Al spittend in de boeken naar de voorgangers en
tijdgenoten van Buxtehude en Steffani
(1), kon ik niet anders dan ook
Antonio Vivaldi tegenkomen. De NPS tv-uitzending
van februari/maart 2010 over Juditha triumphans, zijn enige oratorium dat de tand des
tijds heeft doorstaan en de daaraan voorafgaande toelichting, deden de
belangstelling voor hem nog meer toenemen.
We zullen zien dat, net als in de uitzending al gezegd
werd, er veel onbekend is over zijn
leven.
Essentieel is in ieder geval de rol van de stad Venetië
geweest en omdat nog vele andere componisten hier gevormd zijn, begint deze
biografie met een verhaal over de betekenis van Venetië. Daarnaast wordt,
omdat ook Vivaldi priester én musicus was,
aandacht besteed aan dit in de Barok veel voorkomende verschijnsel.
Derhalve is de hoofdstukindeling:
- Korte
historie van Venetië en de betekenis van de stad voor de ‘muziekgeschiedenis’
- De
combinatie geestelijk ambt- musicus en de betekenis van de ‘Ospedali’ in Venetië
- Biografie
van Vivaldi
- Vivaldi`s plaats in de muziekgeschiedenis
- Vivaldi`s muziek, met de nadruk op de vocale
muziek: (SA)duetten en (A)solomuziek met b.c.
en de verkrijgbaarheid
Hoewel er zoals gezegd veel onbekend is over Vivaldi, bestaat er des te meer literatuur over hem.
Michael Talbot is de ‘Grote
Beschrijver’ van Vivaldi: in hét artikel in
de New Grove en in zijn boek uit
1995: The sacred vocal music of Antonio Vivaldi (in
de serie: studi di musica
veneta). Verder heeft hij ook de toelichtingen
bij vele CD`s geschreven en de (gereviseerde)
uitgaven verzorgd van bladmuziek (Composizioni Sacre di Antonio Vivaldi
–uitgegeven bij Ricordi). Ik gebruik naast de New
Grove echter vooral het boek van Jos van Leeuwen over Vivaldi,
uitgegeven in de Gottmer Componistenreeks.
Ad 1.Korte historie van
Venetië en de betekenis van de stad voor de muziekgeschiedenis
|
Venetië ontstond in de 5
de en 6 de eeuw toen bewoners van de kuststreek hun
toevlucht zochten voor de Hunnen en Longobarden
op de eilandjes in de lagune. Dit werd de basis voor de handel over zee.
In 726 verklaarde men zich onafhankelijk van Byzantium en ca. 828 werden de relikwieën van St. Marcus uit Alexandrië geroofd. Het
bezoek er aan leverde Venetië veel toerisme op. In de 12de tot
de 14de eeuw was
Venetië op het hoogtepunt van zijn
macht. In 1453 namen de Turken Constantinopel in, waarmee het tij keerde.
Venetië verloor weliswaar veel havens en eilanden, maar het patriciaat
ging zich ook toeleggen op grootgrondbezit in de Povlakte en op het
bankwezen. Dankzij deze geldstromen kon men zich de feesten, o.a.
carnaval, en concerten nog veroorloven, hoewel men zich steeds meer moest
aanpassen. Daarnaast hield het
stadsbestuur
|
|
Bezittingen
van Venetië in het Ottomaanse Rijk
ca.1450
|
Europa in 1714
|
stevige grip op het
individu uit angst voor opstanden
Dat was ook nodig omdat enorme aantallen vreemdelingen de stad bezochten,
waaronder veel vorsten uit Europa. Om mogelijke opstandige neigingen te
sublimeren, hield Venetië een voortdurende rivaliteit, in gevechtsvorm,
gaande tussen de vertegenwoordigers van twee van de zes districten.
Later, in de 19de eeuw,
kreeg dit de vorm van regatta wedstrijden. In 1797 verloor de stad zijn
onafhankelijkheid met de komst van Napoleon.
|
|
|
|
|
|
|
Het oude centrum van Venetië
|
Het grondgebied van Venetië in 1714
|
Boven: de San. Marco
Onder: Carnaval
|
Boven: Dogenpaleis
Onder: Brug der Zuchten
|
De San Marco kerk had al in de elfde eeuw een orgel en
de organisten werden goed betaald. Er werd veel muziek gemaakt op
kerkelijke hoogtijdagen en civiele festiviteiten, zoals de verkiezing van
een nieuwe doge of het jaarlijkse ‘Huwelijk van Venetië met de zee’. De
civiele plechtigheden werden in kerken en vaak in de San Marco gevierd en
de muziek was daarom een mengsel van kerkelijke en wereldlijke stijlen.
