Omdat
deze SALON geen specifiek thema heeft, is het niet mogelijk een ‘rode
draad’ te geven waarbinnen de stukken passen. Sommige componisten ervan zijn
al in eerdere SALONS ter sprake gekomen en hun gegevens zijn uit de
bijbehorende nieuwsbrieven gekopieerd. Van een paar componisten is ook al
eerder een ‘componistenportret’ verschenen. In alle gevallen
waarin gegevens zijn overgenomen is dat duidelijk aangegeven.
1600
|
1700
|
1800
|
1900
|
2000
|
Renaissance -------- Barok ---- Classicisme
|
Romantiek
|
Atonaliteit
|
|
R.
Dering
A.Vivaldi W.A.Mozart
G.F.Handel
|
F.Mendelssohn J.Brahms G.Pierné F.Poulenc
|
|
Richard Dering (1580-
1630), ook voorkomend als Deering, Dearing en Diringus, was de onwettige
zoon van Henry Dering of Liss, Hampshire (1). Hij was in zijn
jeugd waarschijnlijk protestant en zou op jonge leeftijd naar Italië zijn
gestuurd voor een muziekstudie. Zijn eerste gepubliceerde werk, in 1597 bij
Phalèse in Antwerpen, was een zesstemmige ‘Cantiones Sacrae cum basso
continuo ad organum’. Het was vermoedelijk ook het allereerste werk met een
becijferde bas dat werd gedrukt. In 1610 zou hij toelatingsexamen hebben
gedaan voor Christ Church te Oxford om een graad in de muziekwetenschappen
te krijgen, maar hij behaalde die niet, vermoedelijk vanwege zijn
katholieke geloof (2). Wanneer hij
katholiek is geworden is niet duidelijk (3). Hij reisde van 1612- 1616
met de Britse ambassadeur naar Venetië en in 1617 werd hij organist van de
Engelse Benedictinessen in Brussel. Phalèse was tussen 1612 en 1628 ook de
uitgever van veel van zijn volgende werken, o.a. drie boeken met motetten
met continuo, twee boeken met canzonettes en één boek met madrigalen en
continuo.
In
1625 keerde Richard naar Engeland terug als organist van de katholieke
koningin Henrietta Maria en als ‘musicus voor de luiten en stemmen’ van
Charles. Oliver Cromwell zou later ook erg van zijn composities gehouden
hebben.
Gaudent in
coelis, oorspronkelijk
voor SS en orgel, is een antifoon bij het Magnificat (4). Het stuk is
no. 7 van Dering`s Cantica Sacra en is in 1662 gepubliceerd door John
Playford in Londen. Oorspronkelijk waren de notenwaarden twee keer zo lang
en het stuk had geen maatstrepen. De orgelpartij van Bruno Turner in de
uitgave uit 1960 is bewust vrij simpel en geschikt voor een klein orgel (5).
Playford
publiceerde een selectie van Richard`s twee- en driestemmige stukken omdat
er veel vraag naar was, maar daarnaast bevinden zich nog veel van Dering`s
composities - in manuscriptvorm- in verschillende bibliotheken.
Voor
uitgebreide info over leven en werken van Antonio Vivaldi
(1678- 1741) wordt verwezen naar diens componistenportret.
Kort samengevat kan men zeggen dat hij, vermoedelijk vanwege zijn slechte
gezondheid, op 15-jarige leeftijd een eerste priesterwijding ontving en tot
ca. 1716 regelmatig voor het Ospedale della Pietà in Venetië werkte.
Tijdens
dit dienstverband schreef hij, waarschijnlijk in 1715, twee van zijn drie
Gloria`s (6),
namelijk RV 588
en RV 589(in D) waartoe het te
zingen Laudamus Te (7) als no. 3
behoort. Een derde zetting, RV 590, wordt alleen maar genoemd in de Kreuzherren
catalogus en is waarschijnlijk verloren gegaan. RV 589 bleef na Vivaldi`s
dood heel lang vrij onbekend tot het in 1939 werd uitgevoerd tijdens een
Vivaldi- week.
Hoeveel
kerkelijke stukken Vivaldi in de late Pietà- tijd schreef is zeer onduidelijk,
maar het componeren ervan werd nooit zijn hoofdbezigheid. Zijn focus kwam
te liggen op soloconcerten en na 1713 op de opera. Van 1718- 1725 werkte
hij aan het Hof van Mantua, in Milaan en Rome. Van 1728 tot 1735 weten we
niet veel van hem en vanaf 1735 was hij, vermoedelijk vanwege het vaste
inkomen, weer in dienst van de Pietà.
