuk Don
Quichot (1694- 1695) de teksten van Thomas D’Urfey . Deel I begint
met het gevecht tegen de windmolens, maar het eerste muzikale onderdeel
komt in de tweede akte waar ‘Sing, sing all ye muses’
de climax markeert van de scherts- ridderslag die de Don in de
herberg van Vincent ontvangt, de ‘Humorous host’ die hem plaagt en het
lied aankondigt als ‘the song in
praise of arms and soldiery’. In het bewuste tafereel wordt een troep
zangers en dansers geïntroduceerd en daaruit worden de countertenor en de
bas gerekruteerd die het lied zingen. De Muzen, dochters van Zeus en Mnemosyne (=Geheugen) werden
beschouwd als de godinnen van creatieve uitvindingen, dichterlijke
inspiratie en de herinnering.
Het
lied is een bewerking door Purcell van Blow`s gelijknamige
lied. In de uitgave van dit lied in ‘Singing for Pleasure’, wordt ten
onrechte aangegeven dat het bij Bonduca behoort.
Verder
schreef Purcell nog veel andere geheel ‘losse’ liederen, zoals What
can we poor females do (1694). Vaak zijn het grote stukken, met
recitatief en aria, net als bij de Italiaanse solo cantate. Deze liederen
hebben ook vaak een ‘ground bass’: een melodische zin die steeds wordt
herhaald in de baslijn, terwijl de muziek in de ‘’bovenlijnen’ varieert.
Het
solo- lied ‘What can we poor females do’ heeft
een duet versie (Z518). Het is (nog) niet vindbaar voor wie en
waarom het is geschreven en het is ook (nog) niet gedateerd. De
auteur van de tekst is eveneens onbekend.
|
|
|
|
|
|
|
|
T.
Morley
|
M.
da Gagliano
|
H.
Purcell
|
G. F. Handel
|
L. Leo
|
W.A. Mozart
|
G. Rossini
|
G. Fauré
|
Georg
Friedrich Handel (1685-1759) is eveneens al uitvoerig
behandeld in zijn componistenportret.
Evensong is een Engels arrangement van J. Michael
Diack van Handel`s ‘Ombra mai fu’ (een aria uit de opera Serse
(Xerxes)- HWV 40 uit 1738).
Leonardo
Leo (1694 – 1744
of 1745), ook Lionardo Oronzo Salvatore de Leo genaamd, werd
geboren in San Vito degli Schiavoni, toentertijd een deel van
het Koninkrijk Napels. Hij was student aan het Conservatorio della
Pietà dei Turchini in Napels in 1703. Men denkt dat hij ook een
leerling van Alessandro Scarlatti is geweest, maar zekerheid
hierover is er niet, hoewel hij ongetwijfeld beïnvloed werd door diens
composities. Zijn vroegst bekende werk was een heilig drama, L'infedelta
abbattuta. In 1715 werd hij zelf leraar aan het bovengenoemde
conservatorium. In 1713 werd Leonardo Leo benoemd tot organist aan de
Onderkoninklijke Kapel in Napels.
In
1714 produceerde hij aan het hoftheater de opera Pisistrato. Hij bleef
werkzaam bij de Koninklijke Kapel en schrijven voor het toneel. Daarnaast
gaf hij les aan het conservatorium. Hij schreef komische opera's in de
Napolitaanse stijl, maar ook ernstige. Na 1725 werd hij echter
overschaduwd door Johann Adolf Hasse en Leonardo
Vinci. Het meest bekend is Leo als
componist van geestelijke muziek. Dal tuo soglio luminoso is een
duet op tekst van een onbekend dichter volgens sommige bronnen, wellicht
uit 1734. Volgens de Archivio della Cantata Italiana (1) hoort het echter
bij het oratorium Sant'Elena
al Calvario, op tekst van Pietro Metastasio (1698- 1782), dat ook
door o.a. Hasse op muziek werd gezet. Sant` Elena werd voor het eerst
opgevoerd in 1732 in het Koninklijk Paleis in Napels (2). Voor de
samenvatting van de tekst zie de bijlage. Dal tuo soglio luminoso is het duet uit het 2de
deel,van keizerin Elena en de Romeinse christin Eudossa.
|
|
|
L. Leo: Sant' Elena al Calvario
|
W.A. Mozart: Così
fan tutte
|
G. Rossini: La Pesca
|
Voor
de achtergrond van Wolfgang
Amadeus Mozart (1756- 1791) wordt allereerst verwezen naar Nieuwsbrief 10.