Verder werd het aantal christelijke feestdagen, volgens Kendall,
in Venetië uitgebreid door een aantal belangrijke bijbelse
figuren (Mozes, Zacharias, Samuel, Job e.a.) heilig te verklaren.
Naast motetten en cantates kwamen allerlei andere
muziekvormen tot bloei, zoals meerstemmige liederen (frottola
en lauda) en vormen van instrumentele muziek. De
bloeiperiode begon in de zestiende eeuw toen de Adriaan Willaert
(1490-1562) werd benoemd tot kapelmeester van de San Marco. Omdat deze kerk
vier voorgalerijen had, schreef hij koorwerken met ‘dialogen’ voor twee of
vier koren met of zonder instrumentalisten. Dit ruimtelijk componeren vond
zeer veel navolging, o.a. bij Vivaldi én J. S.
Bach in de Matthaeus Passion.
Claudio Monteverdi
(1567-1643), die al eerder in Mantua de opera l`Orfeo
had gecomponeerd volgens de regels van de ‘nieuwe stijl’ de ‘seconda prattica’ waarbij de
tekst boven de muziek ging, werd in 1613 tot kapelmeester van de San Marco
benoemd en daarmee deed deze stijl ook haar intrede in Venetië. Het accent
kwam ook meer op solozang te liggen. Monteverdi`s
taak was het verschaffen van de geestelijke muziek bij het kerkelijk jaar
en bij staatsbanketten. Hij voltooide nu zijn zesde (1614), zevende (1619)
en achtste (1638) madrigalenboek.
Hij , een weduwnaar met een kind, werd ca. 1632 als geestelijke gewijd.
Aanvankelijk was hij niet betrokken bij de eerste commerciële
operaonderneming in 1637. Hij schreef daarna wel drie grote opera's: Il
ritorno d'Ulisse in
patria, Le Nozze d'Enea
in Lavinia en l'Incoronazione di Poppea met premières in respectievelijk 1640, 1641
en 1643.
Onder brede lagen van de bevolking was de opera
populair en werd tegen het eind van de zeventiende eeuw een lucratieve
kunstvorm: een operacomponist kreeg voor het leveren van de muziek, het
leiden van de repetities en het dirigeren van een paar voorstellingen een
honorarium dat minstens gelijk stond aan dat van de kapelmeester van de San
Marco. Zangers en instrumentalisten werden ook goed betaald en daarom
vetrokken veel ‘kerkmusici’ naar het theater, wat een daling van het niveau
van de kerkmuziek betekende. Alleen tijdens het kapelmeesterschap vanaf
1685 van Giovanni Legrenzi (1626-1690) - eveneens
priester- die geld kreeg om koor en orkest uit te breiden, kende de
kerkmuziek in de San Marco nog een bloeiperiode evenals tijdens ‘het
bewind’ van Antonio Lotti (ca. 1665-1740) en zijn leerling Baldassare Galuppi
(1706-1785).
Eind 17de eeuw telde Venetië zestien
operatheaters, vaak eigendom van adellijke families. Echter een theater als
Theatro S. Angelo waar Vivaldi
kwam te werken, moest het alleen van de kaartverkoop hebben.
Verder bestonden er in diverse Europese landen ook
semi-commerciële operabedrijven waar in geval van nood de adel of de
overheid bijsprong.
Bij de commerciële theaters kon men seizoenplaatsen
kopen in (vaak afsluitbare) loges, waar men tijdens de uitvoering van een
opera ook hardop praatte, kaartte en copieus dineerde! De zaalplaatsen
werden voor weinig geld en los verkocht zodat brede lagen van de bevolking
het theater konden bezoeken.
Ad 2. De combinatie
geestelijk ambt- musicus en de betekenis van de ‘Ospedali’
in Venetië
Van de 16de tot de 18de eeuw was het beroep van priester lang
niet altijd een zuiver religieuze aangelegenheid, zeker niet in Venetië.