|
|
|
|
|
|
|
|
Cantica
Sacra 1618
|
A.Vivaldi
was ook een uitstekend violist
|
Een
Ospedale in Venetië, vergelijkbaar met dat van A.Vivaldi
|
G.F.Handel
|
Israel in Egypt: The
Israelites mourn
|
|
Ook
van Georg Friedrich Handel (1685 – 1759) is reeds een componistenportret
met een tijdsindeling van zijn leven verschenen: hij werkte aanvankelijk in
Hamburg, van 1706- 1710 in Italië (Florence) en van 1710- 1712 bij de
keurvorst van Hannover, die in 1714 koning van Engeland werd. Daarna was
hij van 1712- 1717 in Londen, vervolgens in Cannons en van 1719- 1728 weer
in Londen bij de Royal Academy of Music. Tot 1733 schreef hij Italiaanse
opera`s en daarna wedde hij tot 1740 - ook om het rivaliserende
operagezelschap van ‘The Nobility’ de wind uit de zeilen te nemen- op twee paarden: de Italiaanse opera en
het Engelse oratorium, waarbij dat laatste genre zou gaan winnen.
The Lord is
my strength (8), is een duet
uit zijn (Engelse) oratorium Israel
in Egypt (HWV 54) uit 1739.
Net
als bij de Messiah is de tekst ervan ontleend aan Bijbelverzen en wellicht
is Charles Jennens ook de samensteller. Evenals de Messiah bevat Israel in
Egypt veel koordelen en kent het geen karakters die dialogen zingen. Zoals
bij Handel vaak het geval is, ‘recyclede’ hij ook hiervoor weer zijn eigen
werk en het werk van andere componisten zoals A. Stradella en J-Ph. Rameau:
De Funeral Anthem voor koningin Caroline, ‘The Ways of Zion do Mourn’ uit
1737, herschreef hij tot openingsdeel van Israel in Egypt. Omdat het
Oratorium niet goed liep vanwege het lange intro(koor)deel en het ontbreken
van ‘Italiaanse’ aria`s, heeft Handel het vrij snel aangepast (9). Voor een
korte samenvatting van het stuk zie de bijlage.
Handel
leefde ondertussen erg ongezond: hij at veel, dronk in ruime mate alcohol
en werd dus erg dik. In 1737 kreeg hij een beroerte waardoor zijn rechterhand verlamd raakte
en hij geen klavecimbel meer kon spelen.
Na
1740 ging hij Italiaanse kamermuziek componeren, maar in 1742 keerde hij
vanuit Dublin weer terug naar Londen waar hij tussen 1742 en 1759, naast
vele kleinere werken, veertien grote oratoria schreef. Het publiek hiervan
werd steeds meer de gegoede burgerij, de ‘middle- class’, bij
wie een wederopleving van de godsdienst plaatsvond: een puriteinse
(zuivere) levenswijze, met een afkeer van luxe en genotzucht. In 1751 kreeg
Handel problemen met zijn linkeroog en vanaf 1753 was hij helemaal blind.
Zijn composities dicteerde hij voortaan aan zijn secretaris.
Voor
uitgebreide info het leven van Wolfgang Amadeus Mozart (1756-
1791) gelieve men Nieuwsbrief 10
te lezen; voor zijn plaats in de Operawereld is Nieuwsbrief 15
belangrijk.
Mozart
schreef op 12-jarige leeftijd reeds zijn eerste opera en schikte zich toen
nog naar alle voorschriften van de opera seria, maar snel daarna brak hij
hiermee. Hij begon mensen van vlees en bloed te scheppen wier acties niet
geleid werden door kunstmatige regels maar die op een natuurlijke manier
voortkwamen uit de situaties waarin ze verkeerden. Zijn personen gingen
gewoon met elkaar om en hoewel het nog steeds ‘nummer’-opera`s waren
(aria`s, recitatieven, koren enz.) liepen de nummers vaak naadloos in
elkaar over.
Duettino
Che soave zeffiretto, ook wel
het Briefduet geheten, is een
duet tussen Susanna en de Gravin uit de 3de akte van Le Nozze di Figaro (K. 492). Zie de
bijlage voor de samenvatting hiervan. Aan de oorsprong van Le Nozze stond
het toen reeds bestaande Frans toneelstuk van Beaumarchais (1732-1799) ‘Le
mariage de Figaro’. Het thema was een graaf die de strijd aanging met zijn
bediende. Napoleon zei later : ‘C`était la révolution en action’. Het
toneelstuk bleef tot de eerste publieke uitvoering op 27 april 1784
controversiële reacties oproepen in Franse theaterkringen vanwege de
subversieve satire, maar het succes bleek overweldigend: In 1785 werden er
zelfs drie Franse versies van opgevoerd!
In
Wenen verliep het gevecht rond Le mariage de Figaro iets
anders dan in Frankrijk: Keizer Jozef II vond dat het stuk veel
aanstootgevende zaken bevatte en verbood een openbare toneeluitvoering. Hij
gaf wel toestemming Figaro in boekvorm te laten verschijnen want hij ging
ervan uit dat de Weners graag het theater bezochten, maar niet van lezen
hielden.
