FRANCIS POULENC (1899 – 1963)

 

Over Francis Jean Marcel Poulenc weten we veel, vooral door het grote aantal brieven dat hij zelf schreef. De gegevens hieruit zijn verwerkt in diverse recentere ‘standaardwerken’, zoals het boek van Carl B. Schmidt, Entrancing Muse, A Documented Biography of Francis Poulenc. Er bestaat ook een prettig leesbaar Nederlandstalig boek over hem van Erik Fokke, Francis Poulenc, Monnik en kwajongen.

Het is goed te weten dat vlak na Poulencs dood de meeste schrijvers zijn seksuele leven liever doodzwegen: Hélène de Wendel verwijderde bijvoorbeeld in een selectie van zijn brieven, in 1967 verschenen, elke vermelding omtrent zijn intieme relaties. Boeken uit deze periode kunnen dus een behoorlijk vertekend beeld geven.

 

Onderstaand verhaal is een compilatie van gegevens uit de boeken van Fokke, Schmidt en Buckland:

I.                    Biografie:

II.                 Poulenc en de Franse liedkunst

III.              Overzicht van Poulencs vocale muziek: solo muziek voor mezzo/ alt- stem en duet- muziek (SM/ SA)

 

I.Biografie:

 

1900

1910

1920

1930

1940

1950

1960

 

 

WO I

 

 

 

WO II

 

 

 

Poulenc:

Groupe des Six – ‘jeugdwerken’

zeer vruchtbare ‘rijpe’ periode

 

 

 

Poulenc werd in 1899 te Parijs geboren. Zijn vader, de grootindustrieel Émile Poulenc (1855-1917) en een van de stichters van het farmaciebedrijf Rhône-Poulenc (1), kwam van het platteland, was vroom katholiek maar niet dogmatisch en hield van de muziek van Beethoven, Berlioz en César Franck. Zijn moeder, Jenny Royer (1864-1915), een echte Parisienne en ‘lichtvoetig van aard’, gaf hem op vierjarige leeftijd al pianoles. Van groot belang voor hem was ook zijn oom –de broer van zijn moeder-, Marcel Royer ( 1862- 1945), die  Oom Papoum’(2) werd genoemd, een groot kunst- en operaliefhebber, die urenlang vertelde over zijn theaterbezoeken.

Op zijn achtste kreeg Poulenc pianoles van Cécile Boutet de Monvel en hij ontdekte in die tijd ook de muziek van Debussy, die voor hem, na Mozart, de meest geliefde componist werd.

Toen Parijs in de winter van 1910- 1911 overstroomde, verhuisde het gezin tijdelijk naar een huis in het bos van Fontainebleau. Daar kocht hij de bladmuziek van Schuberts Winterreise: het leven in de natuur en de beelden uit de Winterreise met de muzikale vertolking ervan, beschreef Poulenc als beslissend in zijn leven. Het bestuderen van Schubert heeft niet veel directe invloed op zijn stijl gehad hoewel zijn techniek er door verbeterde, maar bij beide componisten is het nauw verweven samenspel tussen stem en piano en de voorliefde van steeds moduleren tussen majeur- en mineurtoonsoorten opvallend.

Hierna ontdekte Poulenc het werk van Stravinsky: Petrouchka en Le Sacre du Printemps -in 1914. Geïnspireerd door deze muziek deed hij in 1914 en 1916 piano- compositiepogingen,  maar deze werken vernietigde hij later zelf. Hij ontmoette in 1918 Stravinsky zelf, waarna deze er voor zorgde dat zijn werk voortaan in Engeland werd uitgegeven. Hun vriendschap was blijvend, ondanks dat Stravinsky in de jaren vijftig ‘atonaal’ ging experimenteren, waar Poulenc niets mee had.

 

Poulenc -jong

Poulenc en Stravinsky

Ricardo Viñes

Eric Satie

Groupe de Six

Poulenc en Picasso

Poulenc en Jean Cocteau     

tn_foto

Poulenc

  Poulenc en Stravinsky

Ricardo Viñes

      Eric Satie

   Groupe des Six

Poulenc en Picasso

    Poulenc en Cocteau

Suzanne Peignot

(Rivière)

 

Toen hij 15 à 16 jaar oud was, wilde hij –gesteund door zijn moeder- piano en compositie studeren aan het conservatorium in Parijs, maar zijn vader vond dat hij eerst zijn middelbare school moest afmaken. Wel kreeg hij privé solfège van de Italiaanse cellist Muccoli en harmonie van een bevriende organist, en het allerbelangrijkste: pianoles van de Spanjaard Ricardo Viñes, een vriend van Claude Debussy en Maurice Ravel.

 

1917 was een beslissend jaar voor Poulenc toen Viñes hem voorstelde aan de dadaïst Erik Satie, die aanvankelijk vreesde dat Poulenc vooral een verwend jongetje was, maar hem na de ontmoeting snel accepteerde. Veel van hun beider nieuwe composities werden uitgevoerd tijdens gezamenlijke concerten. Saties lied ‘La Statue de bronze’ maakte veel indruk op Poulenc en dat is te zien in Le Bestiaire en Cocardes. Poulencs stijlkenmerken uit deze periode zijn: kleine composities, zonder groot orkest met eenvoudige begeleiding en herhalende akkoorden, ‘badinerend’, nauwelijks doorwerkingen, maar wel veel herhalingen en ostinati. 

Via Satie leerde hij ook vele andere componisten kennen die in die tijd bijeenkwamen in de Salle Huyghens. Daar exposeerden ook jonge, in Parijs werkzame kunstenaars als Picasso, Braque, Gris en Modigliani. Satie noemde de jonge componisten ‘Les Nouveaux Jeunes’. Hun muziek op de ‘Lyre et Palette’-concerten was ‘lichtvoetig, melodieus, gemakkelijk en humoristisch’. De Franse muziekcriticus Henri Collet,  die vrij willekeurig zes componistennamen uitkoos, noemde hen de ‘Groupe des Six’ (3). De groep bestond naast Poulenc uit: Georges Auric, Louis Durey, Arthur Honegger, Darius Milhaud en Germaine Tailleferre.

Dezen verzetten zich tegen de zware romantiek en de invloed van Richard Wagner, maar ook tegen Franse componisten als Claude Debussy vanwege zijn ‘impressionistische mist’, hoewel Debussy voor Poulenc steeds belangrijk bleef. Jean Cocteau die pleitte voor een radicale vermenging van de kunst met een grote K en het moderne leven, en een huwelijk tussen de ‘klassieke’ en de ‘populaire’ muziek, werd de spreekbuis van de Groupe. Hij nam Poulenc mee naar tentoonstellingen, musea, concerten en naar de film en introduceerde hem bij Graaf Etienne de Beaumont en zijn vrouw die hem regelmatig opdrachten zouden geven.