Volgens schattingen was ca. 1766 één op de drieëntwintig inwoners van de
stad een geestelijke en sommige jonge patriciërs trokken het geestelijk
gewaad aan om zich aan de verveling van hun openbare verplichtingen te
kunnen onttrekken, maar zonder dat ze de moeite namen ooit de mis te lezen!
Het priesterschap was vaak een goede opstap voor een
carrière in allerlei beroepen als kerkmusicus of muziekleraar. Het verschafte regelmatige inkomsten door het
lezen van missen, uitspreken van gebeden en verrichten van liturgische
handelingen. Vaak hadden priesters vaste opdrachtgevers die in geld of
natura betaalden voor hun diensten.
In pauselijke kringen te Rome werd nogal geklaagd over
de levenswijze van de Venetiaanse priesters, maar de patriarch van Venetië
viel niet onder het gezag van de paus. Hij was in rang aan hem gelijk en
dus konden de priesters daar hun gang gaan:
Priesters en monniken mochten er bijvoorbeeld tijdens
carnaval maskers dragen, maîtresses hebben en in theaters optreden.
|
|
|
|
|
|
Antonio Vivaldi
|
Ospedale
gli Incurabili
(ongeneeslijken)
|
Ospedaletto
|
Ospedale
I Mendicanti(bedelaars)
|
Ospedale della Pietà
|
Antonio Caldara
|
De ‘Ospedali’ in Venetië waren geen hospitalen, maar
weeshuizen, waar niet alleen wezen zich bevonden, maar ook vondelingen.
Daar waren er in Venetië heel veel van, deels aangeleverd door de
courtisanes die in hun beroep geen kind konden opvoeden. Kinderen uit zeer
arme milieus gingen niet naar de Ospedali, maar
naar de Santa Maria della Presentazione.
In de weeshuizen zaten vooral meisjes, omdat jongens
veel sneller aan het werk konden worden gezet en dus geld opleverden.
De Ospedali werden in plaats
van liefdadige instellingen steeds meer luxueuze kloosterscholen, waar
Venetiaanse patriciërs hun dochters, waar ze bij een huwelijk liever geen bruidschat voor wilden betalen, heen brachten als een
soort kloostervoor-opleiding. Musiceren was in
deze opleiding belangrijk en hoorde bij de ‘stand’. Er werd op hoog niveau
gemusiceerd, vooral door de ‘derde’ groep meisjes. Er waren namelijk ‘gewone’ meisjes ( di commun),
‘ koorzangeressen’ ( di coro) en ‘ uitblinkers’ (privileggiate di coro) die
speciale voorrechten hadden.
De Ospedali werden volwaardige
muziekscholen. Hun muziekuitvoeringen speelden een belangrijke rol in de
stad én ze leverden de instelling geld op.
Legrenzi, Caldara,
Galuppi, D. Scarlatti
en Hasse zijn ook aan Ospedali verbonden geweest.
Soms leken deze instellingen echter wel bordelen, vooral
omdat veel meisjes er onder dwang heen gebracht werden. Hun minnaars konden
gemakkelijk op bezoek komen. Het Ospedale della Pietà had wel een zeer
slechte reputatie, maar volgens Vivaldi heeft hij
er dertig jaar ( maar zeker niet achtereen) gewerkt zonder schandaal!
