Nieuwsbrief 33 (oktober 2014)
Thema: Henry Purcell (1659 – 1695)
De
muziek van Henry Purcell is niet te begrijpen zonder kennis van de
godsdienstige en politieke situatie in Engeland in die tijd. Meer info hierover
bevat onderstaand verhaal, dat een samenvatting is van een eerder
verschenen biografie over hem (1).
Hoofdstukken:
- Het
ontstaan van de Anglicaanse kerk
- De
politieke situatie tijdens Purcell`s leven
- Een
korte biografie van Henry Purcell
- Purcell`s
werken- Italiaanse invloeden en uitvoerenden
- Purcell`s
werken- Indeling en periodisering
Hoofdstuk
1: Het ontstaan van de Anglicaanse kerk
De
Anglicaanse kerk ontstond in Engeland omdat koning Hendrik VIII vanaf 1534
zelf de geestelijken wilde benoemen en de kerkbelastingen niet aan de paus
van Rome wilde afstaan. Theologisch gezien was Hendrik VIII echter
conservatief en hij hield zeker niet van het denken van Luther en Calvijn.
De kerkelijke liturgie bleef in zijn tijd dan ook bijna gelijk aan die van
de Rooms Katholieke Kerk.
In
1548 introduceerde Thomas Cranmer (2) die voorstander was van een
snelle protestantisering van de Anglicaanse kerk en een sterk anti- Roomse
koers voerde, het Engelstalige 'Book of Common Prayer', dat de oude
Latijnse liturgie verving. Hij kan als de grondlegger van de Anglicaanse
theologie beschouwd worden (3) .
Hoewel
de Anglicaanse kerk nog steeds een katholiek ‘uiterlijk’ heeft -er zijn
bijv. bisschoppen en priesters- behoort het tot de Protestantse kerken.
Het kenmerk hiervan is de verwerping van de transsubstantiatieleer (
het idee dat brood en wijn echt het
lichaam en bloed van Christus worden) . Daarnaast mogen de priesters wel
trouwen en er wordt alleen Engels en dus geen Latijn, in de kerk gesproken.
Twee belangrijke hoofdstromingen
binnen de Anglicaanse Kerk zijn de High Church, die een doctrinale
opvatting heeft over het wezen van de Kerk en over de sacramenten (doop,
communie), en daarin meer katholiek van leer is, en de Low Church,
die meer de persoonlijke geloofskeuze
benadrukt en daarin meer protestants van leer is.
Als
reactie op de hoofdstroom van de Anglicaanse kerk ontstond het Puritanisme (4).
De
Presbyteriaanse kerk (5) is een
andere ‘variatie’ van de Anglicaanse kerk.
Globale
tijdsindeling:
1400
|
1500
|
1600 1688
|
1700
|
1800
|
|
Renaissance / Vroeg Barok
|
Barok
|
Classicisme
|
Romantiek
|
|
Hendrik VIII
|
Karel
I/ Cromwell/
burgeroorlog
|
|
|
Elizabeth
|
Restauratie : Karel II
|
|
Jacobus I
|
Jacobus II
|
|
Willem & Mary
|
Anne
en Huis Hannover
|
Componisten:
|
John Dowland
|
John
Blow/ Henry
Purcell:
|
G.F.
Handel
|
|
|
anthems
|
opera
|
|
instrum. kamerm.
|
odes
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Oliver Cromwell
|
Charles II
|
Jacobus II
|
Willem III en Mary
|
Het enige portret van H. Purcell, tijdens zijn leven
gemaakt, in de New Grove aan Godfrey Kneller toegeschreven, maar bij Burden en Duffy aan John
Closterman. Zowel Kneller als Closterman waren belangrijke
portretschilders uit die tijd.
|
Hoofdstuk
2: De politieke situatie tijdens Purcell`s leven:
Henry
Purcell kwam in 1659 ter wereld tijdens
het Protectoraat (1653–1659)
van de puriteinse Cromwells. Deze hadden de macht gegrepen in
de strijd die al jaren woedde tussen de –inmiddels verbannen- katholieke koning Karel/ Charles I
die absolutistische neigingen had en
het ‘protestantse’ parlement dat meer inspraak wilde.
Oliver
Cromwell had sinds het begin van de Burgeroorlog in 1642 de theaters laten
sluiten en toneelspelen verboden, maar desondanks werden diverse stukken
‘illegaal’ opgevoerd.
