Nieuwsbrief 37
(februari 2016)
Thema: allerlei
|
De componisten van deze Salon behoren
tot allerlei periodes van de muziekgeschiedenis. Het is niet mogelijk een
rode draad tussen hen aan te geven en daarom worden ze gewoon chronologisch
behandeld, maar wel zo veel mogelijk ‘geplaatst in hun tijd’.
Sommige componisten zijn al in eerdere
Salons bezongen en voor enige van hen wordt verwezen naar hun
componistenportret en de geschiedenis van de Opera.
1000
|
1450
|
1600
|
1700
|
1750
|
1820
|
1910
|
2000
|
Middel-
eeuwen
|
Renaissance
|
Barok
|
Classicisme
|
Romantiek
|
A-tonaliteit
|
|
Costanzo Festa
|
Claudio Monteverdi
Marco da Gagliano
Henri Purcell
Georg F.
Handel
|
|
Gioachino Rossini
Johannes Brahms
C. Saint- Saens
|
|
Costanzo Festa werd ergens tussen
1480 en 1490, misschien in Piedmont bij Turijn geboren (1), en hij werd ‘wereldlijk
geestelijke’, dwz. geen monnik. Zijn eerste te dateren compositie stamt uit
1514, ‘Quis dabit Oculis’ ter gelegenheid van de dood van Anne van
Brittannië, de vrouw van de Franse koning Lodewijk (Louis) XII. Op dat
moment was hij dus vermoedelijk in dienst van het Franse hof. In 1514
bezocht hij Ferrara en tussen 1510 en 1517 was hij muziekleraar op Ischia
bij Napels, in dienst van Costanza d`Avalos, Hertogin van Francavilla.. In
1517 verhuisde hij naar Rome waar hij als zanger in dienst trad van de
Medici paus Leo X (2). Zijn dienstverband met de Sixtijnse kapel duurde bijna dertig jaar.
Veel van zijn werk kan heel exact
gedateerd worden omdat ze naar huwelijken, bezoeken en andere
gebeurtenissen verwijzen: in 1528 zond hij bijv. enige madrigalen (‘canti’)
naar Strozzi. Volgens een mededeling uit 1543 was hij te ziek om met de
paus naar Bologna te reizen en in 1545 stierf hij in Rome.
Festa was een meester in de ‘Vlaamse’
‘imitatieve’ contrapunt techniek en hij bracht als eerste de Italiaanse en de
Vlaamse stijl bij elkaar. Hij schreef –ogenschijnlijk- vooral madrigalen
voor drie stemmen (3), met snelle, ritmische actieve passages, maar ook met uitgebreide
homofone delen. Het driestemmige Madonna, io mi consumo .. veggion`
ambiduo, wordt – net als Madonna
io mi consumo…che dunque sperar- gedateerd rond 1537. In datzelfde jaar
schreef Festa nog verschillende andere madrigalen met ‘Madonna’ in de titel
(4), welke naam waarschijnlijk verwijst naar Lucrezia Borgia (5). Het werk is
opgenomen in: Il vero libro di madrigali (Venetië 1543).
Naast zijn madrigalen werden
verzamelingen van zijn gewijde werk gepubliceerd: missen, motetten,
lamentaties, Magnificats en Litanies ter ere van Maria. Ook werden ze
gepubliceerd in bloemlezingen in Neurenberg, Lyon, Straatsburg, Parijs,
Leuven en München. Meestal schreef Festa zijn gewijde muziek met eenvoudige
contrapunt en veelal homofoon, omdat Rome nogal conservatief was in
vergelijking met de rest van Italië en Europa. Zijn stijl was een concessie
aan zijn pauselijke werkgever en een voorafschaduwing van de besluiten van
het Concilie van Trente (1545- 1563) enige jaren later. Festa schreef ook
instrumentele muziek, waaronder een zeer belangrijke contrapunt studie van
‘La Spagna’ met 125 variaties.
Voor
heel uitgebreide informatie over leven, werken en de betekenis
van de vroege- barok componist Claudio Monteverdi (1567-1643)
zie mijn ‘Geschiedenis van de Opera’.