 

De mezzosopraan Jane Bathori (oorspr. Jeanne- Marie Berthie; 1877-1970) organiseerde voor de Groupe- leden  regelmatig uitvoeringen in het Théâtre du Vieux- Colombier, waaraan zij zelf deelnam. Wij zullen haar ook tegenkomen in de biografie van Darius Milhaud. De sopraan Suzanne Peignot (oorspr. Rivière) zong eveneens vanaf 1917 premières van hen en dus ook van Poulencs Bestiaires en ze bleef bevriend met Poulenc tot het eind van zijn leven.

 

George Auric

Dada 1

Dada eerste afbeelding

Dada 3

Dada en surrealisme Iconen

Picasso muziek

https://encrypted-tbn0.gstatic.com/images?q=tbn:ANd9GcQLbJvmxY3BWLIn0hEBgDWTwODGLI2bqat1rRfWm855pub1weiUARMYIQ

Georges Auric; rechts: Aurics karikatuur door Jean Cocteau

Dadaïsme: eerste afbeelding;  Satie in Le Chat Noir;  geheel rechts: dadaïstische  en surrealistische religieuze iconen

Picasso en de muziek

Jane Bathori

 

Ondanks alle aandacht die de Groupe kreeg, ook via bijdragen aan het tijdschrift Le Coq, bestond ze niet lang: Louis Durey trok zich in 1921 al terug, verhuisde naar Saint- Tropez en wijdde zich voortaan aan het communisme. Tailleferre trok zich na 1921 terug, omdat zij het niet eens was met de manier waarop Debussy en het impressionisme werden bespot. Honegger, die Satie niet erg interessant vond en Cocteau te veel een ‘beeldenstormer’, ging steeds meer zijn eigen weg: hij hield zich een tijdlang bezig met religieuze muziek en kon eigenlijk ook wel waardering opbrengen voor Wagner, Richard Strauss en Schönberg.

 

Poulenc was ondertussen, in 1918, onder de wapens geroepen (tot januari 1921), maar hij werd nooit naar het front gestuurd en was nooit verder dan 100 mijl van Parijs gelegerd. Hij schreef in die tijd zeker acht composities. Zijn eerste compositie die in het openbaar werd uitgevoerd was Rapsodie Nègre (voor bariton en instrumenten), opgedragen aan Satie, welk stuk veel stof deed opwaaien.

Poulencs vriendschap met Satie duurde zeven jaar, totdat deze erachter kwam dat Auric en Poulenc vriendschap hadden gesloten met zijn aartsvijand, de muziekcriticus Louis Laloy. Satie werd nog bozer toen Poulenc zich aansloot bij een groepje surrealisten waaronder Breton, Aragon en Ernst. In een uitgave ter ere van Picasso dankten dezen vooral hém voor zijn leiderschap en Satie werd geheel niet genoemd. Satie werd in 1924 ziek door zijn chronisch alcoholmisbruik, maar tot op zijn sterfbed in 1925, wilde hij Poulenc niet meer zien.

 

Van 1921-1925 kreeg Poulenc, die niet tot het conservatorium was toegelaten, enkele jaren compositieles van Charles Koechlin, een leerling van Gabriel Fauré, die zich nogal fanatiek bezig hield met ‘contrapunt’, een onderwerp dat Poulenc niet erg trok, maar hem wel hielp bij het schrijven van koormuziek.

Omdat hij rust nodig had om te kunnen werken, schreef hij veel van zijn composities vanaf 1923 in een huis in Nazelles dat hij  huurde van de weduwe (‘tante’) Virginie Liénard, een huisvriendin van de familie, en vanaf 1928 op het door hem gekochte landgoed Le Grand Coteau, gelegen in het dorpje Noizay. Inspiratie in zijn werk door zijn landgoed en de streek Touraine is te zien in de zettingen van de gedichten van Pierre de Ronsard (1524- 1585).

 

Charles Koechlin

Le Grand Coteau

Raymonde Linossier

Poulenc en Wanda Landowska

Richard Chanlaire

prinses Edmond de Polignac

Marie-Laure de Noailles (1902-1970), mécène française

Charles Koechlin

Le Grand Coteau bij Noizay

Raymonde en Poulenc ‘en route pour la foire’

Poulenc en Wanda Landowska

Werk van Richard Chanlaire

Prinses Edmond de Polignac

Marie-Laures

de Noailles

-een grote mecenas-

 

Door zijn vriendschap met Raymonde Linossier kwam hij intussen in aanraking met het werk van Paul Valéry, André Gide, Paul Claudel, Guillaume Apollinaire, Louis Aragon, André Breton en Paul Éluard (pseudoniem van Eugène Émile Paul Grindel). Raymonde werd na een studie rechten en oriëntalistiek, eerst advocaat, maar in 1923 directeur van Musée Guimet. Zij kritiseerde, net als Auric, Poulencs werk.

Poulenc, die al een tijd worstelde met zijn homoseksuele gevoelens, deed haar in 1927, via haar zus, een aanzoek (4). Hij wilde vooral naar de buitenwereld toe zijn ‘probleem’ oplossen, maar Raymonde wees hem af, ook omdat zij niet erg positief stond tegenover homoseksualiteit. Door haar afwijzing raakte hij in een –bijna drie jaar durende- crisis.

De klaveciniste Wanda Landowska die Poulenc via Ricardo Viñes in 1923, in de Parijse salon van de lesbische muziekmecenas prinses Edmond de Polignac (5) had ontmoet, moedigde hem aan, na de afwijzing door Raymonde, zijn seksuele voorkeur niet langer te ontkennen en zijn relatie met de kunstschilder Richard Chanlaire door te zetten. Zij nodigde hen ook altijd beiden uit in haar huis als ze met Poulenc aan het werk ging. Poulenc trad in Noizay vaak op in een travestieact, verkleed als Wanda Landowska. Wanda emigreerde uiteindelijk in 1941 via Spanje naar de VS om te ontsnappen aan de Duitsers.

In 1930 overleed Raymonde plotseling. Poulenc heeft vóór en na haar dood een aantal composities aan haar opgedragen (Epitaphe-1930; Ce doux petit visage-1939; Voyage- 1948, enz.).

 

Begin jaren dertig maakte Poulenc kennis met de (ambulance)chauffeur Raymond Destouches, Raymond werd zijn privéchauffeur, maar ook zijn minnaar. Later werd het meer een ouder- kindrelatie, met Poulenc in de vaderrol. Destouches trouwde uiteindelijk twee keer, de tweede keer met ‘Céline’. Poulenc droeg verschillende stukken aan Destouches en zijn zoon Jean op.

 

In 1926 had Poulenc de bariton Pierre Bernac leren kennen, voor wie hij meer dan 100 liederen zou schrijven en met wie hij als pianist in de jaren 1935-1959 talloze recitals zou geven over de hele wereld. Aanvankelijk had Poulenc Bernac ‘afgeschreven’, omdat hij de teksten van de Chansons Gaillardes niet kon waarderen en ook niet hield van hun zettingen. Maar tussen 1935 en 1938 brachten ze hun zomervakanties weer samen door, terwijl ze werkten aan hun repertoire en hun concerten voorbereidden.