Tegen
deze achtergrond vroeg Mozart
aan Lorenzo Da Ponte om het verhaal om te zetten in een
Italiaans libretto. Da Ponte heeft toen de uitgesproken politieke mening
van Figaro, zoals die bij Beaumarchais voorkomt, van zijn
scherpste kantjes ontdaan, maar deze verdween niet helemaal. Hij legde meer
de nadruk op de seksuele escapades. Verder kortte hij het stuk in van vijf
naar vier aktes, bracht het aantal karakters terug van zestien
naar elf en voorzag de aria`s van geheel nieuwe teksten.
Joseph II
gaf vermoedelijk toestemming om Mozart`s opera op te voeren, op 1
mei 1786 in het Keizerlijk- Koninklijk Nationaal Hoftheater,
omdat hij de adel een lesje wilde leren dat een bediende niet altijd het
onderspit hoefde te delven tegenover zijn meester. De keizer en de adel
leefden namelijk op gespannen voet omdat Joseph II een aantal
adellijke privileges had afgeschaft. Door middel van graaf Almaviva kreeg
hij de beschikking over een plattelandsparabel van een bekrompen edelman
die niet met zijn tijd is meegegaan. De keizer deelde misschien onbewust
Figaro`s opvatting dat ‘gedrukte dwaasheden pas gevaarlijk worden op plaatsen waar
ze onderdrukt worden’.
Figaro
was in Wenen aanvankelijk geen doorslaand succes, misschien hielden adel en
gegoede burgerij er niet zo erg van dat ze in hun eigen operahuis moesten
aanschouwen hoe een dienaar zijn werkgever in de luren legt. Pas
nadat de opera in Praag triomfen had gevierd kreeg men er in Wenen ook meer
waardering voor.
Bijna
gelijktijdig met de Zauberflőte (1791) schreef Mozart zijn
laatste opera La Clemenza di
Tito (De goedheid van Tito) (KV 621) op bestelling voor de kroning
van keizer Leopold II tot koning van Bohemen. Het libretto van C. Mazzolà
was gebaseerd op een toneelstuk van Metastasio met dezelfde titel en het
verhaal speelt zich af in Rome tijdens de regering van Titus (79-81). Deh prendi un dolce amplesso is een
duet uit de 1ste akte. Voor de samenvatting en de exacte plaats
van het duet in de opera, zie de bijlage.
|
|
|
|
|
|
|
Le
Nozze di Figaro
|
La Clemenza di Tito
|
F.Mendelssohn
|
J. Brahms
|
G. Pierné als dirigent
|
Francis
Poulenc
|
Poulenc `s
Ave Verum Corpus
|
Voor
meer gegevens over de periode van de Romantiek, waartoe Felix
Mendelssohn (1809-1847) behoort, leze men nieuwsbrief 30. De joodse
familie van Mendelssohn was ten gevolge van de Franse Revolutie reeds
gelijkberechtigd geraakt, maar liet zich ook nog tot christen dopen en
voegde toen ‘Bartholdy’ achter de familienaam. Dit aspect van
bekeerde christen is zeker van invloed geweest op het werk van Felix, die
al heel jong begon met pianospelen en componeren. Toen hij 20 jaar
was, dirigeerde hij de Matthaeus Passion waarvan men toen dacht dat die
niet uit te voeren was. Mede door Felix M. hebben Bach, Händel en ook Mozart
de hun toekomende plaats in de muziekgeschiedenis gekregen. Daarnaast
moedigde hij ook eigentijdse componisten zoals Schumann sterk aan.
M. heeft geen liederencycli geschreven als Schubert en Schumann en ook
geen liedverzamelingen, gebaseerd op het werk van één dichter. Zijn
liederen waren vooral bedoeld om thuis bij de piano te zingen. Na 1840 liet
M. zich uit Leipzig naar Berlijn lokken door de nieuwe koning van Pruisen
(Fr. Wilhelm IV), met de belofte dat hij aan de nieuwe Academie voor
Kunsten mooie dingen zou kunnen doen, maar ten gevolge van de slechte
sociale omstandigheden in Pruisen kwamen alle beloofde hervormingen niet
van de grond en M. brak in 1845 definitief met de koning. In zijn oratorium
Elias zijn volgens kenners de frustraties hierover duidelijk te horen!
Sonntagsmorgen (Das ist der Tag des Herrn) is
gebaseerd op een gedicht van Uhland. Het is nr. 1 van opus 77 (MWV J4 (10)) uit 1836.
De andere twee duetten van dit opus- nummer dateren uit de periode
1836-1847.