Monteverdi werd geboren te Cremona als oudste zoon in het gezin van een
apotheker. Claudio was muzikaal vroegrijp: tussen 1582 en 1590 publiceerde
hij 5 boeken met composities. Op de titelpagina noemde hij zich een
leerling van Marc' Antonio Ingegneri, maestro di capella in
de kathedraal van Cremona. In 1590 of 1591 kreeg hij zijn eerste baan,
als muzikant (‘vedelaar’) aan het hof van Vincenzo I Gonzaga,
de hertog van Mantua. Hij werkte daar 12 jaar onder de
dirigenten Giaches de Wert en Benedetto Pallavicino, ook als
zanger en later als hulpdirigent. In deze periode maakte hij in het gevolg
van de hertog reizen naar Hongarije (1595) en Vlaanderen (1599); invloeden
uit die landen zouden terug te vinden zijn in zijn muziek. In 1601 werd hij
koormeester aan het hof. Uit de periode tot 1610 is niet veel geestelijke
muziek van zijn hand bekend. In 1610 verscheen wel een verzamelband, een
soort portfolio voor toekomstige werkgevers dat hij ook meenam op een reis
naar paus Paulus V in Rome.
Mantua
had in die tijd een aantrekkelijk muzikaal klimaat en het hof rivaliseerde
met het hof van de Medici`s
in Florence. De Gonzaga`s hadden een koor laten oprichten naar het model
van het Concerto di Donne uit Ferrara. Met name de daarvoor
gecomponeerde madrigalen uit boek 3-5 (1592-1605) vestigden de faam van
Monteverdi als vernieuwend en gedurfd componist.
In
zijn Vijfde en Zesde boek had hij aan de stemmen een basso continuo (b.c.)
toegevoegd en later ook nog een klavecimbel en andere instrumenten.
Na
de dood van Vincenzo werd Monteverdi in 1612 ontslagen in Mantua door de
nieuwe hertog Francesco IV, wellicht omdat hij had gesuggereerd dat hij
elders een betere positie kon krijgen (6). In 1613 werd hij –na een jaar
werkloosheid- benoemd tot koormeester van de San Marco in Venetië, waar hij
bleef tot zijn dood.
Zijn Zevende
boek, daterend uit 1619 en opgedragen aan Catharina de Medici, die gehuwd was met haar neef Ferdinando I Gonzaga,
weerspiegelt voor het eerst heel duidelijk de ideeën van
de Camerata, een groep geleerden en kunstenaars in Florence rond
1600. Deze groep kwam na bestudering van de antieke culturen tot
de conclusie dat de muziek van de Griekse drama`s ‘monodisch’ moest zijn
geweest (solostem met enige instrumentele begeleiding in akkoorden). Op
deze manier kon de expressieve kracht van de tekst tot
uitdrukking worden gebracht zonder dat die werd versluierd. Men begon toen
werken te schrijven waar een ‘recitatieve’ voordrachtswijze bij
hoorde (zingend spreken), die uitermate geschikt was voor het toneel (het
begin van de Opera). Tegenover de ‘prima prattica’, ontstond nu de ‘seconda
prattica’: de muziek volgt de tekst.
Monteverdi
stierf te Venetië in 1643.
Uit
het Zevende boek en uit de versie gedrukt te Venetië in 1641, wordt no.14: Soave
libertate A doi Tenori (SV 130) gezongen.
O beatae
viae
(SV 312) behoort tot Monteverdi`s religieuze
muziek. Het
stuk werd in 1620 gepubliceerd in Lorenzo Calvi’s Symbolae Diversorum
Musicorum. De tekst, waarvan de schrijver onbekend is, is een Antifoon voor
het Feest van Sint Rochus op 16 augustus. Deze heilige werd in Venetië
vereerd als beschermer tegen de pest en als patroonheilige van een van de
rijkste broederschappen van de stad. De feestdag van Sint Rochus werd in
het huis van de broederschap, de Scuola di San Rocco, elk jaar gevierd met
veel zang en instrumentele muziek. De tweestemmige zetting van Monteverdi
weerspiegelt de duet- schrijfwijze die zijn assistent koormeester
Alessandro Grandi was gaan hanteren. Walter Goehr heeft daar een versie voor
2-stemmig kinder- of vrouwenkoor met Bassus Generalis van gemaakt (7).
|
|
|
|
|
|
|
|
|
C.
Festa en zijn eerste madrigaalboeken
|
Claudio Monteverdi
|
M. da Gagliano
|
Henry
Purcell
|
G.F.
Handel
|
G.
Rossini
|
J.
Brahms
|
C.Saint-
Saëns
|
Van Marco da Gagliano (1582 –1643)
bestaat reeds een componistenportret.
Gagliano schreef voor de Medici familie enorm veel kerkelijke en
wereldlijke muziek en was daarnaast zanger en instrumentalist. Zijn werk is
een mix van prima prattica (conservatief) en seconda prattica
(progressief). In un limpido
rio uit 1615 weerspiegelt vooral de laatste stijl.
Gagliano was zeer invloedrijk in zijn tijd, maar na zijn dood werd hij
overschaduwd door tijdgenoten als Monteverdi.