Na het bijwonen van een uitvoering van een aantal motetten van Monteverdi door Nadia Boulanger vatte Poulenc in maart 1936 het plan op oude koormuziek te gaan bestuderen, en begon met de zestiende- eeuwse Franse meesters, zoals  Le Jeune en Janequin. Daarnaast brachten zijn contacten met de dichter Paul Éluard (zie verder) in 1935 een verdieping teweeg in de sfeer van zijn liederen.

De echte omslag in zijn leven kwam echter in augustus 1936 toen hij, op zijn vakantie met Bernac en de koordirigente Yvonne Gouverné, het bericht ontving van het verkeersongeluk van de componist Pierre- Octave Ferroud in Hongarije. Als reactie hierop bezocht hij met Bernac de Notre Dame van Rocamadour en door deze ervaring omtrent ‘de broze zekerheid van het bestaan’, hernieuwde zijn belangstelling voor spiritualiteit – hij werd (weer) een praktiserend katholiek- en schreef hij zijn eerste religieuze werk (Litanies à la Vierge Noire). Uiteindelijk zou hij negentien koorwerken schrijven, waarvan twaalf religieus van aard.

De tournees met Bernac brachten ook geld op, dat Poulenc hard nodig had omdat hij bij de beurskrach in 1929 veel geld had verloren. Zijn vermogen holde nog verder uit door de crisisjaren. Daarnaast betaalden opdrachtgevers zoals prinses Edmond de Polignac nog maar de helft vergeleken met eerder. Uit geldnood accepteerde Poulenc zelfs een opdracht om muziek te schrijven voor een reclamefilm voor het wijnmerk Nicolas, waar hij later spijt van had. Omdat hij geen formele muziekopleiding had gevolgd kwam hij, in tegenstelling tot Milhaud en Tailleferre, niet in aanmerking voor compositieopdrachten van de overheid.

 

In 1937 begon Poulenc, omdat hij behalve voor Bernac ook muziek voor vrouwenstemmen wilde componeren, met het op muziek zetten van poëzie van een vrouw, in casu Louise de Vilmorin, die hij sinds 1934 kende.

 

Poulenc en Bernac 2

https://encrypted-tbn1.gstatic.com/images?q=tbn:ANd9GcRqgPVHwskdCAWevp3nXXRj0RBoyagzNl8zRfT7LCsNyS_AXobK9Hl9

Guillaume Apollinaire na zijn verwonding in 1916

Guillaume Apollinaire gedichtvorm

Paul Éluard

Nusch Eluard

Louis Aragon

Poulenc en Denise Duval 2

Poulenc Britten

Francis Poulenc en Pierre Bernac      

Louise de Vilmorin

Apollinaire

1916; hij stierf 1918

gedicht van

Apollinaire

Paul Éluard

Nusch Éluard

Louis d`Aragon

Poulenc en Denise Duval

Poulenc, Britten, Pears

 

Volgens Benjamin Ivry - in zijn biografie over Poulenc uit 1996-, zouden diens Chansons villageoises en het ballet Les Animeaux modèles gebaseerd op de fabels van La Fontaine, allebei uit 1942, laten zien dat Poulenc bij het begin van WO II een tijdje sympathie had voor de Vichy- regering, vanwege de verheerlijking van de deugden van het platteland (door Poulenc én Vichy). Deze bewering is volgens Fokke onjuist.

Carl Schmidt zegt verder terecht in zijn biografie: ‘Als men zijn beroep tussen 1940 en 1944 wilde uitoefenen in Parijs, dan moest men voor elke activiteit een licentie hebben en die kreeg men alleen met toestemming van de Duitsers. Dat Poulenc betrokken was bij het theater, waarvoor licenties nodig waren, wil nog niet zeggen dat hij een collaborateur was’.

Gezien zijn Deux Poèmes d`Aragon (1942) en de koorwerken Figure Humaine (1943) en Un Soir de neige (1944) had hij juist een sterke anti-Duitse en pro- vrijheid (Liberté) houding.

 

In 1944 componeerde Poulenc zijn eerste opera, Les Mamelles de Tirésias, naar het gelijknamige surrealistische drama van Apollinaire. De opera werd eerst opgevoerd in 1947.

 

Poulenc had een korte affaire met een vrouw, bekend als ‘Frédérique’ (‘Freddy’) met wie hij in 1946 een dochter, Marie- Ange, kreeg. Poulenc kende Freddy al sinds de jaren twintig en droeg Une ruine coquille vide (Tel jour telle nuit, nr.2) aan haar op en Dans l`herbe (Fiançailles pour rire, nr.2). Poulenc heeft tijdens zijn leven altijd zorg voor Marie- Ange gedragen en hij schonk haar in zijn testament bepaalde muziekrechten.

 

Na de oorlog ontving Poulenc wel weer aantrekkelijke opdrachten, vooral uit het buitenland van de BBC en de VS. In januari 1945

-Frankrijk was reeds bevrijd-  maakte Poulenc een reis naar Londen, waar hij voor de eerste keer Benjamin Britten ontmoette, die al jaren lang zijn muziek uitvoerde. Poulenc ging in 1956 ook naar het Aldeburgh Festival en Britten zou in 1958 een begeleiding voor twee piano`s maken voor Poulencs Les Mamelles de Tirésias. Peter Pears speelde daarin, gekleed in een jurk, ‘de Echtgenoot’.

De VS bezocht Poulenc tussen 1948 en 1952 diverse keren met Bernac en hij maakte daar onder andere kennis met Leonard Bernstein. In Parijs ontmoette hij het Amerikaanse homo piano- duo Arthur Gold en Robert Fizdale, voor wie hij verschillende werken componeerde. Het duo werd zeer favoriet in de Parijse salons, zoals die van Marie- Blanche de Polignac (6).

De Scala in Milaan vroeg hem de Dialogues des Carmélites (1953 -1955) te componeren, een stuk dat zich afspeelde tijdens de Franse revolutie en waarin hij zich sterk identificeerde met de hoofdpersoon Blanche en haar angst voor de dood en het leven. Poulenc had daar veel last van, mede omdat hij in deze tijd een relatie was begonnen met de nogal opdringerige Lucien Roubert, een handelsreiziger uit Marseille die hij in de trein had ontmoet. Daarbij dacht Poulenc ook steeds dat hij een ernstige ziekte, zoals leverkanker, onder de leden had. Zijn geestelijke crisis werd nog erger toen Lucien in 1955 stierf aan de pleuritis. Bernac moest hem toen flink tot de orde roepen. Na het voltooien van de Dialogues stonden Poulencs religieuze gevoelens voortaan op een lager pitje.

 

In 1957 ontmoette hij zijn laatste geliefde, de jonge soldaat Louis Gautier. Deze liet in 1958- 1959 een huis bouwen in Bagnols- en Forêt. Poulenc maakte een aantal keren een reis met hem en kwam hierdoor weer enigszins ‘tot leven’.