Het
duet ‘Denn in seiner Hand ist’, Aus
Psalm 95, is opus 46, no. 3. De eigenlijke titel van het hele opus 46
(MWV A 16) is Kommt, Lasst uns
anbeten. De Duitse vertaling vanuit het Latijn van psalm 95 is in de 16de
eeuw gemaakt door Maarten Luther. Opus 46 dateert uit 1838 en is oorspronkelijk
geschreven voor gemengd koor en orkest. Er bestaat zowel een Duitse als een
Engelse uitgave van Opus 46 ‘im Klavierauszuge’ (11).
Het Abschiedslied der Zugvögel: ‘Wie war so schön doch Wald und Feld!’
(12), Opus 63.2 (MWV
J9), dateert uit 1844 en behoort tot zijn
‘Six Lieder for voice and piano’. De tekst is ontleend aan August
Heinrich Hoffmann von Fallersleben`s ‘Abschiedslied der Zugvogel’.
Voor
uitgebreide informatie over Johannes
Brahms (1833-1897) wordt verwezen naar de nieuwsbrieven over
Romantische duetten (27, 28, en 30). Brahms begon, hoewel hij al op
veertienjarige leeftijd piano speelde in de kroeg om geld te verdienen en
ook al wat stukken schreef, pas in 1853 serieus te componeren.
In datzelfde jaar werd hij begeleider van de Hongaarse violist Reményi
(Hoffmann), waarmee hij heel Duitsland doorkruiste voor een grote
concerttournee, waar hij Schumann en Liszt ontmoette. Hierna werd hij het
(conservatieve) kopstuk in de ‘strijd’ tegen Wagner en Liszt (zij vormden
de zgn. Neudeutsche Schule). Brahms vertrok hierna naar Wenen, waar hij
koorleider werd van de Wiener Singakademie. Hij dirigeerde daar muziek van
Bach, Beethoven en Schumann. `s Zomers verbleef hij in gezelschap van zijn
vriend Anton Rubinstein in Lichtenthal, een plaatsje in het Zwarte
Woud bij Baden- Baden, waar in 1866 zijn Ein deutsches Requiem verscheen.
Van 1872-1875 was hij artistiek directeur van de Gesellschaft der
Musikfreunde. Hij schreef na die tijd een aantal piano- en vioolconcerten en
ook veel (volks)liederen. Tot 1860 componeerde hij strofische liederen ,
meestal zonder voor- en naspel, net als ‘echte’ volksmuziek; daarna schreef
hij vooral doorgecomponeerde liederen.
Die Meere (Alle
Winde schlafen) behoort met nog twee andere duetten tot opus 20 en
dateert uit 1860. Het werk werd gepubliceerd in 1862. De tekst is van
Wilhelm Müller (1794 - 1827), maar deze heeft hem op zijn beurt weer
ontleend aan een onbekende Italiaanse dichter.
(Henri Constant) Gabriel Pierné (1863-
1937) is bij de meeste mensen niet zo erg bekend (13). Door deze
Salon komt daar vast verandering in ! Als kind bleek Pierné al een grote
belofte en van 1871 tot 1882 studeerde hij op het Parijse Conservatorium
waar hij samen met Claude Debussy orgelles kreeg van César Franck en
compositieles van Jules Massenet. In 1874 kreeg hij - 11 jaar oud- een ‘premier prix’ voor solfège, in 1879
eenzelfde voor piano, in 1882 voor orgel en in 1882 de ‘Prix de Rome’ voor
zijn cantate Edith.
In
1890 volgde hij César Franck op als organist van de Sainte Clotilde
kathedraal en hij behield deze functie tot 1898 omdat hij daarna bewust
koos voor een carrière als componist en dirigent: hij schreef kamermuziek,
diverse opera`s, oratoria, cantates en liederencycli (14). Als
dirigent voerde hij veel muziek van zijn Franse tijdgenoten uit. In 1925
werd hij benoemd bij de Académie des Beaux Arts en later werd hij Ridder
(Chevalier) van het Légion d`Honneur.
Le Printemps schreef
hij, net als Claude Debussy, op tekst van Anatole Henri Philippe, Comte de
Ségur (1823- 1902), voor tweestemmig vrouwenkoor (15). Onder de
titel ‘All Hail, Bright Spring’, is het, in een Engelse versie van Miriam
Chase, uitgegeven voor SSA koor (16).
Voor leven en werken van Francis
Poulenc (1899 – 1963), de componist van het terzet Ave Verum Corpus (17), wordt
verwezen naar zijn uitgebreide componistenportret.
Poulenc heeft deze tekst twee maal op muziek gezet:
de eerste keer in 1952 voor SMA- koor a cappella, voor
het vrouwenkoor van Pittsburgh, ten behoeve van een uitvoering op een
muziekfestival (FP 154) en de tweede keer, maar op geheel andere wijze, in zijn Dialogues des Carmélites (1953- 1955).
|