Richard
Cromwell gaf na de dood van zijn vader Oliver in 1658, zijn positie snel op
ten gunste van het parlement dat in 1660 Charles II (6) uit
ballingschap in Frankrijk terugriep. Hij kwam en daarmee werd een belangrijk
precedent geschapen: de koning kon voortaan niet regeren zonder de
toestemming van parlement en volk. Met de terugkeer van Charles II begon de
‘Restauratieperiode’, op politiek én cultureel gebied (muziek/theater- zie
verder h.4c).
In
de periode 1678-1681 ontstonden in het parlement de facties van de Tories
en Whigs.
De
Whigs/ Whigamores (scheldwoord voor veedrijvers) waren Schotse
Presbyterianen (
noot 4 en 5)
die in opstand kwamen tegen de corruptie en de buitenlandse politiek van
het Engelse hof en tegen de vervolging door de kerk van protestantse
non-conformisten. Zij waren ertegen dat de katholieke hertog van York
(= Jacobus II ) (7) de
troonopvolger werd na Charles II en zij wonnen de parlementsverkiezingen in
deze periode. Koning Charles II ontbond toen het parlement, riep het later
ook niet meer bij elkaar en ging de Whigs enorm vervolgen.
De
Tories (een Iers scheldwoord
voor struikrovers) daarentegen waren katholieken en zij steunden
juist Jacobus II, die getrouwd was met Maria van Modena, ook wel Maria d
`Este geheten. In 1685 hielpen zij hem op de troon. Door toedoen van
Jacobus II en vooral van Maria werd de Italiaanse invloed in de Engelse
muziekwereld enorm versterkt.
Jacobus
wilde steeds maar zonder parlement regeren en overal katholieken op
belangrijke posten benoemen. Toen er in 1688 een manlijke opvolger werd
geboren en dus een permanent katholiek absolutisme dreigde, vroeg men de
Hollandse stadhouder Willem III van Oranje, getrouwd met Mary (II) de
protestantse dochter van Jacobus II, Engeland binnen te vallen en Jacobus
te verjagen. In 1688 gebeurde dat en dat heet in de geschiedenis de
‘Glorious Revolution’. Willem en zijn vrouw Mary werden co- regenten maar
in de praktijk regeerde Mary vaak alleen omdat Willem steeds bezig was met
oorlogvoeren tegen met name Lodewijk XIV. Om geld vrij te maken voor deze
oorlogen verstrekten Willem en Mary veel minder subsidie aan de
muziekwereld, zoals aan de Chapel Royal (8). Bovendien bepaalde Willem,
die Calvinist was, dat de ‘Musick’ alleen nog maar op bepaalde dagen
gebruikt mocht worden.
Onder
het co- regentschap werd het Parlement weer elk jaar bijeengeroepen,
protestantse andersdenkenden kregen meer vrijheid en katholieken werden van
de troonsopvolging uitgesloten: Als Mary en haar jongere zus Anne
kinderloos zouden sterven, zou de kroon naar de protestantse ‘Hannoverse tak ’gaan.
Mary
overleed in 1695 en Willem regeerde alleen tot 1702. Tijdens het bewind van
koningin Anne/Anna (1702-1714) kreeg het parlement steeds meer zeggenschap,
maar Tories en Whigs bleven elkaar voortdurend bestrijden.
Hoofdstuk
3: Een korte biografie van Henry Purcell
Henry
werd geboren in 1659 te Westminster, maar het is niet bekend wie zijn vader
was: meestal gaat men er van uit dat het Henry Purcell (de oudere) was die
in 1664 stierf en die gehuwd was met ‘Elizabeth’ die in 1699 stierf. Van
Henry (de oudere) en Elizabeth bestaat echter alleen documentatie wat
betreft één dochter, Katherine.
Anderen
denken dat Thomas Purcell
-waarschijnlijk een broer van Henry ‘de oudere’- de vader van ‘onze’
Henry was, omdat er een brief van hem bestaat uit 1679 waarin hij verwijst
naar zijn zoon (son) Henry ‘die componeert’. ‘Son’ kan echter in die tijd
ook nog ‘nephew’-neefje- betekenen
‘Onze’
Henry heeft in ieder geval drie broers gehad, Edward, Daniel en
Joseph, en hij werd koorknaap in de
Chapel Royal onder Henry Cooke. Wellicht componeerde hij al op achtjarige
leeftijd, wat daar meer voorkwam.
In
1673 kwam zijn stembreuk al en werd hij tot onbezoldigd assistent benoemd
van zijn peetvader Hingestone ‘als beheerder, onderhouder, stemmer en hersteller van de orgels, virginalen,
fluiten en alle soorten blaasinstrumenten van de koning’. Van 1674 tot 1678
stemde hij in ieder geval het orgel in Westminster Abbey.
