Claudio
Monteverdi (1567- 1643)
Over het leven
van Claudio Monteverdi is reeds zoveel geschreven
dat ik niet de illusie heb iets nieuws te presenteren. Hoogstens heb ik
sommige gegevens wat anders geordend of tegenstrijdigheden in ‘feiten’
aangegeven. Het verhaal is verdeeld in de volgende hoofdstukken:
A.
Inleiding
B.
Biografie
C.
Monteverdi`s werken
A.Inleiding:
Om een goed
begrip te krijgen van Monteverdi en zijn betekenis
voor de muziek(geschiedenis), is het belangrijk eerst onderstaand stuk
tekst, ontleend aan mijn artikel over de geschiedenis
van de Opera, te lezen:
De term
‘Opera’ is een afkorting van ‘Opera in Musica’. In theorie zou deze
benaming op ieder muziekwerk van toepassing kunnen zijn. Met de
enkelvoudige terminologie ‘Opera’ wordt een toneelstuk bedoeld waarin de
tekst wordt gezongen in plaats van gesproken, met begeleiding door een orkest.
Het toneelelement is fundamenteel; indien dat ontbreekt, is het een
Oratorium.
De ‘Opera’
ontstond aan het
eind van de zestiende eeuw en had zijn oorsprong in drie elementen,
namelijk:
1. de middeleeuwse liturgische (=kerk) drama`s die
muziek en theater in zich verenigden
2. het theater van de Renaissance
waarin naar klassiek Grieks voorbeeld in de tragedies en komedies de koren
werden gezongen
3. de intermedii of intermezzi tussen de akten van een
komedie of tragedie. Dat waren muzikale tussenspelen al dan niet met ballet
met scenische taferelen
Het madrigaal kreeg eind 16de eeuw allerlei dramatische
motieven: ‘het gevoel’ in de tekst (zuchten, huilen of lachen) ging
men muzikaal weergeven. Bij een dialoog die op muziek werd gezet, zong men
in een declamatorische stijl, die in contrast stond tot de ‘normale’
polyfonie. Soms werden voor teksten van madrigalen dramatische scènes uit
een gedicht genomen en vaak hadden ze pastorale scènes en onderwerpen.
Gevoelens weergeven door een groep zangers ging wel goed, maar
verklarende teksten in een madrigaalstructuur ging niet. Er ontstond
behoefte aan een solistische zangstijl en zoals gezegd keek men hiervoor
naar Griekse tragedies. Men verschilde echter van mening over hoe de plaats
van de muziek daar was geweest: werden alleen de koren gezongen, of werd
alle tekst gezongen? De Florentijnse geleerde Girolamo
Mei meende dat de oude Griekse muziek bestond uit een enkele melodie, die
of solo, of begeleid, of door een koor werd gezongen. De melodie maakte
gebruik van de natuurlijke expressiviteit van stijgende en dalende
toonhoogtes, van het stemregister en van veranderende ritmes en tempi.
De Florentijnse Camerata, een
informele academie over literatuur, wetenschap en kunsten met
vertegenwoordigers als Giovanni Bardi en Vincenzo Galilei, nam de conclusie
van Mei over en bepaalde dat de juiste manier om woorden op muziek te
zetten, het gebruik van een solomelodie was: Tegenover de ‘prima pratica’: de tekst volgt de muziek, ontstond de ‘seconda pratica’:
de muziek volgt de tekst. Jacopo Peri vond een
nieuwe dialoogstijl uit: stile recitativo (recitatiefstijl) en Giulio
Caccini kwam met een melodieuze, syllabische
stijl: Le nuove musiche (1602).
De diverse monodische stijlen in recitatieven, aria`s en
madrigalen raakten snel verbreid: Rond 1600 werd Euridice
door Caccini én Peri op muziek gezet: de versie
van Caccini is melodieuzer, die van Peri
dramatischer, maar de eerste uitvoering van Monteverdi`s
L `Orfeo in 1607 te Mantua wordt als de geboorte
van de opera beschouwd. Monteverdi volgde de
Florentijnse Euridice- opera`s, maar breidde deze
uit met solo- aria`s, duetten, madrigaalachtige ensembles, dansen en orkestrale
nummers en hij gebruikte daarbij een groot, gevarieerd orkest: fluiten,
trompetten, strijkers en continuo- instrumenten. Zijn recitatiefstijl was
die van Peri.
|
Links:
Europese staten in 1648.