Ook
voor het leven en de werken van Henry
Purcell (1659-1695) wordt verwezen naar zijn componistenportret.
Oh,
the sweet delights of love is afkomstig uit de
semi-opera “From the Prophetess or the History of Dioclesian’ (Z627) en is
daarin nummer 30 in de “Masque’ akte 5 (Z627/30). Het is
geschreven voor twee sopraan ‘woudgoden’, maar de versie van ‘de Salon’ is
een bewerking voor SA en het is (mij) onbekend van wie deze bewerking is.
Georg
Friedrich Handel (1685-1759)
is eveneens al uitvoerig behandeld in zijn componistenportret.
Evensong is
een Engels arrangement van J. Michael Diack (8) van
Handel`s ‘Ombra mai fu’ (een aria uit de opera Serse (Xerxes)-
HWV 40 uit 1738).
Gioachino Antonio Rossini (1792-
1868) werd geboren in een muzikanten- familie in Pesaro, een stad aan de
Italiaanse Adriatische kust, dat toen een deel van de Pauselijke Staten
was. Zijn vader speelde hoorn en was inspecteur van slachthuizen, zijn
moeder was zangeres en een bakkersdochter. Rossini`s muzikale training
begon al vroeg en op zesjarige leeftijd speelde hij triangel in zijn vaders
muziekgroep. Omdat zijn vader sympathiseerde met de Franse Revolutie en de
intocht van Napoleon`s troepen in Noord- Italië verwelkomde, werd hij
gevangen gezet. Zijn moeder nam Gioachino mee naar Bologna om daar zelf als
zangeres in de theaters geld te verdienen. Zijn oude oma moest vaak op hem
passen wat haar veel moeite kostte.
Zijn
vader kwam vrij en ging in dezelfde theaters als zijn vrouw hoorn spelen,
terwijl Gioachino op die momenten werd ondergebracht bij een varkensslager.
Hij kreeg drie jaar klavecimbelles van –de nogal luie en daarnaast in bier
handelende- Giuseppe Prinetti, die slechts met twee vingers kon spelen!
Hierna werd hij leerling van Angelo Tesei die hem van blad leerde lezen,
pianobegeleidingen leerde spelen en goed leerde zingen.
Op
12-jarige leeftijd componeerde hij al diverse sonates, geïnspireerd door de
muziek van Haydn en Mozart (9). Toen hij dertien was schreef hij
zijn eerste opera. In 1806 kreeg hij celloles aan het conservatorium van
Bologna, waar hij veel moeite had met de strenge contrapunt- opvattingen
van Padre Stanislao Mattei. In 1810 kreeg hij zijn eerste
compositieopdracht voor een opera, waarna hij veel succes oogstte met
Tancredi en L`Italiana in Algeri. Naast opera seria`s ging hij ook komische
werken (opera buffa`s) schrijven,
In
1822 trouwde hij met de sopraan Isabella Colbran en vertrok na zijn laatste
Italiaanse opera, Semiramide, naar Londen. In 1824 ging in Parijs wonen
waar hij het Théâtre Italien leidde. Na de opera Guillaume Tell in 1829
schreef hij alleen nog maar geestelijke werken zoals het Stabat Mater.
In
1837 scheidde hij van Isabella en kreeg een relatie met Olympe Pélisier,
met wie hij in 1846 huwde, na de dood van Isabella in 1845. Politieke
schermutselingen dwongen hem in 1848 Bologna te verlaten.
Na
1850 kreeg hij gezondheidsproblemen en last van depressies. In 1855 vertrok
hij vanuit Florence naar Parijs waar hij na een tijdje weer in staat was te
componeren. De laatste tien jaar van zijn leven zou hij nog 150 composities
schrijven: stukken voor piano, vocale stukken en de Petite messe solennelle.
De meeste van zijn kleinere composities beleefden hun première tijdens
zijn ‘Samedi soirs’, wekelijkse soirees (Soirées Musicales/
Serate Musicali) die gehouden werden in Rossini’s appartement aan
de Rue de la Chaussée d’Antin in de wijk
Montmartre. Bij deze gelegenheden werden o.m. zijn composities voor
piano en/of zang – waaronder veel parodieën – voor het eerst ten gehore
gebracht. Later werden zij gebundeld in een twaalftal verschillende
albums, die samen Péchés de Vieillesse worden genoemd, ‘Ouderdomszonden’,
een titel die Rossini er zelf aan gaf.