In
1677 werd hij als opvolger van Matthew Locke tot componist der violen
benoemd en in 1679 volgde hij John Blow op als organist in de Westminster
Abbey met genoeg salaris om een huis te huren. Hij trouwde in 1680 of 1681
met Frances Baptist Pieters. Zij
kregen een aantal kinderen , waarvan er maar twee hem overleefden: een
dochter, Frances en een zoon, Edward. In 1680 schreef Henry zijn eerste
Welkomstode (zie h. 4d).
In
1682 volgde hij Edward Lowe op als een van de organisten van de Chapel
Royal, nadat hij in 1681 te Westminster ‘de eed van trouw’ had afgelegd (9) ten
overstaan van getuigen. In 1683 volgde hij de overleden Hingestone op.
Onder Jacobus II en Willem III werden zijn hofbenoemingen steeds opnieuw
bevestigd. De laatste ‘Hof’muziek schreef hij voor de begrafenis van Mary
in 1694.
Henry
stierf zelf in 1695 vermoedelijk na een flinke verkoudheid of
longontsteking (10) en hij werd
in de Westminster Abbey begraven. Zijn vrouw Frances heeft zich nog een
tijdje beziggehouden met de uitgave van zijn muzikale erfenis en stierf in
1706.
Hoofdstuk
4: Purcell`s werken--- Italiaanse invloeden en uitvoerenden:
Henry
Purcell behoort qua muzikaal tijdperk tot de periode van de Barok
(1600-1750). Hij moet naast Franse
invloeden via het teruggekeerde
hof van Charles II, ook een uitgebreide Italiaanse kennissenkring
hebben gehad: Een aantal Italiaanse musici (o.a. Albrici, Draghi, Matteis)
heeft een tijd in Engeland gewoond. Daarnaast gaf de Londense uitgever Playford
een bloemlezing uit van ‘canzonettes’ die hij grotendeels uit Italië
ontving - vooral vanuit Rome- van met name Carissimi. Verder
waren er in deze bloemlezing bijdragen van Cesti, Rossi en Stradella.
De
zanger en luitist Pietro Reggio kwam na 1660 naar Engeland en in
1687 arriveerde in Londen de beroemde castraat Giovanni Francesco Grossi,
ook Siface geheten. Hij was in dienst van Francesco d `Este, hertog
van Modena en broer van Maria, de vrouw van Jacobus II en hij zong ‘Carissimi-
muziek’ in Jacobus`privé kapel. Met de troonsbestijging van Jacobus werd de
Italiaanse stijl steeds populairder (zie ook h. 2) en deze verdween niet
nadat de Stuarts na 1688 weer terug naar Parijs verdreven werden.
Er
zijn geen vermeldingen over Purcell`s relatie met de zangers die zijn
anthems of operaliederen zongen, maar zij hebben zeker invloed uitgeoefend
op de wijze waarop hij componeerde. De belangrijkste zanger was de bas John
Gostling. Purcell schreef veel werken voor hem en ook voor de sopraan Arabella
Hunt - de zangdocente van
prinses Anne - evenals voor de sopraan Charlotte Butler die een
aantal operarollen zong. Andere grote uitvoerders van zijn muziek waren de
bas Richard Leveridge, de sopraan Letitia Cross, de
jongenssopraan Jemmy Bowen, John Freeman en de hoge countertenor John Howell.
|
|
|
Arabella Hunt
|
John Gostling
|
Richard Leveridge
|
Hoofdstuk
5: Purcell`s werken- Indeling en periodisering:
a.
Instrumentele kamermuziek
b.
Kerkmuziek
c.
(Semi-)opera
d.
Odes
e.
Overige wereldlijke liederen:
1. theatermuziek- liederen
2. overige ‘losse’ liederen
3. ‘catches’ of ‘rounds
a. Instrumentele kamermuziek:
Deze
muziek is vooral te dateren: eind jaren 70 en begin jaren 80 en bestond uit Consortmuziek voor viool
en orgel met name ook voor amateurs. In het bestek van dit onderwerp wordt
hier niet verder op ingegaan. Vaak was het ‘incidentele’ muziek, die later
ook werd ingezet in het theater of daar al eerder was gebruikt:
Voor
het theater (zie ook c) schreef Purcell namelijk veel instrumentele nummers
(airs, menuets, chaconnes) die vlak vóór of tijdens het grotendeels
gesproken drama werden ingevoegd. Dat heet ‘preluding’ of ‘interluding’:
voor als het publiek zat te wachten op het begin van een voorstelling, om
het optrekken van het doek aan te kondigen of om de pauzes tussen de aktes
te vullen.