Meer dan een eeuw lang waren de Habsburgers de dominante macht
in Europa geweest. Na de nederlaag van Spanje en de Duitse keizer
ontstond een multipolair stelsel, waarin vijf à zes grote mogendheden
elkaar min of meer in evenwicht hielden. Frankrijk vervulde
daarbij steeds een leidende rol.
Rechts: het
‘Italiaans’ grondgebied rond 1600
|
|
(Enige) jaartallen Algemene Geschiedenis:
1560
|
1570
|
1580
|
1590
|
1600
|
1610
|
1620
|
1630
|
1640
|
|
80- jarige
oorlog Nederlanden- Spanje
en
30- jarige oorlog
Duitsland
|
|
Concilie Trente
|
Contrareformatie
|
Paus Paulus V
|
|
Keizer Ferdinand III HRR
|
Voortdurende aanvallen Turken op
Balkan (na 1453)
|
15-j. oorlog tegen Turken
|
Turkse aanvallen blijven doorgaan
|
|
Keizer Rudolf II Rooms- Duits koning en
keizer/streed tegen Turken
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Jaartallen Claudio Monteverdi:
1560
|
1570
|
1580
|
1590
|
1600
|
1610
|
1620
|
1630
|
1640
|
|
1567
Cremona
|
M. in dienst van Mantua
|
M. in dienst van Venetië
|
|
|
|
Huwelijk/Turkenstrijd
|
|
|
|
|
Madr. Spirit.
|
|
L`Orfeo/M.V.
|
|
Comb. Tancredi
|
3 opera`s
|
|
M= madrigaalboek
I, II enz.
|
M I
|
II
|
III
|
|
IV
|
V
|
|
VI
|
VII
|
|
|
VIII
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Indeling muziekgeschiedenis in
periodes en jaartallen musici:
Voor een
(globaal) overzicht van de voorlopers, tijdgenoten en navolgers van Monteverdi,
zie het schema zoals weergegeven bij Buxtehude.
B.Biografie:
We beschikken
over een behoorlijk aantal bronnen m.b.t. Monteverdi
omdat hij schriftelijk communiceerde met Mantua en vooral met hofkanselier Alessandro Striggio.
Met Venetië verliepen zijn contacten, helaas voor ons, veelal mondeling.
Claudio
Giovanni Antonio (1) werd op 15 mei 1567 geboren als oudste zoon
van Baldassare Monteverdi,
chirurgijn en wondarts in de parochie SS Nazaro e
Celso te Cremona. Zijn moeder was Maddalena Zignani. Baldassare en Maddalena
kregen drie kinderen, van wie er één jong overleed. Maddalena
stierf waarschijnlijk vóór 1576, waarna zijn vader hertrouwde met Giovanna Gadio met wie hij
nog drie kinderen kreeg. Ook Giovanna stierf jong
(1583) en Baldassare trouwde daarna voor de derde
keer.
Aan de
kathedraal te Cremona studeerden Claudio en zijn zes jaar jongere broer Giulio Cesare bij maestro di capella Marc' Antonio Ingegneri (2) muziektheorie, zang en viool. In
augustus 1582 publiceerde Claudio bij de Venetiaanse drukker Gardano de Cantiunculae sacrae, zijn eerste bundel geestelijke motetten.
Vlak daarna verscheen in Brescia een bundel vierstemmige Madrigali Spirituali,
waarvan slechts de baspartij is overgeleverd. In 1584 publiceerden de
Venetiaanse uitgevers Amadino en Vincenti een boek driestemmige Canzonette, waarna, ook in
Venetië, in 1587 de eerste bundel vijfstemmige madrigalen verscheen: Il primo libro de
madrigali a cinque voci.