 

Na haar optreden in 1947 in Poulencs eerste opera Thérèse- Tirésias, werd de sopraan Denise Duval zijn favoriet en toen Bernac in 1959 stopte met optreden maakte Poulenc verschillende tournees met haar, waaronder naar de VS.

Eind januari 1963 gaf hij  met Denise nog een concert in Maastricht, maar na terugkomst in Parijs overleed hij vlak daarna aan een hartaanval. Hij werd begraven op Père- Lachaise.

Vermoedelijk heeft Poulenc zijn dood voelen aankomen, want in november 1962 heeft hij zijn appartement in Parijs nog geheel laten schilderen en opnieuw laten inrichten. Er werd na zijn dood geen enkel onvoltooid werk van hem gevonden.

 

II. Poulenc en de Franse liedkunst:

De Franse liedkunst gaat terug tot de Provençaalse liederen uit de elfde eeuw en de periode van de troubadours en trouvères van de twaalfde en dertiende eeuw. Rond 1830 was er een renaissance van de liedkunst met Berlioz, Gounod en vervolgens Franck, Chabrier, Chausson, Duparc, Fauré, Debussy en Ravel. Poulenc was erfgenaam van deze traditie. Net als bij Schubert horen de meeste van zijn liederen bij een cyclus. Hoewel Poulenc soms –bewust- het woord ‘chanson’(=lied in populaire stijl) gebruikte in de titel van een lied, worden zijn composities toch ‘mélodie’(dwz. een klassiek lied) genoemd omdat ze in dat genre vallen.

Poulenc gebruikte bijna altijd de teksten van tijdgenoten en dan met name van Guillaume Apollinaire (eig. Wilhelm Apollinaris de Kostrowitsky), de uitvinder van het woord ‘surrealisme’ (35 liederen), Max Jacob,  die een tijdlang samenwoonde met Picasso in het ‘Bateau- Lavoir’ en het kubisme omarmde en -van 1935 tot 1948- vooral van Paul Éluard: 34 liederen en drie koorwerken. Éluard vocht net als Apollinaire in WO I, maar hij werd door de ervaren verschrikkingen pacifist. Hij werd ook –tijdelijk- lid van de Dada- beweging, maar omarmde na 1924 het surrealisme met zijn totale vrijheid van handelen en denken. Hij beschreef de liefde in al haar facetten. In WO II was hij zeer actief bij het ondergronds verzet en schreef ook verzetspoëzie. Niet altijd is de betekenis van zijn gedichten helemaal te begrijpen.

 

Behalve voor piano had Poulenc grote voorliefde voor blaasinstrumenten, net als Stravinsky. Hij schreef daarvoor ook een aantal werken. Voor een overzicht van al zijn werk wordt verwezen naar de websites in de bronnenlijst.

 

 

III. Overzicht van Poulencs vocale muziek: solo muziek voor mezzo/ alt- stem (moyenne*) en duet- muziek (SM/ SA) :

a.Duetten(terzetten):

Poulenc schreef drie –gepubliceerde-  opera`s, namelijk de reeds vermelde Les mamelles de Tirésias, de Dialogues des Carmélites en La Voix humaine (in 1958 op tekst van Jean Cocteau). Op zoek naar eventuele duetten (SM of SA) hierin, moet ik concluderen dat Poulenc zelden echte duetten schreef. De Dialogues staat inderdaad vol dialogen zoals de titel aangeeft, maar bevat slechts enige regels in echte duetvorm, d.w.z. dat men ook tegelijk zingt.

Wel bevat het een (enigszins begeleid SMA) terzet, namelijk Ave Verum Corpus. Het Ave Maria uit de Dialogues is verder te koop als FP 165 (zie 8), en dan gezet voor SSA a cappella.

De tekst Ave Verum Corpus had Poulenc in 1952 ook al – op geheel andere wijze (7)-  gezet voor SMA- koor, a cappella, namelijk voor het vrouwenkoor van Pittsburgh voor de uitvoering op een muziekfestival (FP 154).

Verder schreef hij in 1936 het reeds vermelde werk Litanies à la Vierge Noire (FP 82), voor SSA en orgel, alsmede Petites Voix (voix d’enfants), vijf stukken voor SMA a cappella (FP 83).

Pierre Bernac geeft in zijn Interpretation of French Song aan dat de meeste liederen geschikt zijn voor mannen en vrouwenstemmen.

Bij enige liederen zegt hij expliciet: M(ale) of F(emale). Deze notering is opgenomen in onderstaand overzicht met M. of F.(B)           

 

b.Solo muziek:

https://encrypted-tbn3.gstatic.com/images?q=tbn:ANd9GcTUl16m6cD9bwy80OnmDBuidGwxStcPNw_ANw6cusBMc2AiOCqArTJYWQ

Complete Songs v1-v4
Editions Durand, Editions Salabert, Editions Max Eschig
Voice And Piano (Original Keys)

(zie noot 12a)

https://encrypted-tbn0.gstatic.com/images?q=tbn:ANd9GcRBSYvqacRX8EXbpyhfJgkUv2DOxRvmcYxNwfDOHmYozOOpE6cmr8EuqA

Melodies et Chansons (Voice and Piano). For Piano, Vocal. Editions Salabert (12b.)

https://encrypted-tbn0.gstatic.com/images?q=tbn:ANd9GcQMoQKk0Rq9a_Luoz9E6FmXnNfCJUVIEInUoALoyvlYpytLGQ3bI4nElg

The Best of Poulenc - 40 Selected Songs (Medium Voice and Piano (Original Keys), Editions Durand (12c.)

 

 

 

 

 

F.= Fokke

B.=Bernac

Gr.J..= Graham Johnson

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Jaar

FP (8)

Titel lied/cyclus:

Op tekst van:

Opgedragen aan:

Titels afzonderlijke liederen:

Stemsoort:

Uitgave bij:

Beoordelingen **:

F.

B.

Gr . J.

Ik

1918

(1932)

011

Toréador (Chanson hispano-italienne)

Jean Cocteau

Pierre Bertin

 

(moyenne

 =m)

(Deiss)

Salabert

 

 

 

 

1919

015a

Le Bestiaire ou

Cortège d`Orphée

Apollinaire

Louis Durey

Le Dromedaire, La Chèvre du Thibet, La Sauterelle, Le Dauphin, L`Écrevisse, La Carpe

baritone

(La Sirène)

Max Eschig

(ISMLP-Scorser***)

E

 

 

E.

E

E

1919

(1939)

016a

Cocardes

Jean Cocteau

Georges Auric

I. Miel de Narbonne – II. Bonne d’enfant – III. Enfant de troupe

sopraan

Max Eschig

(ISMLP-

Scorser)

 

 

M/E

 

1924-

1925

038a

Cinq poèmes de Pierre Ronsard

Pierre Ronsard

1.Madame Suzanne Peignot 2. Marya Freund 3.Vera Janacopoulos 4.Madame Croiza 5.Jeanne Bathori

I. Attributs - II. Le Tombeau - III. Ballet - IV. Je n’ai plus que les os - V. À son page

m.