Uiteindelijk
stierf hij in 1868, waarna hij in Parijs werd begraven op Cimetière du
Père- Lachaise. Rossini liet het grootste deel van zijn bezit na aan zijn
geboortestad Pesaro, waarmee aldaar een conservatorium werd gesticht. In
1887 werden zijn overblijfselen op verzoek van de Italiaanse regering
verplaatst naar de basilica di Santa Croce in Florence.
La Regata Veneziana uit 1835, op
tekst van Conte Carlo Pepoli, behoort tot de muziek van de Soirées
Musicales. Rossini heeft ook sololiederen geschreven onder de naam La Regata Veneziana: Tre canzoni in
dialetto veneziano: ‘Anzoleta voor/ tijdens en na de Regata’ (10).
.
Voor
meer info over de periode waarin de volgende twee componisten leefden en
werkten, zie mijn Nieuwsbrieven over het Romantisch Duet (11): De Duitser Johannes Brahms (1833-1897) begon, hoewel hij al op
veertienjarige leeftijd piano speelde in de kroeg om geld te verdienen en
ook al wat stukken schreef, pas in 1853 serieus te componeren.
In datzelfde jaar werd hij begeleider van de Hongaarse violist Reményi
(Hoffmann), waarmee hij heel Duitsland doorkruiste voor een grote
concerttournee, waar hij Schumann en Liszt ontmoette. Hierna werd hij het
(conservatieve) kopstuk in de ‘strijd’ tegen Wagner en Liszt (zij vormen de
zgn. Neudeutsche Schule). Brahms vertrok hierna naar Wenen, waar hij
koorleider werd van de Wiener Singakademie. Hij dirigeerde daar muziek van
Bach, Beethoven en Schumann. Zomers verbleef hij in gezelschap van zijn
vriend Anton Rubinstein in Lichtenthal, en plaatsje in het
Zwarte Woud, bij Baden-Baden, waar in 1866 zijn Ein deutsches Requiem
verscheen. Van 1872-1875 was hij artistiek directeur van de Gesellschaft
der Musikfreunde. Hij schreef na die tijd een aantal piano- en vioolconcerten
en ook veel (volks)liederen. Hij gebruikte lang niet altijd grote dichters
hiervoor. Hij baseerde zich vooral op Zuccalmaglio`s Deutsche Volkslieder,
die voor een deel zeker niet authentiek zijn, maar door Z. zelf geschreven.
Brahms gebruikte de teksten meer als inspiratiebron en citeerde niet altijd
exact. Tot 1860 componeerde hij strofische liederen , meestal zonder voor-
en naspel, net als ‘echte’ volksmuziek; daarna schreef hij vooral
doorgecomponeerde liederen.
Brahms` negenenveertig Deutsche Volkslieder zijn soms
te moeilijk voor de ‘gemiddelde’ volksliedzanger omdat de ‘ambitus’
(stemomvang) te groot is.. Achtentwintig volksliederen zijn postuum
gepubliceerd in 1926 omdat Brahms ze zelf nog niet als ‘af’ beschouwde,
maar van zestien ervan heeft hij in 1894 wel al een nieuwe zetting gemaakt
en laten publiceren. De Duitse componist, dirigent en pianist Hermann
Zilcher heeft op verzoek van de muziekuitgever Simrock in Hamburg, een
tweede stem gecomponeerd bij twaalf van Brahms Volkslieder, zodat een duet-
versie ontstond. Hierbij is niets veranderd aan de eerste stem.
Hiervan worden deze Salon gezongen In stiller Nacht en Da unten im Tale.
Overal in Europa
ontstonden midden 19de eeuw ‘nationale scholen’ waar de
musici zich lieten inspireren door folklore en traditionele muziek. In
Bohemen en Moravië (Tsjechië) kwam dus een Tsjechische school tot stand
door Smetana en Dvorák. In Rusland was de Groep van de Vijf de
reflectie van een sociale en politieke situatie. In Scandinavië ontstond
een authentieke Noorse stijl door Grieg en ook in Frankrijk was
er sprake van een zeker nationaal karakter. De (Frans- Duitse)
oorlog van 1870 bracht de superioriteit van de Duitsers aan het licht. Een zelfde
suprematie deed zich voor in de muziek. César Franck verzamelde een aantal
kunstenaars om zich heen die wilden proberen de Franse muziek in ere te
herstellen, hoewel velen zich toch ook door Wagner lieten
beïnvloeden.