Waarschijnlijk
op zoek naar een baan buiten Cremona, bezocht Monteverdi
in 1589 Milaan. Daar lukte het blijkbaar niet iets geschikts te vinden,
maar in 1590 of 1591 kreeg hij zijn eerste aanstelling als muzikant
(‘vedelaar’) aan het hof van Vincenzo I Gonzaga,
de
hertog van Mantua, wiens vader Guglielmo I bevriend was met Giovanni Pierluigi
da Palestrina (1525- 1594). Ook Salomone Rossi was bij Vincenzo I in dienst.
Claudio werkte
er onder hofkapelmeester Giaches de Wert. Sinds 1594 was hij er ook zanger (cantore) en later hulpdirigent. In Mantua maakte hij
kennis met de moderne muziek, maar via de bibliotheek van de Gonzaga`s ook met Ockegem, Josquin, Pierre de la Rue, Mouton, Crecquillon, Clemens
non Papa, Gombert en Willaert.
Mantua had in
die tijd een aantrekkelijk muzikaal klimaat en het hof rivaliseerde met het
hof van de Medici`s
in Florence. De Gonzaga`s hadden een koor laten
oprichten naar het model van het Concerto di Donne
uit Ferrara. Claudio schreef daar madrigalen voor en vooral die uit
boek 3-5 (1592-1605) vestigden zijn faam als vernieuwend en gedurfd
componist. Zijn composities riepen
echter ook weerstand op, met name van Giovanni
Maria Artusi, een kanunnik te
Bologna en aanhanger van de prima pratica.
In 1595 werd Monteverdi tijdelijk kapelmeester: Vincenzo I Gonzaga nam hem namelijk mee op de veldtocht (3) tegen
de Turken, die al tot in Hongarije opgetrokken waren. Giaches
de Wert bleef thuis vanwege zijn leeftijd en
stierf kort daarna. Zijn functie ging echter - tot ergernis van Monteverdi- naar Benedetto Pallavicino. Hierover ontstemd, maar ook over het feit
dat hij alle extra kosten op de reis
zelf had moeten betalen, haalde Monteverdi in
1596 de banden met Ferrara
aan. Hij wilde een madrigaalbundel opdragen aan hertog Alfonso
d`Este, maar deze overleed onverwacht in 1597.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Cl. Monteverdi
|
Dom van
Cremona
|
Eerste
vijfstemmige Madrigaalboek
|
Vincenzo I Gonzaga, hertog van Mantua
|
Giaches de Wert
(1535- 1596)
|
Giovanni Maria Artusi
(1540- 1613)
|
L`Orfeo en La Sala
dei Fiumi van het hertogelijk paleis waar de
opera voor het eerst werd opgevoerd
|
In 1595 (4),
maar waarschijnlijker op 20 mei 1599 (5) trad hij in het huwelijk met
Claudia Cattaneo. Haar vader Giacomo, vioolspeler
aan het hof, had het toezicht over Claudio en verschafte hem ook onderdak.
Zo kwam hij in contact met de 15-jarige dochter die hofzangeres
was en ook lid van Vincenzo`s ‘concerto delle donne’. Giacomo Cattaneo
beoogde met dit huwelijk vooral dat Claudio hem op den duur zou opvolgen en
hij ‘met pensioen’ zou kunnen gaan!
Tweeënhalve
week na de huwelijkssluiting moest Claudio al weer op pad met de hertog,
toen deze voor zes maanden vertrok naar Vlaanderen (Spa), Oostenrijk,
Zwitserland en Lotharingen. Claudia woonde toen bij zijn vader in Cremona.
In 1601
(6) of 1602 (7) kreeg Claudio burgerrechten in Mantua en, na het
schrijven van een zeer pittige brief op 28 november 1601 aan zijn werkgever
-op dat moment nog in Hongarije verblijvend- zijn benoeming
tot maestro di capella. In hetzelfde jaar ook werd de eerste zoon,
Francesco (Baldassare), geboren. Dochter Leonora
(Caiulla) werd in 1603 geboren, maar zij stierf
heel jong. De tweede zoon, Massimiliano
(Giacomo), werd in 1604 gedoopt.