Voor zijn plaats in de Operawereld is Nieuwsbrief 15 belangrijk.
Mozart schreef op 12-jarige leeftijd reeds zijn eerste opera en schikte
zich toen nog naar alle voorschriften van de opera seria, maar snel
daarna brak hij hiermee. Hij begon mensen van vlees en bloed te scheppen
wier acties niet geleid werden door kunstmatige regels maar die op een
natuurlijke manier voortkwamen uit de situaties waarin ze verkeerden.
Zijn personen gingen gewoon met elkaar om en hoewel het nog steeds
‘nummer’-opera`s waren (aria`s, recitatieven, koren enz.) liepen de
nummers vaak naadloos in elkaar over. Daarnaast componeerde hij nog vele
andere soorten werken.
Het
terzet Soave il vento behoort bij acte I van de opera Così fan tutte, ossia La scuola degli
amanti (KV 588), een opera in twee bedrijven naar
een libretto van Lorenzo da Ponte. De eerste opvoering was
op 26 januari 1790 in Wenen en was een groot
succes. Omdat keizer Jozef II op 20 februari 1790 overleed werden
alle theaters gesloten en werd de opera pas in juni 1790 weer opnieuw
opgevoerd.
Così
fan tutte wordt beschouwd als één van de meest muzikale opera's van
Mozart. De titel betekent ‘Zo doen ze allemaal’ of ‘De school voor
geliefden’ en refereert aan de onbetrouwbaarheid van vrouwen in de
liefde (3).
De
volgende twee componisten behoren tot de periode van de Romantiek. Het is
handig om eerst bijv. Nieuwsbrief 30
over deze periode te lezen.
Gioachino Antonio Rossini (1792-
1868) werd geboren in een muzikanten- familie in Pesaro, een stad aan de
Italiaanse Adriatische kust, dat toen een deel van de Pauselijke Staten
was. Zijn vader speelde hoorn en was inspecteur van slachthuizen, zijn
moeder was zangeres en een bakkersdochter. Rossini`s muzikale training
begon al vroeg en op zesjarige leeftijd speelde hij triangel in zijn
vaders muziekgroep. Omdat zijn vader sympathiseerde met de Franse
Revolutie en de intocht van Napoleon`s troepen in Noord- Italië
verwelkomde, werd hij gevangen gezet. Zijn moeder nam Gioachino mee naar
Bologna om daar zelf als zangeres in de theaters geld te verdienen. Zijn
oude oma moest vaak op hem passen wat haar veel moeite kostte. Zijn vader
kwam vrij en ging in dezelfde theaters als zijn vrouw hoorn spelen,
terwijl Gioachino op die momenten werd ondergebracht bij een
varkensslager. Hij kreeg drie jaar klavecimbelles van –de nogal luie en
daarnaast in bier handelende- Giuseppe Prinetti, die slechts met twee
vingers kon spelen! Hierna werd hij leerling van Angelo Tesei die hem van
blad leerde lezen, pianobegeleidingen leerde spelen en goed leerde
zingen.