Heugel

(IMSLP-

Scorser )

 

 

 

 

1926

042

Huit Chansons gaillardes

 

M.(B)

Anonieme 17de eeuwse tekst

Madame Fernard Allard

I. La Maîtresse volage II. Chanson à boire III. Madrigal IV.Invocations aux Parques V. Couplets bachiques VI. L’Offrande VII. La Belle jeunesse VIII. Sérénade

bariton

Heugel

(ISMLP

-Scorser)

 

 

 

 

1927-

1928

046

Quatre airs chantés

Jean Moréas

 

I. Air romantique (m) II. Air champêtre (s) III. Air grave (s) IV. Air vif (m)

m

en s.

Rouart /

Salabert

(ISMLP-Scorser)

 

II en IV!

M/E

 

1930

055

Epitaphe

Malherbe

Raymonde Linossier

 

baritone  mezzo

(Rouart )

Salabert

 

 

 

E

1931

057

Trois Poèmes de Louise Lalanne

F.(B)

1.en 3. Marie Laurencin (9)

2.Apollinaire

Comtesse Jean de Polignac

I. Le Présent – II. Chanson – III. Hier

s.

(Rouart)

Salabert

 

 

M.

Hier

 =E

 

1931

058

Quatre Poèmes de Guillaume Apollinaire

 

M.(B)

Apolllinaire

1.Marie Laurencia

2.Madame Cole Porter 3. Madame Picasso 4.Madame Jean-Arthur Fontaine

I. L’Anguille – II. Carte postale – III. Avant le cinéma – IV. 1904

baritone mezzo

(Rouart)

Salabert

 

 

E

 

1931

059

Cinq Poèmes de Max Jacob

 

F.(B)

Max Jacob

1.Marie Blanche, 2.Madeine Vhita

3.Suzanne Peignot

4.Suzanne Balguerie

5.Eve Curie

I. Chanson bretonne - II. Le Cimetière - III. La Petite servante - IV. Berceuse - V. Souric et Mouric

m.

(Rouart)

Salabert

 

 

M

II

=M

1933

066

Pierrot ; extrait des Capricesno.6

Théodore de

Banville

Vicomtesse de

Noailles

 

m./low

Salabert

 

 

 

 

1934

069

Huit Chansons polonaises

Anonymous text in French and Polish

1.Ida Godebska 2.Misia Sert 3.Comtesse Elisabeth Potocka 4.Marya Freund 5.Madame Kochanska 6.Madame Arthur Rubinstein 7.Wanda Landowska 8.Maria Modrakowska

I. La Couronne II. Le Départ III. Les Gars polonais IV. Le dernier Mazour V. L’Adieu VI. Le Drapeau Blanc VII. La Vistule VIII. Le lac

m.

(Rouart)

Salabert

 

 

 

 

1934-

1935

075

Quatre chansons pour enfants

Jaboune (=Jean Nohain)

 

I. Nous voulons une petite sœur II. La Tragique histoire du petit René III. Le Petit garçon trop bien portant IV. Monsieur sans-souci

s?

(ISMLP

scorser)

 

 

M

I, III

 

1935

077

Cinq Poèmes de Paul Éluard

Paul Éluard

1.Madame la Vicomtesse de Noailles 2.Valentine Hugo 3.Suzanne Nivard 4.Pierre Bernac 5.Nora Georges Auric

I. Peut-il se reposer ?
II. Il la prend dans ses bras III. Plume d’eau claire IV. Rôdeuse au front de verre V. Amoureuse

m.

Durand

(ISMLP-

Wiki)

 

 

M

 

1935

079a

A sa guitare

Pierre Ronsard

Yvonne Printemp

 

m.

 

Ricordi,

Durand

 

 

M

 

1936-

1937

086

Tel jour telle nuit

 

 

Echte cyclus!

(Bernac)

Paul Éluard

1.Pablo Picasso

2.Freddy

3.Nush

4.Valentine Hugo

5.Marie Blanche

6.Marie Blanche

7.Denise Bourdet

8.Pierre Bernac

9.Yvonne Gouverné

I. Bonne journée - II. Une ruine coquille vide III. Le Front comme un drapeau perdu - IV. Une roulotte couverte en tuiles - V. À toutes brides - VI. Une herbe pauvre - VII. Je n’ai envie que de t`aimer VIII. Figure de force brûlante et farouche - IX. Nous avons fait la nuit

m.

Durand

(ISMLP-Scorser)

E

E.

E

(IX is

voor

Nusch,

Éluards

vrouw )

 

1937

091

Trois poèmes de

Louise de Vilmorin

 

F.(B)

Louise de Vilmorin(10)

 

I. Le Garçon de Liège
II. Au-delà
III. Aux officiers de la garde blanche

s.

(ISMLP-

Scorser)

 

 

E.

 

1938

092

Le portrait

Colette

Hélène Jourdan-Morhange

 

m.

(R.Deiss)

Salabert

 

 

M

 

1938

094

Deux Poèmes de Guillaume Apollinaire

Apollinaire

1.Reine Bénard

2.Georges Auric

I. Dans le jardin d’Anna

II. Allons plus vite

m.

(Rouart)

Salabert

 

 

E.

 

1938

095

Priez pour paix

Charles d' Orléans

 

 

low =orig.

or m.

(Rouart)

Salabert

 

E.

E.

E

1938

096

La Grenouillère

Apollinaire

Marie- Blanche

 

m.

(R.Deiss)

Salabert

 

E.

E.

E

1938-

1939

098

Miroirs brûlants (deux mélodies)

Paul Éluard

1.Pierre Bernac

2.Marie- Laure

I. Tu vois le feu du soir II. Je nommerai ton front

m./s.

 

(R.Deiss)

Salabert

 

I=E

E.

 

1939

099

Ce doux petit visage(11). F.(GJ)

Paul Éluard

Raymonde Linossier

 

m.

(Rouart)

Salabert

 

 

E.

E

1939

101

Fiançailles pour rire (six mélodies)

 

F.(B)

Louise de Vilmorin

1.Marie-Blanche 2. Freddy 3.Suzanne Peignot 4. Ninon Vallin 5. Denise Bourdet 6.Solange d`Ayen

I. La Dame d’André
II. Dans l’herbe III. Il vole IV.
Mon cadavre est doux comme un gant V. Violon VI. Fleurs

m./s.

(Rouart)

Salabert

 

 

E.

m.n.

V, VI

VI=

E

1939

102

Bleuet

Apollinaire

André Bonnélie

 

tenor

Durand

 

 

E.oorlogs

lied

 

1940

106-1a

Les chemins d`amour

Jean Anouilh

Yvonne Printemps

Valse chantée tirée de la pièce “Léocadia”  FP 106

s.

Max Eschig

 

 

M

 

1940

107

Banalités

Apollinaire

1.Claude Rostand 2. Marthe Bosredon  3.Madame Henri Fredericq 4.Paul Éluard 5.Suzette

I. Chanson d’Orkenise II. Hôtel III. Fagnes de Wallonie IV. Voyage à Paris V. Sanglots

m.