Camille Saint Saëns (1835-1921) was
een van Francks volgelingen. Hij kreeg op zevenjarige leeftijd al
compositie- en orgelles en was zeer geïnteresseerd in allerlei takken van
wetenschap. Hij raakte bevriend met Gounod, Rossini, Berlioz en Liszt. Hij
speelde in zijn jeugd, beïnvloed door Mendelssohn, graag de muziek van Bach
, Mozart en Händel en gaf later het hele oeuvre van Gluck en Rameau uit. De
Frans-Duitse oorlog van 1870-71 verhinderde zijn verdere Europese carrière
tijdelijk. In 1871 stichtte hij de Société Nationale de Musique, en noemde
zijn beweging ‘Ars Gallica’ waarmee hij vooral bedoelde nieuwe
muziek van Franse componisten aan te moedigen omdat de concertprogramma`s
toen nogal gedomineerd werden door Duitse Klassieken en hij componeerde ook
patriottistische koorliederen. Hij was zeer nauw bevriend met zijn leerling
Fauré (1845-1924), wellicht als compensatie voor zijn ongunstig verlopen
huwelijk. Na de dood van zijn moeder (1888) trok hij tot 1904 als een soort
nomade over de hele wereld en vooral naar Algerije en Egypte –op zoek naar
meer seksuele vrijheid en liefde?- , maar ook naar o.a. Spanje,
Uruguay, Rusland en Scandinavië. Hij bleef in Engeland en de V.S. nog zeer
beroemd, terwijl zijn populariteit in eigen land al sterk verminderde. Hij
werd met name door zijn jongere collega`s als reactionair
beschouwd. In het algemeen kan men zeggen dat hij meer
adapteerde dan dat hij nieuwe originele (muziek)paden zocht. Hij was een
‘meester’ handwerksman. De jaren 1870-1880 vormden zijn hoogtepunt. El
desdichado (1871) is een van de duetten geschreven voor
coloratuursopraan. De oorspronkelijk Castilliaans- Spaanse tekst, vertaald
door J. Barbier (1825-1901) is getoonzet als een Bolero dansritme en de
ritmische punctatie accentueert de gepassioneerde angsten van een
teleurgestelde geliefde.
|
Bijlagen:
1.Festa:
Madonna,
io mi consumo
Et pel grave dolore
Corr’ alla morte
Et a voi non ne calle
Hai, dura sorte!
Veggion’ ambo due lassi al fin perire
Se vostr’alta durezza
Non la rompe pietà
Del mio languire
Che
si so verch` in voi sia la dolcezza
De mio torment`in me tal`è`! martire,*
Ch’io morrò di dolor,
Voi d’allegrezza.
|
Madonna, io mi consumo
et pel grave dolore
corr’ alla morte
et a voi non ne cale.
Ahi, dura sorte!
Veggion’ ambo due
lassi
al
fin perire,
se
vostr’alta durezza
Non la rompe pietà
del mio languire,
ch’io morrò di dolor,
voi d’allegrezza.
|
Lady, I waste away,
And in deep grief I
hasten towards death,
And you care not, ah!
unhappy fate!
Both of us, alas! will
perish in the end
If your lofty
sternness
Is not broken by pity
for my languishing;
For however dominant
joy is in you,
Such is the pain of my
torment in me,
That I shall die of
grief, you of gaiety.
|
Vrouwe, ik ben radeloos en
mijn leven loopt ten einde
door enorme smart
en het kan u niets schelen
Wee, bitter lot!
Wij beiden zullen ten slotte sterven.
Als uw verheven ongevoeligheid
niet door medelijden, vanwege mijn
smachten naar u, wordt gebroken.
(ik zou wensen dat
er in u mildheid was
tegenover mijn
kwellingen, word ik gemarteld (door de gedachte..
dat ik sterf in smart en gij vol vreugde
|
|
(http://www.fondazionemarcofodella.it/concerti2013/l'homme%20arm%C3%A9.pdf):
Machiavelli,
La Mandragola, atto IV, scena I e IV (Callimaco) (noot)
Ik heb deze tekst echter niet kunnen
vinden in La Mandragola op de betreffende plaatsen. Het kan natuurlijk zo
zijn dat de teksten bij Machiavelli slechts een inspiratiebron waren voor
het lied.
|
Dit is een geheel eigen
vertaling. Ik hoop dat er mensen zijn die een betere kunnen leveren.
|
* dit stuk tekst ontbreekt op:
http://www2.cpdl.org/wiki/index.php/Madonna,_io_mi_consumo_(Costanzo_Festa);
op deze pagina een SAT versie, maar ook een SSA; een zelfde versie op:
http://www.canticanova.se/pdf/noter/3/madonna_io.pdf. Op:
http://imslp.org/wiki/File:WIMA.6f4c-Festa_Madonna-io-mi-consumo-SSA.pdf
staat een SSA versie, een hele toon hoger; idem op: https://musopen.org/sheetmusic/40526/costanzo-festa/madonna-io-mi-consumo/.
|
2. Monteverdi:
Soave
libertate,
già per sì lunga etate
mia cara compagnia,
chi da me ti disvia?