Op
12-jarige leeftijd componeerde hij al diverse sonates, geïnspireerd door
de muziek van Haydn en Mozart. Toen hij dertien was
schreef hij zijn eerste opera. In 1806 kreeg hij celloles aan het
conservatorium van Bologna, waar hij veel moeite had met de strenge
contrapunt- opvattingen van Padre Stanislao Mattei. In 1810 kreeg hij
zijn eerste compositieopdracht voor een opera, waarna hij veel succes
oogstte met Tancredi en L`Italiana in Algeri. Naast opera seria`s ging
hij ook komische werken (opera buffa`s) schrijven,
In
1822 trouwde hij met de sopraan Isabella Colbran en vertrok na zijn
laatste Italiaanse opera, Semiramide, naar Londen. In 1824 ging in Parijs
wonen waar hij het Théâtre Italien leidde. Na de opera Guillaume Tell in
1829 schreef hij alleen nog maar geestelijke werken zoals het Stabat
Mater. In 1837 scheidde hij van Isabella en kreeg een relatie met Olympe
Pélisier, met wie hij in 1846 huwde, na de dood van Isabella in 1845.
Politieke schermutselingen dwongen hem in 1848 Bologna te verlaten.
Na
1850 kreeg hij gezondheidsproblemen en last van depressies. In 1855
vertrok hij vanuit Florence naar Parijs waar hij na een tijdje weer in
staat was te componeren. De laatste tien jaar van zijn leven zou hij nog
150 composities schrijven: stukken voor piano, vocale stukken en
de Petite messe solennelle. De meeste van zijn kleinere
composities beleefden hun première tijdens zijn ‘Samedi soirs’,
wekelijkse soirees (Soirées Musicales/ Serate Musicali) die gehouden
werden in Rossini`s appartement aan de Rue de
la Chaussée d’Antin in de wijk Montmartre. Bij deze
gelegenheden werden o.m. zijn composities voor piano en/of zang – waaronder
veel parodieën – voor het eerst ten gehore gebracht. Later werden
zij gebundeld in een twaalftal verschillende albums, die samen Péchés de
Vieillesse worden genoemd, ‘Ouderdomszonden’, een titel die Rossini
er zelf aan gaf.
Uiteindelijk
stierf hij in 1868, waarna hij in Parijs werd begraven op Cimetière du
Père- Lachaise. Rossini liet het grootste deel van zijn bezit na aan zijn
geboortestad Pesaro, waarmee aldaar een conservatorium werd gesticht. In
1887 werden zijn overblijfselen op verzoek van de Italiaanse regering
verplaatst naar de basilica di Santa Croce in Florence.
La Pesca (Già
la notte s' avvicina) een avondlied/ duet op tekst van de
reeds eerder genoemde Pietro Metastasio, is nummer 10 van de Soirées Musicale,
gepubliceerd in 1835. Rossini`s eerste vrouw, Isabella Colbran (1785 -
1845), is echter de componiste van een sololied ‘Già la notte s' avvicina’ (4), een barcarolle voor stem en harp.
Gabriel
Urbain Fauré (1845-1924)
studeerde aan de kerkmuziekschool van Louis Niedermeyer in
Parijs, waar onder anderen Camille Saint-Saëns een van zijn
leraren was. Fauré vocht mee in de Frans- Duitse oorlog van 1870 en bij
het beleg van Parijs. Na die tijd werd hij assistent – organist en organist,
eerst in Rennes en later in verscheidene Parijse kerken. Hij
bezocht de muzikale salons van Parijs o.a. van de beroemde zangeres
Pauline Viardot en is kort verloofd geweest (juli- oktober 1877) met haar
dochter Marianne waar hij al vijf jaar verliefd op was.
Fauré
was jarenlang verbonden aan de Parijse Madeleine- kerk, vanaf 1877
als koordirigent en vanaf 1896 als organist. Net als Saint-
Saëns beschouwde hij het werk aldaar slechts als middel van bestaan
om te kunnen componeren en allebei waren ze niet erg met religie bezig.
Fauré was dan ook erg blij dat hij er mee kon stoppen toen hij
in 1905 directeur werd van het Parijse Conservatorium. Pas in
de jaren `40 van de 20ste eeuw brak hij door in het
buitenland.