Giovanni Maria
Artusi bleef bij het verschijnen van Monteverdi`s composities (vijfde madrigaalboek in 1605 en Scherzi musicali a tre voci
in 1607) steeds maar nieuwe traktaten schrijven. Cesare,
Claudio`s broer, schreef een verdediging voor hem tegen Artusi,
met als leidraad Claudio`s voorwoord in zijn vijfde boek. Dat vijfde boek
bleek al gauw een van de populairste publicaties van Monteverdi,
maar nieuw was dat hij aan de laatste zes stukken een basso continuo (b.c.)- partij had toegevoegd ‘voor klavecimbel,
chitarrone of ander gelijksoortig instrument’.
Deze b.c. praktijk ontstond uit nood, omdat er in
meerstemmige composities wel eens partijen ontbraken door gebrek aan
zangers. De klavierspeler richtte zich dan vooral op de baslijn
en dit werd de basso seguente (volgbas)
genoemd. Hieruit ontwikkelde zich langzamerhand een toegevoegde
zelfstandige baslijn, de basso continuo, waarbij de te spelen akkoorden ‘becijferd’
werden aangegeven.
Monteverdi schreef zijn
opera/ favola in musica l' Orfeo (zie
ook de Inleiding) voor het carnaval van 1607. Het stuk werd opgevoerd door
de Accademia degli Invaghiti en het was opgedragen aan Vincenzo`s zoon
Francesco (IV). De tekst van Alessandro Striggio
jr. kreeg in de tweede versie van 1609 een andere afloop, nl. dat Apollo op
een wolk verscheen om Orpheus naar de hemel te verheffen vanwaar hij naar Euridyce kon kijken. Het stuk had zoveel succes dat Monteverdi twee weken na de dood van zijn vrouw op 10
september 1607 in Cremona, waar hij met haar naar toe was gegaan om uit te
rusten, gesommeerd werd weer aan de slag te gaan.
Troonopvolger
Francesco Gonzaga en Margaretha van Savoye waren namelijk net in Turijn getrouwd en men wilde
voor hen een grootse intocht houden in Mantua tijdens het carnaval in
februari 1608. Monteverdi kreeg compositie en
instudering van de Pastorale in
Musica, L`Arianna,
op een libretto van Rinuccini, echter niet op
tijd voor elkaar en het feest werd opgeschort tot (24) mei. Van dit stuk
resteert slechts het lamento Lasciate mi morire (8).
Monteverdi componeerde
voor het feest ook het ballet Mascherata dell' ingrate, eveneens
op tekst van Rinuccini. Venus en Amor vragen
daarin aan Pluto, of hij de vrouwen, die in de Onderwereld boeten voor hun
‘wrede’ houding jegens hun aanbidders, even terug wil laten komen: een les
voor de dames in het publiek! Het stuk bevatte passages waarop gedanst
werd.
Doodmoe van al
het werken hieraan raakte Monteverdi overspannen
en toen hij wel veel complimenten kreeg voor zijn werk maar geen geld, trok
hij zich terug naar zijn vader in Cremona, met zijn beide zoontjes. Zijn
vader Baldassare verzocht de hertog tot tweemaal
toe Claudio uit zijn dienst te ontslaan, maar Vincenzo liet berichten dat
deze terstond terug diende te komen. Claudio schreef nu zelf een brief –vol
grieven- naar het hof. Hij kreeg als gevolg daarvan weliswaar niet het
gevraagde ontslag, maar wel een salarisverhoging (9), waarna hij
uiteindelijk in september 1609 naar Mantua terugkeerde.