O Dea desiata
e da me tanto amata,
ove ne vai veloce?
Lasso, che ad alta voce
in van ti chiamo e piango:
tu fuggi, ed io rimango
stretto in belle catene
d’altre amorose pene
e d’altro bel desìo;
addio, per sempre addio!
|
Sweet liberty,
for so long
my dear companion,
who has parted you from me?
O much desired goddess,
and by me so beloved,
whither do you go swiftly?
Alas, I raise my voice
and in vain call out to you and weep:
you flee and I remain
held fast in the lovely chains
of another fond desire,
of other amorous pains.
And
so farewell, farewell forever!
|
O
beatae viae, o felices
gressus
quibus elaborando,
quibus peregrinando
celestem gloriam,
dilectam sponsam querebas.
O fortunati sudores tui,
beatae Roche qui tibi
honores aeternos donat.
O peregrinae nos peregrinos
aspice, adiuva
nosque a culpae morbo libera.
Sit tibi anime salus
sit tibi laus, sit tibi honor perpetuus.
Nos
tua cantemus merita
et nostras exaudi preces.
Alleluia!
|
O
glücklichee Wege, selige Schritte,
durch
welche du
nach
der Glorie
des
Himmels strebtest.
O
glückliche Mühen,
seliger
Rochus,
die
dir ewige Ehre bereiten.
O Pilger,
sieh her zu uns, hilf
uns.
Befrei
uns
von
der Krankheit der Schuld.
Heil
sei dir,
und
ewige Ehre.
Deine
Verdienste besingen wir,
erhöre
unser Flehen.
Alleluja.
|
3.da Gagliano:
In un limpido rio la mia dolce nemica un dì
s`affisse e
sospirando disse:
O fedel mio
meraviglia non è s `a tanto ardore
hai di
cenere il volto e fiamma il core
|
One day my
sweet enemy looked into a clear stream
And said,
sighing:
Oh my faithful
one: It is no wonder that so much ardour
should make
your face like ashes and your heart like flame
|
4.Purcell:
‘Dit werk is de eerste van Purcells
vijf semi- opera' s. Het libretto was gebaseerd op het toneelstuk
The Prophetess van John Fletcher en Philip Massinger uit 1622 en is een
bewerking van de hand van Thomas Betterton, een van de belangrijkste
acteurs uit 17de-eeuws Engeland en manager van het Dorset Garden Theatre.
Het werk bevat, zoals typisch voor die tijd, ook vele dansen.. Het werk
heeft vijf bedrijven, waarvan het laatste een lange masque bevat. John
Dryden schreef een proloog, maar wegens de kritiek op Koning Willem III
van Engeland, die op dat moment oorlog voerde in Ierland, werd deze reeds
na één opvoering verboden.
Het stuk
handelt over de Romeinse keizer Diocletianus, maar vooral over de eeuwige
strijd tussen plicht en liefde. Diocles is een gewoon soldaat en wordt
bemind door Drusilla. Drusilla's tante Delphia is een zieneres en zij voorspelt
dat Diocles keizer zal worden, als hij 'het zwijn' heeft gedood. De
soldaat velt veel zwijnen, maar pas als hij Aper, de moordenaar van de
vorige keizer Numerianus doodt (Aper = Latijn voor beer of
mannetjeszwijn) wordt hij tot mede- keizer uitgeroepen en neemt de naam
Dioclesianus aan. De huidige keizer, nu mede- keizer, Charinus heeft een
mooie zuster, Prinses Aurelia, en tot woede van de zieneres besluit
Dioclesianus haar te trouwen, in plaats van Drusilla. Delphia stuurt een
monster om de huwelijksplechtigheid te verstoren. Vervolgens zorgt zij
dat Prinses Aurelia verliefd wordt op Maximinianus, neef en metgezel van
Dioclesianus. Na nog enige verwikkelingen krijgt Dioclesianus
uiteindelijk berouw, geeft zijn co- keizerschap aan Maximinianus en trekt
zich met Drusilla terug in het landhuis van zijn vader. Daar is hij nog
niet veilig voor de jaloerse Maximinianus, maar wordt gered door Delphia.
De finale Masque toont het spektakel dat Delphia met haar magische
krachten oproept om de gelukkige afloop te vieren.
5de bedrijf
(en detail):
De nog
steeds jaloerse Maximinianus zoekt Dioclesianus op in zijn huis op het
platteland en wil hem doden, maar wordt door Delphia tegengehouden.