‘Puisqu`ici- bas toute âme’, opus 10,
is gecomponeerd in 1863 en herzien in 1873. Het is dus oorspronkelijk een
jeugdwerk. Het lied is door Claudie (andere dochter van Pauline) en
Marianne gezamenlijk uitgevoerd (in 1879?) en de muziek is ook aan hen
opgedragen (à Mesdames Georges Chamerot = Claudie et Alphonse Duvernoy =
Marianne). De tekst is van Victor Hugo (1802-1885) en volgens
sommigen ook van Marc Monnier (1827-1885). Deze tekst is een
aantal malen getoonzet o.a. ook door R. Hahn en Saint-Saëns onder de
titel ‘Rêverie’, waarbij de verschillende componisten niet altijd
dezelfde coupletten van het gedicht gebruikt hebben.
|
|
Bijlagen:
In
principe worden alleen liederen vanuit het Italiaans en Frans vertaald.
Morley:
Sweet
nymph, come to thy lover,
Lo! here alone our love we may discover
Where the sweet nightingale with wanton gloses,
Hark! her love too discloses.
n.b. According to the Oxford English Dictionary,
in this context ‘gloses’ would mean flattery or smooth talk. So the
nightingale is expressing her love while making lusty flattering
suggestions or ‘wanton gloses’.
|
da Gagliano:
In un limpido rio la mia dolce nemica un dì
s`affisse e
sospirando disse:
O fedel mio
meraviglia non è s `a tanto ardore
hai di
cenere il volto e fiamma il core
|
One day my
sweet enemy looked into a clear stream
And said,
sighing:
Oh my
faithful one: It is no wonder that so much ardour
should make
your face like ashes and your heart like flame
|
Leo:
samenvatting:
Plaats
van handeling: ca. 326, op de Calvarieberg..
Das
Libretto handelt von der Pilgerreise der Heiligen Helena, der Mutter
Kaiser Konstantins des Großen, nach Jerusalem, auf der sie der
Legende zufolge das Grab und das Kreuz Christi wiederentdeckte.
Bischof Macario begrüßt Helena in Jerusalem. Diese ist
ergriffen, im heiligen Land angekommen zu sein. Der römische Landpfleger
Draciliano meldet die Ankunft von zwei Personengruppen, einer
Frauengruppe mit der christlich geborenen Römerin Eudossa und einer Männergruppe
mit dem neu getauften Eustazio aus Palestina. Die beiden Gruppen
besingen als Chor das Leid Christi, durch das die Welt erlöst wurde.
Helena erkundigt sich bei ihnen nach dem Ort des Grabes Jesu. Eustazio
erklärt, dass dieser schon seit langem nicht mehr bekannt sei, und
Eudossa ergänzt, dass er von den Heiden geheim gehalten und mit
Götzenbildern überbaut worden sei. Helena drängt darauf, die Suche nach
dem Kreuz zu beginnen. Sie erzählt von einem Traum, in dem sie in einer
Wüste eine Quelle gefunden hatte. Eustazio hält dies für ein gutes
Vorzeichen. Er glaubt, Gott habe das Kaiserhaus als Spender seiner
Wohltaten ausersehen. Nach einem Gebet Helenas endet der erste Teil mit
einem Chor, der die Bedeutung der Monarchen als positives oder negatives
Vorbild seiner Untertanen hervorhebt.
Das
Grab wurde gefunden, und Macario, Draciliano, Eustazio und Eudossa
präsentieren es Helena. Diese reagiert jedoch nicht wie von den anderen
erwartet freudig, sondern erbleicht vor Ehrfurcht und gedenkt des Leidens
Christi. Macario vergleicht das marmorne Grab mit der Mutter Gottes, da
beide den Erlöser in sich verschlossen gehalten hatten. Helene nähert
sich dem Grab und entdeckt unter dem Schutt die Kreuze von Jesus und
seinen beiden Mitverurteilten. Eudossa rät zur Geduld, da man noch nicht
wissen könne, welches davon das Kreuz Jesu ist. Da das Namensschild nicht
mehr am Kreuz befestigt ist, ist eine eindeutige Zuordnung nicht möglich.