belangrijke jaartallen uit Vivaldi`s leven
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
1678
1693 1703 1713 1716 1718 - 1720 1721 - 1725 1735 1740 1741
1713 --------------------1718 1720
------------------------------1735
1737---1739
1ste kerkmuziekperiode 2de kerkmuziekperiode 3de
kerkmuziekperiode
1725-------------1735
Napolitaanse stijl (3)
|
geboorte
|
eerste kerkelijke
wijding
|
priester-
wijding en benoeming tot vioolleraar in de Pietà
|
cantates/ gewijde muziek
en solo-
concerten
|
Opera krijgt steeds meer aandacht
Juditha
triumphans
|
werkzaam in Mantua
|
werkzaam in Milaan en Rome
|
weer in dienst van de Pietà
|
vertrek naar buitenland
overleden in Wenen
|
Ad 3. Biografie van Vivaldi
Antonio Vivaldi werd in 1678
geboren als zoon van een kapper. Kapperszaken waren toen in Venetië
belangrijk voor het scheren, maar ook voor het verzorgen van snor en baard
en het bijwerken van pruiken. Zijn vader was naast kapper ook violist in
het orkest van de San Marco en later ook in het Ospedale
dei Mendicanti (beide o.l.v. Legrenzi)
en heeft hem vast vioollessen gegeven. Misschien omdat Antonio vanaf zijn
geboorte astma had en daardoor nooit fulltime beroepsmusicus zou kunnen
zijn, stimuleerde hij hem tot een carrière in de kerk: op vijftienjarige
leeftijd ontving hij in ieder geval de eerste wijding al. In
1703 werd Il
Prete Rosso -‘de rode priester’, vermoedelijk vanwege
zijn rode haar- tot priester gewijd,
maar daarnaast was hij bezig met het assisteren van zijn vader en het
bestuderen en componeren van muziek. In datzelfde jaar werd Vivaldi door de koormeester Franceso
Gasparini tot vioolleraar in het Ospedale della Pietà benoemd. Later verving hij Gasparini
die meer met opera bezig was, ook als dirigent. De musicerende ‘wezen’
stegen snel in aanzien, ook in het buitenland. De Deense koning kwam
speciaal naar hen luisteren. Voor ‘de wezen’ schreef Vivaldi
de meeste van zijn concerten, cantates en gewijde muziek. In 1705 werd de
eerste verzameling (raccolta) van zijn
werk gepubliceerd. Wat later liet hij zijn werk –vooral kamermuziek waarin
veel invloed van Corelli te bespeuren is- in Amsterdam drukken. Via het netwerk van
de Amsterdamse kooplieden werden de composities snel verspreid over Europa
en zijn o.a. ook terug te vinden in werken van J. S. Bach, die ook een
aantal van Vivaldi`s manuscripten transcribeerde
als een soort naslagwerk.
Nog wat later componeerde Vivaldi
vooral soloconcerten.
Na 1709 werd hij niet elk jaar meer benoemd aan de Pietà, vermoedelijk omdat deze instelling niet altijd genoeg
geld had hem te betalen. Hij had echter nog andere – betere- inkomstenbronnen in deze tijd, zodat het
niet echt een probleem voor hem was. In 1714 schreef hij een (verloren
gegaan) oratorium voor de Pietà en in 1715 werd
hij in de notulen ook nog‘koormeester’ genoemd .
Een jaar later werd het oratorium Juditha
triumphans (2)
er uitgevoerd. Hoeveel kerkelijke composities hij toen schreef is zeer
onduidelijk, maar het schrijven ervan werd nooit zijn hoofdbezigheid. Dat
waren de soloconcerten en na 1713: de opera (4).
Zijn eerste opera Ottone
in villa (5) ging in Vicenza in
première, wellicht uit angst dat een mislukking zijn goede naam in Venetië
zou aantasten. Het werd echter een succes en dus zette men in Venetië ook de theaterdeuren voor
hem open. Vivaldi werd impresario in het Teatro
S. Angelo met als taken: tekstboeken selecteren, zonodig
laten bewerken, een componist zoeken voor de muziek bij het libretto (of
bestaande muziek laten aanpassen), uitvoerenden zoeken, decors en kostuums
laten ontwerpen en zorgen dat de financiën rond kwamen. Hij mocht een groot
deel van de winst in eigen zak steken, maar draaide zelf op voor een
eventueel verlies. Omdat het Teatro S. Angelo
geen bijdragen kreeg van de Venetiaanse patriciërs, werden er vooral
kassuccessen uitgevoerd uit ‘beproefde’ libretti.
Dure zangers en componisten kon men zich niet veroorloven. Achttien Vivaldi opera`s, vaak ‘nummeropera`s’(opgebouwd uit
losse nummers, vaak uit eerder eigen of andermans werk= pasticcio) beleefden in het Teatro
S. Angelo hun première, meestal voor het carnavalsseizoen.
Van ca.1718- 1720
heeft Vivaldi in Mantua gewerkt aan het
hof van prins Philip van Hesse- Darmstadt en ook daar schreef hij opera`s.