Dioclesianus schenkt hem vergiffenis en vraagt Delphia om een feest te organiseren
dat gepast is om een keizer mee te ontvangen. Dat wordt de masque die het
grootste deel van het laatste bedrijf vormt: Cupido bijgestaan door het
koor roept de woudbewoners tevoorschijn. Een enorme machine komt naar
beneden en blijft boven het toneel hangen. Hij bestaat uit vier
platforms, mini- toneeltjes, elk iets hoger dan de vorige en elk een
paleis van een god voorstellend, tezamen zo groot als het hele toneel.
Nimfen, faunen, najaden, bosgoden, herders en herderinnen, volgelingen
van Bacchus en van Cupido zingen en dansen. Met een loflied van het koor
op de overwinning van De Liefde en een dans waaraan het hele gezelschap
deelneemt, eindigt het werk.
‘Dioclesianus’
was zeer populair en werd vaak opgevoerd. Het is bekend uit de
regieaanwijzingen en verslagen van ooggetuigen dat de opvoeringen
buitengewoon spectaculair waren: er werd van ingewikkelde decors
gebruikgemaakt.
|
5.Rossini
La Regata Veneziana:
Voga, o Tonio
benedeto,
Voga, voga, arranca,
arranca:
Beppe el suda el batte
l'anca,
Poverazzo
el nol pò più.
Caro Beppe el me
vecchieto,
No straccarte col te
remo;
Za ghe semo, za ghe
semo,
Spinze,
daghe, voga più.
Ziel
pietoso, una novizza
C'ha el so ben nella
regada,
Fala, o zielo,
consolada,
No la far stentarde
più.
|
Row, you blessed Tony,
Row, row, pull away:
Beppe is sweating away
at his oar,
poor fellow, he can't
go on.
Dear Beppe, my old
friend,
don't let your oar
tire you;
now we're there, now
we're there,
heave away, keep at
it, row on!
Heaven have mercy on a
young girl
who has a lover in the
regatta.
Give her, o heaven,
some comfort;
don't keep her on tenterhooks.
|
Noten:
|
(1).Volgens The New Grove is ‘ het
enige bewijs daarvan een pauselijke bul van 1 november 1517 waarin hij een ‘een
geestelijke uit het ‘Turijnse diocees’ wordt genoemd, maar dat kan ook
verwijzen naar een recent verkregen status of een toekomende en kan
derhalve niet gezien worden als bewijs van oorsprong. Een bul van 22
december 1519 noemt hem een ‘kanunnik van Worms’ hoewel die orde nog niet
functioneerde. Er wordt ook –zonder enig bewijs- beweerd dat hij in
Villafranca Sabauda bij Turijn is geboren. Waarschijnlijk kwam hij uit
Toscane’
(2).Voor meer info over de Medici zie:
http://charlottehansson.nl/Marco%20da%20Gagliano%20en%20het%20hof%20der%20Medici.htm
Festa was een van de weinige Italianen
in het Sixtijnse koor; de meesten kwamen uit Noord- Europa.
(3). The New
Grove geeft echter aan: ‘three voice- writing, in spite of earlier opinion,
has no special importance in Festa`s extant Music. Deze madrigalen zijn
meestal uitgegeven door Antonio Gardano en die liet (volgens de Grove) soms
gewoon een deel weg. 4- stemmige muziek was de norm en 5- en 6- stemmige
stukken waren ook talrijk.
(4). Madonna
io prendo ardire, Madonna io sol vorrei; Madonna io v` amo (The new Grove)
(5)
De alruinwortel (La mandràgola) is een toneelstuk van
de Florentijn Niccolò Machiavelli uit 1520: Dokters laten
zich verleiden tot kwakzalverij en priesters laten zich met wat dukaten
overhalen om mee te werken aan overspel. Messer Nicia Calfucci, een rijke
Florentijnse arts, is getrouwd met de stads-schone Lucrezia (= Lucrezia Borgia, 1480- 1519) .
Hij verlangt vurig naar kinderen met haar, maar een zwangerschap blijft
uit. De losbol Callimaco Guadagni heeft ondertussen horen spreken van de
schoonheid van Lucrezia en is meteen verkocht. Hij wil haar verleiden met
hulp van haar eigen echtgenoot.
Callimaco
introduceert zich ten huize van de machtige kabouter Nicia als een dokter
die het wondermiddel heeft om zwanger te raken, een drankje getrokken uit
de magische alruinwortel. De man die dan met Lucrezia vrijt, zal
binnen acht dagen sterven. Een andere man moet de eerste nacht met haar
slapen en zal alle gif in zich opnemen. Nicia wil zo graag kinderen dat hij
toch warm loopt voor het plan.