Da nähert sich ein Leichenzug. Macario schlägt vor, das mittlere der drei
Kreuze auf die Probe zu stellen. Er bittet Helena, am Grab zu bleiben, um
ihr Vorhaben durch Gebete zu unterstützen, und entfernt sich mit
Eustazio. Nach einer Weile kehrt Eustazio zurück und berichtet, dass
Macario das Kreuz über den Leichnam gehalten habe und der Tote wieder zum
Leben zurückgefunden habe. Damit sind alle Zweifel zerstreut. Nun kehrt
auch Macario zurück. Er ruft das Volk auf, angesichts des Kreuzes alle
bösen Neigungen abzulegen. Auch Helena bittet Gott um Vergebung für ihre
Sünden. Zum Abschluss des Oratoriums fordert der Chor die Gläubigen auf,
ihrem Beispiel zu folgen.
|
Leo:
Dal
tuo soglio luminoso
Deh rimira il nostro
pianto
O pietoso, o divino
Redentor!
Ah
risplende al marmo accanto
Che raccolse il verbo
eterno
Della morte e
dell'inferno
Anche il legno
vincitor
|
From your bright
throne
look at our crying,
o compassionate, o
divino Redentor (=verlosser).
Shine to the marble
beside
that picked up the
eternal word
of death and hell,
even wood
vincitor (=overwinnaar)
(n.b. ik
sta zeer open voor betere vertalingen!!)
|
Mozart:
Soave sia il vento,
Tranquilla sia l’onda,
Ed ogni elemento
Benigno risponda
Ai nostri {vostri) desir.
|
Gentle is the wind,
Calm is the wave,
And every one of the elements
Answer warmly
To our (your) desire.
|
Rossini:
Già la
notte s' avvicina,
viene o Nice, amato bene,
della placida marina
le fresch' aure a respirar.
Non sa dir che sia diletto
chi non posa in queste arene
or che un lento zefiretto
dolcemente increspa il mar.
|
Already night is approaching
come, O Nice, my
beloved,
from the calm
seascape,
let us breathe the
fresh zephyrs.
No one can say that he
is loved
unless he stands on
these sands
now that a slow little
breeze
gently ripples the sea
|
Fauré:
Puisqu'ici-bas
toute âme
Donne à quelqu'un
Sa musique, sa flamme,
Ou son parfum ;
Puisqu'ici toute chose
Donne toujours
Son épine ou sa rose
A ses amours ;
Puisqu'avril donne aux chênes
Un bruit charmant ;
Que la nuit donne aux peines
L'oubli dormant ;
Puisque l'air à la branche -niet overgenomen door Fauré
Donne l'oiseau ;
Que l'aube à la pervenche
Donne un peu d'eau ;
Puisque, lorsqu'elle arrive
S'y reposer,
L'onde amère à la rive
Donne
un baiser ;
Je te donne, à cette heure,
Penché sur toi,
La chose la meilleure
Que j'aie en moi !
Reçois donc ma pensée,
Triste d'ailleurs,
Qui, comme une rosée,
T'arrive en pleurs !
Reçois mes voeux sans nombre,
Ô mes amours !
Reçois la flamme ou l'ombre
De tous mes jours !
Mes transports pleins d'ivresses,
Purs de soupçons,
Et toutes les caresses
De mes chansons !
Mon esprit qui sans voile
Vogue au hasard,
Et qui n'a pour étoile
Que ton regard !
Ma muse, que les
heures -niet overgenomen door Fauré
Bercent rêvant,
Qui, pleurant quand tu pleures,
Pleure souvent !