Vóór
een toneelstuk begon, klonken er meestal drie ‘symfonieën’ die in Londen
bekend stonden als ‘musics’, met flinke tijdsruimte ertussen, zodat
men tijd genoeg had om te roddelen, flirten en achter de hoeren aan te
zitten.
Bij
Purcell waren ‘the First’ en ‘Second Music’ meestal enige
stukken speciaal gecomponeerd voor het betreffende toneelstuk. ‘The
Third Music’, vlak voor het gordijn openging, was de ‘Ouverture’
en Purcell zette de proloog hierbij ook vaak geheel op muziek. Interessant
is te weten dat je in de Restauratieperiode niet hoefde te betalen als je
het theater verliet vóór het eind van de 1ste acte: een groot
voordeel als je alleen maar op een prostitué uit was of graag gratis de
nieuwste muziek wilde horen!
Na
de première ervan in het theater kregen de Musics een ‘tweede leven’
als muziek voor privé muziekuitvoeringen
en ze werden in 1697 uitgegeven als A collection of Ayres,
Compos`d for the Theatre.
b. kerkmuziek:
Purcell
componeerde als kerkmuziek vooral anthems in de periode tot 1688.
De teksten ervoor werden uit het Book of Common Prayer gekozen of uit de
geauthoriseerde bijbelversie. Voor officiële feesten en dankzeggingen
werden speciale teksten gekozen, waarin bijvoorbeeld Charles II
geïdentificeerd werd met koning David uit de Psalmen.
Purcell
had als grote voorbeelden voor zijn anthems Pelham Humfrey, Matthew
Locke en John Blow.
Ten
gevolge van het afnemen van de betekenis van de Chapel Royal tijdens het
bewind van Jacobus II en door de komst van Willem en Mary componeerde Henry
Purcell nog nauwelijks kerkmuziek en misschien ook wel omdat de Kerk en het
Koninklijke Hof erg vaak te laat betaalden. Daarnaast had hij het vast te
druk met zijn:
c.
(semi-)opera:
Deze
worden gedateerd na 1688. Charles heropende zoals gezegd na 1660 de
theaters weer en samen met Jacobus stichtte hij twee theatergenoot-
schappen die het monopolie in Londen kregen: de Duke`s Company onder
leiding van William Davenant en later van Thomas Betterton. Het publiek bij
de opera bestond aanvankelijk voor een groot deel uit leden van de ‘upper
class’, maar na 1685 veranderde dat.
Tijdens
de Restauratie vond een samensmelting plaats van twee oudere tradities: het
‘gesproken’ spel en de ‘Masque’ waar veel ‘toneel’ was met mythologische scènes en muziek.
Theatermuziek bestond toen uit ouvertures, dansen en liedjes die op
bepaalde plaatsen in het spel werden uitgevoerd, vaak door ‘bijfiguren’
-bovennatuurlijke wezens, hun boodschappers of dienaren- en zij waren zelden belangrijk voor de
‘hoofdhandeling’, die als gesproken dialoog werd uitgevoerd. We noemen dit
‘semi- opera’.
Purcell`s
enige ‘echte’ opera Dido en Aeneas (Z 626, 1689?), opgevoerd in de meisjeskostschool
in Chelsea was toen geen groot succes, maar de semi- opera Dioclesian,
in 1690 opgevoerd door de United Company in Dorset Garden was zijn eerste
grote succesvolle compositie. Hierna volgden nog (de semi- opera`s) King
Arthur (Z 628, 1691), The Fairy Queen (Z 629,1692), en The
Indian Queen (Z 630, 1695).
Zijn Two daughters of this aged stream are we
is een duet uit de 4de akte van King Arthur of
The British Worthy op tekst
van John Dryden. Voor een toelichting op de persoon
van Dryden (katholiek in een protestantse tijd), de inhoud van de
opera en een toelichting op deze inhoud leze men de verwijzing in noot 11.
d.
Odes:
In
tegenstelling tot de hierboven beschreven soorten muziek schreef Purcell
zijn hele leven Odes - lofdichten op
bijzondere (Hof)gebeurtenissen- soms
zelfs twee of drie per jaar. Ze zijn heel precies te dateren qua jaar én
gelegenheid en werden geschreven voor het koor van de Chapel Royal, voor
solozangers vanuit de Private Musick en -na 1690- ook vanuit het theater.
De teksten die voor de Odes gebruikt moesten worden waren vaak van zeer
matige kwaliteit, maar componisten vonden het toch leuk om er muziek bij te
maken want er was meer tijd om te repeteren en de aanleiding was vaak een
zeer belangrijke gebeurtenis.