Max Eschig

(ISMLP-

Petrucci)

 

E.

E.

IV. goed

afscheids-lied

E.

II

En

IV

1942

117a

Six chansons

Villageoises

 

 

M.(B)

Maurice Fombeure

1.Louis Beydts 2. Jean de Polignac 3. Roger Bourdin

4.André Schaeffner 5.André Lecoeur 6. André Dubois

I. Chanson du Clair Tamis II. Les Gars qui vont à la fête III. C’est le joli printemps IV. Le Mendiant V. Chanson de la fille frivole VI. Le Rétour du sergent

m.

Max Eschig

(ISMLP)

 

 

M/E

VI. oorlogs-

lied

III=

E

VI=

M

1943

121

Métamorphoses

Louise de Vilmorin

1.Marie-Blanche 2. Marthe Bosredon 3. Jeanne Ritcher

I. Reine des mouettes
II. C’est ainsi que tu es  III. Paganini

m.

(Rouart)

Salabert

 

 

E. m.n.II

 

1943

122

Deux Poèmes de Louis Aragon

Louis Aragon

1.Papoum 2.Jean de Polignac

I. C – II. Fêtes galantes

m.

(Rouart)

Salabert

 

I=E.

E.oorlogs

liederen

 

1941-

1945

127-1

Montparnasse

Apollinaire

 

 

m./s.

Max Eschig

 

E.

E.

 

1945

127-2

Hyde Park

Apollinaire

 

 

m./s.

Max Eschig

 

 

 

 

1946

131

Deux melodies sur des poèmes de Guill. Apollinaire

Apollinaire

1.Raymond Radiguet
2.Luigi Dallapiccola

I. Le Pont – II. Un Poème

baritone

Max Eschig

 

I=E

 

 

1946

132

Paul et Virginie

Raymond Radiguet

Lucien Daudet

 

 

Max Eschig

 

 

 

 

1947

134

Le disparu

Robert Desnos

Henri Sauguet

 

male v. (m.)

(Rouart)

Salabert

 

 

E.

E

1947

135

Main dominée par le coeur

Paul Éluard

Marie- Blanche

 

s.

(Rouart)

Salabert

 

 

E.

 

1947

136

Trois chansons de Federico Garcìa Lorca

Federico Garcia Lorca

1.Geneviève Touraine

2.Madame Auguste Lambiotte 3. Gérard Souzay

I. L’Enfant muet II. Adeline à la promenade
III. Chanson à l’oranger sec

m.

Heugel

(ISMLP- Scorser)

 

 

 

 

1947

137

‘…mais mourir’

Paul Éluard

 

 

m.

Heugel

 

 

 

 

1948

140

Caligrammes

Apollinaire

1.Simone Tilliard 2.Pierre Lelong 3.Jacqueline Apollinaire  4. Emmanuel Fay 5. Ma soeur Jeanne 6.Jacques Soulé 7. Raymonde Linossier

I. L’Espionne II. Mutation III. Vers le Sud IV. Il pleut V. La Grâce exilée VI. Aussi bien que les cigales VII. Voyage

m.

(baritone)

Heugel

(ISMLP-Scorser)

 

 

 

 

1950

147

La fraîcheur et le feu

Paul Éluard

Igor Strawinsky

I. Rayon des yeux II. Le Matin les branches attisent III. Tout disparut IV. Dans les ténèbres du jardin V. Unis la fraîcheur et le feu VI. Homme au sourire tendre VII. La grande rivière qui va

m.

Durand

Max Eschig

(ISMLP-Scorser)

 

E.

 

 

1956

161

Le travail du peintre

Paul Éluard

Madame Alice Esty

I. Pablo Picasso II. Marc Chagall III. Georges Braque IV. Juan Gris V. Paul Klee VI. Joan Miró VII. Jacques Villon

m.

Max Eschig

(ISMLP-Scorser)

 

 

M./E

m.n.VII

 

1956

162

Deux mélodies 1956

1.Apollinaire

2. Laurence de Beylié

 

I. La Souris
II. Nuage

 

Max Eschig

 

 

 

 

1956

163

Dernier poème

Robert Desnos

 

 

 

Durand

Max Eschig

 

 

 

 

1957

167

Vive Nadia

 

 

Chanson en hommage de Nadia Boulanger

 

 

 

 

 

 

1962?

174

Fancy

Shakespeare

Miles and Flora

 

m.

Un. Music

Publishers

IMSLP-wiki

 

 

M

 

1960

178

La courte paille

 

F.(B)

Maurice Carême

Denise Duval et Richard Schilling

(=zoon van Duval)

I. Le sommeil II. Quelle aventure ! III. La reine de cœur IV. Ba, be, bi, bo, bu V. Les anges musiciens VI. Le carafonVII. Lune d’avril

m.

Max Eschig

 

 

M, m.n. III,V, VI

 

1962

182

Nos souvenirs qui chantent

Robert Tatry

 

 

m.

Heugel

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

*’moyenne’ kan zowel door de manlijke als vrouwelijke stem gezongen worden. Soms staat er expliciet voor ‘bariton’ genoteerd. Een aantal liederen kan qua hoogte ook wel door een alt gezongen worden, maar de ligging is meestal alt/mezzo. Poulenc had nu eenmaal (naast Bernac) veelal sopranen in zijn omgeving.

**Beoordelingen: M=mooi. E= Erg mooi ; Fokke vermeldt maar weinig muziekstukken apart in zijn boek.; Bernac moet in zijn boek keuzes maken vanwege de beperkte omvang en noemt derhalve slechts enkele liederen die zeker bestudeerd moeten worden; Graham Johnson is van mening dat Poulenc geen slechte werken schreef, maar dat sommige wel interessanter zijn dan andere. Daar waar geen vermelding bij staat, wordt het werk óf als minder goed bezien, óf het wordt geheel niet (apart) genoemd in zijn Companion; de laatste kolom zal ikzelf invullen met mijn eigen bevindingen

***ISMLP – Scorser / wiki/ Petrucci betekent dat het stuk in zijn geheel gratis te downloaden is via Internet

Noten:

(1). Dankzij een groot vermogen dat Francis bij de dood van zijn vader in 1917 erfde, kon hij zich volledig aan het componeren wijden.

(2). Verbastering van het Franse woord ‘Parrain’= peetvader , dat Francis niet goed kon uitspreken.

(3).  Collet  schreef in 1920 een artikel: ‘Vijf Russen, zes Fransen en Erik Satie’, waarin hij verkondigde dat na de successen van de vijf Russische componisten, Balakirev, Borodin, Cui, Moessorgski en Rimski-Korsakov – het ‘Machtig hoopje’- , nu Frankrijk met ‘zes Fransen’ weer de eerste plaats zou gaan veroveren in de muziekwereld.

(4). Er was een gerucht dat hij zou gaan trouwen met de dochter van Saxton Noble, de directeur van de Royal Academy in Londen. Hij beloofde Raymonde dat ze na een huwelijk best naar Japan mocht gaan waar ze iemand kende op wie ze verliefd was.