In 1610
publiceerde Monteverdi de Vespro della Beata Vergine (Mariavespers),
een verzameling met een mis, vesperpsalmen, magnificats
en niet (strict-) liturgische motetten. De mis is
in ‘prima pratica’ en de vesperpsalmen in ‘seconda’. Onduidelijk is of in opdracht werd
gecomponeerd, hoewel men denkt dat de Gonzaga`s
er wel een rol bij gespeeld zullen hebben (10). De verzameling heeft een
symmetrie, wat suggereert dat die in één geheel zou moeten worden
uitgevoerd, wat Monteverdi echter zelf nooit
heeft gedaan. Om in de gunst
van paus Paulus V (Camillo Borghese) te komen droeg hij het werk
aan hem op….. je wist maar nooit of dat nuttig kon zijn voor de toekomst.
Zijn reis naar Rome hiertoe had daarnaast nog als doel een plaats voor zijn
negenjarige zoon Francesco op het Seminario
Romano te krijgen. Maar hij kreeg geen privé- audiëntie bij de paus en geen
plaats voor zijn zoon!
In 1612 werden
Monteverdi en zijn broer na de dood van Vincenzo Gonzaga op staande voet ontslagen door de nieuwe hertog
Francesco IV. Dit ontslag was vooral ingegeven door de financiële problemen
van de Gonzaga's, maar misschien was er ook
sprake van hertogelijk ongenoegen, omdat Monteverdi
gesuggereerd had dat hij elders ook zou kunnen gaan werken. Francesco kreeg
echter al snel spijt en probeerde Monteverdi over
te halen, maar er kwam geen gevolg hierop, omdat Francesco`s zoon en
Francesco zelf overleden aan een pokkenepidemie. Zijn broer, kardinaal Ferdinando, volgde hem op. Berooid bracht Monteverdi een jaar door in zijn ouderlijk huis
te Cremona.
Op 19
augustus 1613 werd Monteverdi met
algemene stemmen gekozen en aangesteld als maestro di
cappella aan de San Marco in Venetië, als opvolger van G.C. Martinengo. Hij kreeg feitelijk de muzikale leiding van
de stad en was daarmee financieel onafhankelijk geworden. Zijn taak was het
verschaffen van de geestelijke muziek bij het kerkelijk jaar en bij
staatsbanketten.
De doge was
echter– als constitutioneel heerser – gebonden aan budgetten: de niet
officiële wereldse muziek werd betaald uit privé beurzen en die waren
aanvankelijk ontoereikend voor opera's.
Uit Mantua kwamen
er in 1615 toch weer verzoeken voor een ballet, Tirsi e Clori, een pastoraal loflied op de
dans, dat in 1619 werd gepubliceerd in zijn zevende madrigaalboek. Bijna
alles van de opera`s die hij daarna schreef, ging verloren en de werken
zijn (bijna) alleen bekend uit brieven van Monteverdi.
In Venetië
voltooide hij het zesde (1614), zevende (1619 opgedragen aan Catharina de Medici en vooral bestaand
uit duetten)
en achtste (1638) madrigalenboek. Het ging hem daar goed: in 1616 had hij
salarisopslag gekregen; zijn zoon Francesco, rechtenstudent en ingetreden
bij de karmelieten, maakte sinds 1623 deel uit van het koor van de San
Marco en zijn andere zoon, Massimiliano, kreeg in
1622 een plaats in het college van kardinaal Montalto
te Bologna, waar hij medicijnen studeerde.
Monteverdi componeerde
in Venetië niet alleen voor de San Marco, maar ook voor plaatselijke
patriciërs: in 1623 en 1628 schreef hij muziek voor de patroonheilige van
de Scuola Grande di S. Rocco en zijn Combattimento di Tancredi
et Clorinda beleefde de première in 1624 in
het paleis van Girolamo Mocenigo.