Tussen
1660 en 1670 werden alleen Nieuwjaar en de verjaardag van de koning (King`s
birthday) met odes gevierd. Blow schreef er een aantal. Toen Purcell
hofcomponist werd schreef hij een nieuw soort odes, namelijk Welkomstliederen
die het eind markeerden van de koninklijke afwezigheid in Londen. Duffy
noemt het ‘vleierijen’ om de koning weer terug te lokken vanuit het
platteland naar Londen naar het parlement/ de Whigs waar hij zo`n moeizame
verhouding mee had.
Na
1688 werden er geen welkomstodes meer gecomponeerd, maar wel ‘birthday’
odes voor beide co- regenten: Purcell schreef vooral voor Mary.
De
‘Ode for the Queen Mary`s Birthday’,
ook geheten ‘Come, ye Sons of
Art’ is de zesde en laatste ode die
Purcell voor haar schreef (april 1694). Oorspronkelijk
bestond de bezetting uit blokfluit, hobo`s, trompetten, b.c. en koor met
sopraan, alt of counter en bassolist. Door Maurice Blower is de ode bewerkt
voor SSA en deze uitgave bevat naast de duetten ‘Sound the Trumpet’, ‘Strike the Viol’, ‘Bid the Virtues’ en ‘These
are the Sacred Charms’ nog een aantal terzetten. In Sound the trumpet gebruikte Purcell in plaats
van trompetten een ‘grondbas’ met zangers die het trompetgeluid imiteren.
e.
Overige ‘wereldlijke’ liederen:
1.Purcell
componeerde naast instrumentele
muziek voor het theater, hier ook meer dan vijftig liederen (in
solo en duetvorm) voor, met basso continuo begeleiding. Het waren soms heel
erotische en soms politiek
satirische liederen, bestemd om tussen het gesproken drama door te zingen,
meestal door professionele zangers, maar af en toe door acteurs met veel
zangtalent. Bij het bestuderen van ‘losse’ composities van Purcell is het
dus erg belangrijk te kijken wat de oorspronkelijke functie in het
toneelstuk was!
Purcell
gebruikte voor zijn theatermuziekstuk Don
Quichot (1694- 1695) de teksten van Thomas D’Urfey . Deel I begint met
het gevecht tegen de windmolens, maar het eerste muzikale onderdeel komt in
de tweede akte waar ‘Sing, sing all ye muses’ de climax
markeert van de scherts- ridderslag die de Don in de herberg van Vincent
ontvangt, de ‘Humorous host’ die hem plaagt en het lied aankondigt als ‘the song in praise of arms and
soldiery’. In het bewuste tafereel wordt een troep zangers en dansers
geïntroduceerd en daaruit worden de countertenor en de bas gerekruteerd die
het lied zingen (12). De Muzen, dochters van Zeus en
Mnemosyne (=Geheugen) werden beschouwd als de godinnen van creatieve
uitvindingen, dichterlijke inspiratie en de herinnering.
Het
lied is een bewerking door Purcell van Blow`s gelijknamige lied.
In de uitgave van dit lied in ‘Singing for Pleasure’, wordt ten onrechte
aangegeven dat het bij Bonduca behoort.
2.
Verder schreef Purcell nog veel andere geheel ‘losse’ liederen,
zoals What can we poor females do (1694).
Vaak zijn het grote stukken, met recitatief en aria, net als bij de
Italiaanse solo cantate. Deze liederen hebben ook vaak een ‘ground bass’:
een melodische zin die steeds wordt herhaald in de baslijn, terwijl de
muziek in de ‘’bovenlijnen’ varieert.
Het
solo- lied ‘What can we poor
females do’ heeft ook een duet versie (Z518). Het is (nog)
niet vindbaar voor wie en waarom het is geschreven en het
is ook (nog) niet gedateerd. De auteur van de tekst is eveneens
onbekend.
3.
‘Catches’ of ‘rounds’ : ‘eeuwigdurende’ canons voor drie of vier onbegeleide
mannenstemmen waren ook een specialiteit van hem. Zijn teksten voor de
catches en ‘glees’ -korte ‘boertige’
liederen voor drie of vier mannenstemmen-
waren vaak vol humor of erg schunnig.
Hij schreef
dus voor ‘kerk’ en ‘kroeg’, maar in hoeverre hij zelf een ‘ordinaire
drinkebroer’ was, valt nog te bezien. Het was gewoon in die tijd zulke
‘kruidige teksten’ te nemen en ook Blow en Locke gebruikten ze.
|