(5). Zij heette voor haar huwelijk Winnaretta Singer en ze was erfgename van deze naaimachinefabriek.

(6). Zij heette oorspronkelijk Marguerite di Pietro, was het enige kind van (de haute- couture dame)Jeanne Lanvin en een klasgenote van Raymonde Linossier. Marguerite trouwde met Comte Jean de Polignac en heette voortaan Marie- Blanche de Polignac. Ze was een zeer belangrijke beschermvrouwe van de kunst.

(7). Zie: http://digital.library.unt.edu/ark:/67531/metadc103288/m2/1/high_res_d/dissertation.pdf p. 113- 119 voor de grote verschillen tussen de beide zettingen van Ave Verum Corpus

(8). Schmidt maakte een ordening van Poulencs werken, de  ‘ FP’. Zie de bronnenlijst voor overzichten.

(9). In de uitgave van Salabert wordt Louise Lalanne aangegeven, maar bij Graham Johnson Marie en Apollinaire. De schilderes Marie was de maîtresse van Apoliinaire en zij vertelde pas later aan Poulenc dat zij en niet Apollinaire de beide gedichten had geschreven.

 (10). Louise de Vilmorin werd door haar collega`s als een tweederangs dichter gezien, maar ook als ervaren verleidster. Sommigen beweren dat er een liefdes relatie tussen Poulenc en haar is geweest, maar daar zijn geen bewijzen van.

(11). This is a remarkably tender poem of Éluard. The poem is taken from the collection Cours naturel (1938), the volume as a whole dedicated to Nusch, his wife. The poem Passionnement (pp 18–24) is divided into seven parts of which this is the last. Poulenc dedicates the song to the memory of Raymonde Linossier. Accordingly this is one of the few Éluard settings which suits a female voice better than a male (from notes by Graham Johnson © 2013 zie: http://www.hyperion-records.co.uk/tw.asp?w=W14701)

 

 

(inhoud 12a.):

Deel 1:  Toréador. Chanson hispano-italienne (Cocteau) ~ Le Bestiaire ou Cortège d'Orphée (Apollinaire): 1. Le Dromadaire ~ Le Bestiaire ou Cortège d'Orphée (Apollinaire): 2. La Chèvre du Thibet ~ Le Bestiaire ou Cortège d'Orphée (Apollinaire): 3. La Sauterelle ~ Le Bestiaire ou Cortège d'Orphée (Apollinaire): 4. Le Dauphin ~ Le Bestiaire ou Cortège d'Orphée (Apollinaire): 5. L'écrevisse ~ Le Bestiaire ou Cortège d'Orphée (Apollinaire): 6. La Carpe ~ Cocardes. Chanson populaires (Cocteau): 1. Miel de Narbonne ~ Cocardes. Chanson populaires (Cocteau): 2. Bonne dÉenfant ~ Cocardes. Chanson populaires (Cocteau): 3. Enfant de troupe ~ Airs chantés (Moréas): 1. Air romantique ~ Airs chantés (Moréas): 2. Air champêtre ~ Airs chantés (Moréas): 3. Air grave ~ Airs chantés (Moréas): 4. Air vif ~ Épitaphe (Malherbe) ~ Trois Poèmes (Lalanne): 1. Le Présent ~ Trois Poèmes (Lalanne): 2. Chanson ~ Trois Poèmes (Lalanne): 3. Hier ~ Quatre Poèmes (Apollinaire): 1. L'Anguille ~ Quatre Poèmes (Apollinaire): 2. Carte-postale ~ Quatre Poèmes (Apollinaire): 3. Avant le cinèma ~ Quatre Poèmes (Apollinaire): 4. 1904 ~ Cinq Poèmes (Jabob): 1. Chanson bretonne ~ Cinq Poèmes (Jabob): 2. Cimetière ~ Cinq Poèmes (Jabob): 3. La Petite Servante ~ Cinq Poèmes (Jabob): 4. Berceuse ~ Cinq Poèmes (Jabob): 5. Souric et Mouric ~ Le Bal masqué. Cantate profane (Jacob): 1. Préambule et air de bravoure ~ Le Bal masqué. Cantate profane (Jacob): 2. Intermède ~ Le Bal masqué. Cantate profane (Jacob): 3. Malvina ~ Le Bal masqué. Cantate profane (Jacob): 4. Bagatelle ~ Le Bal masqué. Cantate profane (Jacob): 5. La Dame aveugle ~ Le Bal masqué. Cantate profane (Jacob): 6. Caprice (d'après le Finale)

Deel 2:  Pierrot (extrait des Caprices nø 6, Banville) ~ Huit Chansons polonaises: 1. Wianek / La Couronne ~ Huit Chansons polonaises: 2. Odjazd / Le Départ ~ Huit Chansons polonaises: 3. Polska mlodziez / Les Gars polonais ~ Huit Chansons polonaises: 4. Ostatni mazur / Le Dernier Mazour ~ Huit Chansons polonaises: 5. Pozegnanie / L'Adieu ~ Huit Chansons polonaises: 6. Biala choragiewka / Le Drapeau blanc ~ Huit Chansons polonaises: 8. Jezioro / Le Lac ~ Cinq Poèmes (Éluard): 1. Peut-il se reposer ~ Cinq Poèmes (Éluard): 2. Il la prend dans ses bras ~ Cinq Poèmes (Éluard): 3. Plume dÉeau claire ~ Cinq Poèmes (Éluard): 4. Rôdeuse au front de verre ~ Cinq Poèmes (Éluard): 5. Amoureuses ~ À Sa Guitare (Ronsard) ~ Tel jour telle nuit (Éluard): 1. Bonne Journée ~ Tel jour telle nuit (Éluard): 2. Une Ruine coquille vide ~ Tel jour telle nuit (Éluard): 3. Le Front comme un drapeau perdu ~ Tel jour telle nuit (Éluard): 4. Une Roulotte couverte en tuiles ~ Tel jour telle nuit (Éluard): 5. à toutes brides ~ Tel jour telle nuit (Éluard): 6. Une Herbe pauvre ~ Tel jour telle nuit (Éluard): 7. Je n'ai envie que de t'aimer ~ Tel jour telle nuit (Éluard): 8. Figure de force brûlante et farouche ~ Tel jour telle nuit (Éluard): 9. Nous avons fait la nuit ~ Trois Poèmes (Vilmorin): 1. Le Garçon de Liège ~ Trois Poèmes (Vilmorin): 2. Au-delà ~ Trois Poèmes (Vilmorin): 3. Aux Officiers de la garde blanche ~ Le Portrait (Colette) ~ Deux Poèmes (Apollinaire): 1. Dans le jardin d'Anna ~ Deux Poèmes (Apollinaire): 2. Allons plus vite ~ Priez pour paix (Charles dÉOrléans) ~ La Grenouillère (Apollinaire)