Reçois, mon bien céleste,
Ô ma beauté,
Mon coeur, dont rien ne reste,
L'amour ôté !
|
Since everything
below,
Doth, in this mortal state,
Its tone, its fragrance, or its glow
Communicate;
Since all that lives
and moves
Upon the earth, bestows
On what it seeks and what it loves
Its thorn or rose;
Since April to the
trees
Gives a bewitching
sound,
And sombre night to grief gives ease,
And peace profound;
Since day-spring on
the flower
A fresh'ning drop confers,
And the fresh air on branch and bower
Its choristers;
Since the dark wave
bestows
A soft caress, imprest
On the green bank to which it goes
Seeking its rest;
I give thee at this
hour,
Thus fondly bent o'er thee,
The best of all the things in dow'r
That in me be.
Receive,-poor gift,
'tis true,
Which grief, not joy, endears,--
My thoughts, that like a shower of dew,
Reach thee in tears.
My vows untold
receive,
All pure before thee laid;
Receive of all the days I live
The light or shade!
My hours with rapture
fill'd,
Which no suspicion wrongs;
And all the blandishments distill'd
From all my songs.
My spirit, whose essay
Flies fearless, wild, and free,
And hath, and seeks, to guide its way
No star but thee.
No pensive, dreamy
Muse,
Who, though all else should smile,
Oft as thou weep'st, with thee would choose,
To weep the while.
Oh, sweetest mine!
this gift
Receive;--'tis throe alone;--
My heart, of which there's nothing left
When Love is gone!
|
|
Noten:
(1):
http://cantataitaliana.it/query_bid.php?id=6013 ; https://www.sub.uni-hamburg.de/fileadmin/redaktion/HAC_2016/Hasse/Oratorien/nd_vi_2454.pdf;
Antonio Caldara heeft dezelfde tekst ook al eerder, in 1731, gebruikt.
(2).
http://imslp.org/wiki/Sant'Elena_al_Calvario_(Leo,_Leonardo)
(3).
Inhoud: De jonge officieren
Guglielmo en Ferrando scheppen bij hun oudere vriend Don Alfonso op over de
trouw van hun geliefden. Don Alfonso is van mening dat alle vrouwelijke
schepsels in de liefde niet te vertrouwen zijn en wil zijn gelijk bewijzen.
De twee officieren willen meewerken aan een weddenschap om hun verloofden
te testen en doen net alsof ze direct zijn weggeroepen naar het front. Ze
komen terug vermomd als Albaniërs, maar weten hun geliefden niet te
verleiden om vreemd te gaan. Ze vinden dat ze de weddenschap met Don
Alfonso al hebben gewonnen, maar hun oudere vriend vindt het nog te vroeg.
Uiteindelijk
beginnen de dames toch een oogje te krijgen op de Albaniërs en beginnen te
flirten met de vermomde verloofden - de één met de verloofde van de ander.
Om de test te voltooien wordt zelfs een dubbele bruiloft gepland! Maar dan
houdt de vermomming geen stand meer onder de druk van al de verleidingen en
intriges en de vier geliefden pakken de draad van het leven weer op.
Resultaat is dat zowel vrouwen als mannen niet in staat zijn om trouw te
blijven aan hun geliefde. De opera eindigt met een vrolijke noot waarbij
ontrouw irrelevant blijkt te zijn maar vergevingsgezindheid de overhand
neemt. Alle hoofdpersonages nemen deel aan het bezingen van de onvoorwaardelijke
liefde.
It comes in Act I when the boyfriends are leaving the extremely
distraught young women, who don't know when or whether they'll see their
partners again. The subjunctive aspect ("may the wind be," etc.)
is an important part of the lyrics - the women and Don Alfonso are singing
a farewell, and as it turns out in the opera, things will never be the same
again between the young lovers.
(4).
Op
http://www.lieder.net/lieder/get_settings.html?ComposerId=5556 en
http://www.classicalarchives.com/work/1149293.html
|
Bronnen:
Gedrukte
literatuur:
The
New Grove, London 1980
Websites: diverse
Wikipedia sites. De overige gebruikte sites staan in het notenapparaat
|
Terug
naar de pagina ‘Muziek’
|
|
|