Lucrezia
is echter een deugdzame vrouw die nogal teruggetrokken leeft. Ze zit vaak
urenlang geknield te bidden voor ze naar bed gaat. Sostrata en Fra Timoteo,
moeder en biechtvader van Lucrezia, worden betrokken in het complot om de
vrouw te overtuigen. Met wat dukaten wordt de monnik bereid gevonden om
Lucrezia het drankje te geven. Daarna kan ze niet begrijpen dat ze de dood
van een man op haar geweten moet hebben. Opnieuw kan Fra Timoteo haar op
andere gedachten brengen.
Callimaco
verkleedt zich als een werkloze man en wordt meegesleurd van de straat naar
het bed van Lucrezia. 's Nachts maakt hij zich weldra bekend en belooft
haar als zijn vrouw te nemen. Lucrezia willigt in, omdat ze gelooft dat de
goddelijke voorzienigheid het zo gewild heeft. Fra Timoteo spreekt de zegen
uit over het overspel.
Lucrezia
Borgia
was, net als haar beruchte broer Cesare Borgia, een vermeend
buitenechtelijk kind van paus Alexander VI en Vannozza dei
Cattanei.
Op
haar dertiende werd ze uitgehuwelijkt aan Giovanni Sforza van
Pesaro, van de machtige Milanese Sforza-familie. Haar echtgenoot, die
twee keer zo oud was als zij, was heel labiel. Zij protesteerde dan ook
niet toen Alexander VI het huwelijk liet ontbinden. Officieel wegens
impotentie maar officieus wegens wrijvingen tussen de beide machtige
families.
In
1498 huwde zij met Alfonso van Bisceglie, prins
van Salerno en hertog van Bisceglie, zoon van
koning Alfons II van Napels. Deze werd in 1500 op bevel van haar broer
Cesare gewurgd. In 1501 huwde ze met Alfonso d' Este, de toekomstige
hertog van Ferrara, een man die bezeten was door wapentuig
en bordeelbezoeken. Zij wist Ferrara op te werken van een desolate
plaats te midden van de moerassen tot één der voornaamste Europese kunststeden. Titiaan, Ludovico
Ariosto, kardinaal Pietro Bembo en Ercole Strozzi waren
dan ook vaste bezoekers in Ferrara. Ze stierf in het kraambed, bij de
geboorte van haar achtste kind.
Hoewel
zij in vele werken werd omschreven als een intrigante en gifmengster en ook
werd beschuldigd van incestueuze verhoudingen, zowel met haar
broer Cesare als haar vader Alexander VI, ontbreken hiervoor harde
bewijzen.
(6).
Zie mijn artikel over de Gonzaga`s:
http://charlottehansson.nl/Marco%20da%20Gagliano%20en%20het%20hof%20der%20Gonzaga%60s.htm
Hierin
worden ook de verschillende redenen besproken waarom Monteverdi in 1612
ontslagen zou kunnen zijn.
(7).
Hij was een Joodse dirigent die in 1933 naar Engeland vluchtte en daar tot
1948 bleef, onder de naam George Walter. Het werk werd, na zijn dood, in
1967 gedrukt (UE 12324)
(8).
Diack, John Michael (1869-1947) was in zijn tijd heel beroemd vanwege zijn
arrangementen, balladeachtige liederen en kinderrijmpjes (bijv. Sing a
Song of Sixpence en Little Jack Horner) gezet in de stijl van
Handel
(9).
Hij werd ‘il Tedeschino’, de Kleine Duitser’ genoemd vanwege zijn Mozart-
verering, evenals ‘de Italiaanse Mozart’
(10).
Deze zijn verschenen in ‘Péchés de Vieillesse’ in Volume 1 Album
italiano als Nos. 8-10. Het duet
met dezelfde titel ("Voga, o Tonio benedeto") is gecatalogiseerd
als Les soirées musicales, No. 9
(11).
http://charlottehansson.nl/muziekhistorische%20artikelen%20mbt%20duetten.htm
|
Bronnen:
Gedrukte:
S.
Sadie, The New Grove Dictionary of Music & Musicians, London 1980
L. Orrey, Opera, Baarn 1989
A.
Riding & L. Dunton- Downer, Unieboek Focus Opera, Houten 2007
Websites:
Zeer veel Wikipedia- pagina`s. Bij
diverse noten zijn ook andere webpagina`s vermeld.
http://www.hyperion-records.co.uk/dc.asp?dc=D_CDA67438
|
Terug
naar de pagina Muziek of de Home pagina
van Charlotte Anna Hansson
|
|