Men suggereert dat de natuur rond die stad hem –veel meer dan in Venetië
mogelijk was- inspireerde tot
‘pastorale’ werken (6), soms met veel
klankschildering, zoals ‘De Vier Jaargetijden’. De vele cantates (7) die Vivaldi in
zijn Mantua- periode componeerde, verschillen nogal in niveau en stijl
omdat hij daar voor heel verschillende ‘doelgroepen’ schreef: amateurs,
vaak familieleden van het regerende ‘huis’, ‘huismusici’ die tussen het
operaseizoen niet zoveel te doen hadden, lokale musici (bijv. van de
kathedraal) en rondreizende zangers. M. Talbot
beweert dat een aantal ‘Mantua cantates’ een weergave zijn van het hofleven
toentertijd.
Het merendeel van zijn instrumentale muziek is echter
‘absolute’ muziek, d.w.z. deze gaat niet over een specifiek onderwerp. Zijn
leerling en later vermoedelijke vriendin, de mezzosopraan, Anna Girò
ontmoette hij ook in deze plaats. Zij trad op in enige opera`s en schijnt Vivaldi nogal veel te hebben begeleid tijdens zijn
reizen. Over de ware aard van hun relatie is echter zeer weinig bekend.
Van 1721-1725 was hij vermoedelijk regelmatig aanwezig
in steden als Milaan en Rome (hof van kardinaal Pietro
Ottoboni).
Van de periode 1728 tot 1735 weten we nauwelijks iets.
Er zijn wel een aantal data van operapremières van hem bekend (Florence,
Praag, Venetië, Mantua) maar of hij daar zelf bij was, is onzeker.
In zijn latere jaren werd Vivaldi
in Venetië als operacomponist wat overvleugeld door Johann Adolf Hasse (zie
ook h. 4) en was hij vooral actief als impresario.
Vanaf 1735 kwam hij weer in dienst van de Pietà, wellicht om zijn basisinkomen veilig te stellen,
maar hij bleef nieuwe opera`s componeren. In 1740 verliet Vivaldi Italië en over de redenen van vertrek is veel
gespeculeerd: schuldeisers?, of??
misschien financiële problemen bij de Pietà ten gevolge van de grote economische crisis in
Europa (ca. 1740) ?
Kendall/ Koopman geven aan dat
naast de economische problematiek wellicht ook meespeelde dat de
Venetiaanse staat zijn burgers als individu behoorlijk onderdrukte (zie ook
ad 1). Het was dus maar het best zo onopvallend mogelijk je werk te doen,
wat wellicht ook de reden is waarom Vivaldi zo`n
betrekkelijk ‘vaag’ figuur is gebleven,
én zo min mogelijk vijanden te maken, wat voor hem niet zo
gemakkelijk geweest schijnt te zijn. Hoe dan ook:
Vivaldi vertrok naar Wenen
en stierf daar in 1741. Onbekend is aan welke ziekte hij precies overleed,
hoewel sommigen zeggen dat het aan syfilis was.
Via de violist Johann Georg Pisandel
kwam veel (viool)werk van Vivaldi terecht aan het
hof van Dresden (8) en via Zelenka die er hofcomponist
was, ook zijn kerkmuziek. Michael Talbot heeft in
zijn reeds boven genoemde boek een poging gedaan een chronologie aan te
brengen in Vivaldi`s kerkelijke composities, op
grond van stilistische kenmerken en gebruikte papiersoorten:
De eerste periode, de ‘vroege werken’ -tussen 1713 en
ca. 1718- zoals het Gloria, Credo, Beatus Vir ( RV598 en 599, zie h. 5 hiervoor) en misschien ook
Nisi Dominus e.a. hebben als kenmerk:
betrekkelijke eenvoud, want voor de ‘amateur’ meisjes van de Pietà geschreven en de hoge (sopraan) ligging van de
koorpartijen.
Het Salve Regina (RV 616) e.a.
wordt gedateerd in de tweede periode: ca. 1720-1735, zonder echte
duidelijke biografische bewijzen hiervan. Het kenmerk ervan is:
gecompliceerdere opbouw en meer contrapunt. Voor welke gelegenheden de
werken uit deze periode werden geschreven is meestal niet bekend. Van ca.
1737-1739 was Vivaldi`s derde kerkmuziekperiode.
Het Stabat Mater wordt door M.
Talbot (2006) gedateerd in 1712 en behoort dus
ook tot zijn vroege werken. In 1969
is het echter pas voor het eerst gepubliceerd.
|