Deel 3:  Miroirs brûlants (Éluard): 1. Tu vois le feu du soir ~ Miroirs brûlants (Éluard): 2. Je nommerai ton front ~ Ce doux petit visage (Éluard) ~ Fiançailles pour rire (Vilmorin): 1. La Dame d'André ~ Fiançailles pour rire (Vilmorin): 2. Dans l'Herbe ~ Fiançailles pour rire (Vilmorin): 3. Il vole ~ Fiançailles pour rire (Vilmorin): 4. Mon cadavre est doux comme un gant ~ Fiançailles pour rire (Vilmorin): 5. Violon ~ Fiançailles pour rire (Vilmorin): 6. Fleurs ~ Bleuet (Apollinaire) ~ Les Chemins de l'amour. Valse chantée (Anouilh) ~ Banalités (Apollinaire): 1. Chanson d'Orkenise ~ Banalités (Apollinaire): 2. Hôtel ~ Banalités (Apollinaire): 3. Fagnes de Wallonie ~ Banalités (Apollinaire): 4. Voyage à Paris ~ Banalités (Apollinaire): 5. Sanglots ~ Colloque (Valéry) ~ Chansons villageoises (Fombeure): 1. Chanson du clair tamis ~ Chansons villageoises (Fombeure): 2. Les Gars qui vont à la fête ~ Chansons villageoises (Fombeure): 3. C'est le joli printemps ~ Chansons villageoises (Fombeure): 4. Le Mendiant ~ Chansons villageoises (Fombeure): 5. Chanson de la fille frivole ~ Chansons villageoises (Fombeure): 6. Le Retour du sergent ~ Métamorphoses (Vilmorin): 1. Reine de mouettes ~ Métamorphoses (Vilmorin): 2. C'est ainsi que tu es ~ Métamorphoses (Vilmorin): 3. Paganini ~ Deux Poèmes (Aragon): 1. C. ~ Deux Poèmes (Aragon): 2. Fêtes galantes

Deel 4: Deux Poèmes (Apollinaire): 1. Montparnasse ~ Deux Poèmes (Apollinaire): 2. Hyde Park ~ Deux Mélodies (Apollinaire): 1. Le Pont ~ Deux Mélodies (Apollinaire): 2. Un Poème ~ Paul et Virginie (Radiguet) ~ Le Disparu (Desnos) ~ Main dominée par le coeur (Éluard) ~ Hymne. Traduit du Bréviaire romain par Jean Racine ~ La Fraîcheur et le feu (Éluard): 1. Rayon des yeux ~ La Fraîcheur et le feu (Éluard): 2. Le Matin les branches attisent ~ La Fraîcheur et le feu (Éluard): 3. Tout disparut ~ La Fraîcheur et le feu (Éluard): 4. Dans les ténèbres du jardin ~ La Fraîcheur et le feu (Éluard): 5. Unis la fraîcheur et le feu ~ La Fraîcheur et le feu (Éluard): 6. Homme au sourire tendre ~ La Fraîcheur et le feu (Éluard): 7. La Grande Rivière qui va ~ Parisiana (Jacob): 1. Jouer du bugle ~ Parisiana (Jacob): 2. Vous n'écrivez plus? ~ Rosemonde (Apollinaire) ~ Le Travail du peintre (Éluard): 1. Pablo Picasso ~ Le Travail du peintre (Éluard): 2. Marc Chagall ~ Le Travail du peintre (Éluard): 3. Georges Braque ~ Le Travail du peintre (Éluard): 4. Juan Gris ~ Le Travail du peintre (Éluard): 5. Paul Klee ~ Le Travail du peintre (Éluard): 6. Joan Miró ~ Le Travail du peintre (Éluard): 7. Jacques Villon ~ La Souris (Apollinaire) ~ Nuage (Beylié) ~ Dernier Poème (Desnos) ~ Une Chanson de porcelaine (Éluard) ~ La Courte-Paille (Carême): 1. Le Sommeil ~ La Courte-Paille (Carême): 2. Quelle Aventure ! ~ La Courte-Paille (Carême): 3. La Reine de coeur ~ La Courte-Paille (Carême): 4. Ba, Be, Bi, Bo, Bu ~ La Courte-Paille (Carême): 5. Les Anges musiciens ~ La Courte-Paille (Carême): 6. Le Carafon ~ La Courte-Paille (Carême): 7. Lune dÉavril ~ La Dame de Monte-Carlo. Monologue (Cocteau)

 

(inhoud 12b.): Hymne ;Portrait ;Toreador Song ; Airs Chantes ; Epitaphe ;Cinq Poemes de Max Jacob ; Quatre Poemes de G.Apollinaire ;Trois Poemes de Louise Lalanne; 

Huit Chansons Polonaises; Deux Poemes de G. Apollinaire; La Grenouillere; Priez Pour Paix; Miroirs Brulants; Ce Doux Petit Visage; Fiancailles pour Rire; Colloque; Metamorphoses; Deux Poemes de Louis Aragon; Le Disparu; Main Dominee Par L Coeur; Parisiana 

 

(inhoud 12c.):  Le Bestiaire ou Cortège d'Orphée; Quatre Poèmes de Guillaume Apollinaire; Tel jour telle nuit; Deux Poèmes de Guillaume Apollinaire (I. Dans le jardin d'Anna, II. Allons plus vite); Priez pour paix; La Grenouillère; Bleuet; Banalités; Chansons villageoises; C'est ainsi que tu es; C.; Montparnasse; Rosemonde; Dernier Poème.

Bronnen:

Websites (o.a.):

http://www.poulenc.fr/

http://nl.wikipedia.org/wiki/Francis_Poulenc

http://www.bach-cantatas.com/Lib/Poulenc-Francis.htm

http://fr.wikipedia.org/wiki/Liste_des_%C5%93uvres_de_Francis_Poulenc (hierop staan alle werken van Poulenc volgens de herordening van Carl B. Schmidt uit 1995

http://www.poulenc.fr/userfiles/downloads/catalogue_chorales_poulenc.pdf

http://imslp.org/wiki/List_of_works_by_Francis_Poulenc

http://digital.library.unt.edu/ark:/67531/metadc103288/m2/1/high_res_d/dissertation.pdf

 

Gedrukte literatuur:

Erik Fokke: Francis Poulenc, Componist, monnik en kwajongen, Amsterdam (Boom), 1999; rev. Amsterdam (Sun), 2007 onder de titel: Francis Poulenc, Monnik en kwajongen

(met Nederlandse vertaling van enige liederen)

Carl B. Schmidt, Entrancing Muse, A Documented Biography of Francis Poulenc; Lives in Music Series, nr.3, Hillsdale, New York: Pendragon Press 2001

Sidney Buckland and Myriam Chimènes (red.), Francis Poulenc. Music, Art and Literature, Aldershot: Ashgate 1999

Pierre Bernac, The Interpretation of French Song, The Norton Library, 1978

Graham Johnson, Richard Stokes, A French Song Companion, OUP, 2002 (met Frans- Engelse vertalingen)

The New Grove Dictionary of Music and Musicians, London 1980, artikel van Roger Nichols over Poulenc

 

 

Terug naar de  Home- page