Hij onderhield verder nog contacten met Modena (en m.n. met hertog Cesare d`Este) en met Parma
waar hij enkele intermedi
componeerde voor de bruiloft van hertog Odoardo
Farnese met Margherita
de' Medici (1628), werken die allemaal verloren zijn gegaan.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Lamento d`Arianna
|
Mariavespers
|
Ferdinando Gonzaga, 1612-1626 hertog van Mantua
|
Palazzo Dandolo, (deels)
het paleis
van Girolamo Mocenigo,
waar in 1624 Il
Combattimento di Tancredi
et Clorinda in première ging
|
Scherzi musicali
(1632)
|
Selva morale
e spirituale, gewijd aan Eleonora Gonzaga(1640)
|
Madrigali guerrieri
et amorosi, 1638, aan Ferdinand III van
het HRR (rechts boven) opgedragen
|
Een van de
eerste openbare theaters in Venetië
|
Massimiliano vestigde zich
in 1626 als arts in Mantua, maar vanwege allerlei strubbelingen aldaar –
onder andere vanwege het lezen van ‘verboden’ boeken- werd hij als persona
non grata uitgewezen en verhuisde naar Venetië (11). In Mantua was
inmiddels in 1626 Ferdinando Gonzaga
gestorven en opgevolgd door zijn ziekelijke broer Vincenzo (II). Ook deze
probeerde Claudio weer – vergeefs- terug te krijgen naar Mantua.
Na de dood van
Vincenzo II in 1627 brak er een opvolgingsstrijd uit in Mantua:
Oostenrijkse troepen namen in 1630 de stad in en plunderden alles: alle
werken die Monteverdi voor Mantua schreef en die
niet gedrukt waren, gingen nu verloren.
Dit alles had
ook gevolgen voor Venetië dat in een pact zat met Frankrijk, Mantua en de
Kerkelijke Staat. Naast diplomatieke en militaire nederlagen brak er
bovendien een pestepidemie uit die een jaar duurde en 46.000 mensen het
leven kostte (1/3 van de bevolking). Pas op 28 november 1631 kon het einde
van de epidemie gevierd worden met een dankdienst in alle grote kerken. Monteverdi schreef voor de San Marco een feestelijke
mis waarvan twee delen, het Gloria en het Credo, later werden opgenomen in
de Selva morale e spirituale.
Hij overleefde de epidemie maar werd daarna, op reis naar Mantua, ziek.
Teruggekeerd in Venetië werd hij – vermoedelijk in 1632 – tot geestelijke (Reverendo)
gewijd. In hetzelfde jaar verscheen er van zijn hand een nieuwe bundel Scherzi musicali,
met als klapstuk daarin het duet Zefiro torna.
In 1637 opende
in Venetië in de wijk S. Cassiano het eerste
openbare operatheater, waar iedereen een kaartje kon kopen. Blijkbaar was
dat een succesvol initiatief want tussen 1637 en 1700 werden er in de stad
zeventien theaters gebouwd en 338 opera`s uitgevoerd (12).
Monteverdi leek
aanvankelijk niet betrokken te zijn geweest bij deze eerste commerciële
opera- onderneming. In zijn in 1638 verschenen Madrigali guerrieri et amorosi stond hij wel nogmaals stil bij de
verhouding tussen tekst en muziek. Hij verklaarde de stile concitato als toevoeging tot de
vroegere stile molle e temperato: nieuw gebruikte effecten waren tremolo
en pizzicato, om hartstocht of vechtlust uit te drukken. En vooral in Hor ch`el ciel e la terra
(tekst van Petrarca) wisselden heftige
gemoedstoestanden elkaar af! In deze
Madrigaal- bundel nam hij ook veel oudere werken op als de eerder genoemde Il ballo delle
ingrate en Il combattimento di Tancredi e Clorinda.
Maar al snel
schreef Claudio toch drie nieuwe grote opera's: Il ritorno d'Ulisse
in patria (SV 325, 1639-1640), Le Nozze d'Enea con Lavinia,
1641, (verloren gegaan, noot13) en l' Incoronazione di Poppea
(SV 308). De overgeleverde partituren hiervan zijn van rondtrekkende
gezelschappen uit de vroege jaren vijftig van de 17e eeuw en bevatten
waarschijnlijk ook muziek die niet van Monteverdi
is. l' Incoronazione
di Poppea beleefde haar première in 1642 in
het theater SS. Giovanni e Paolo. Echter….het slotduet Pur ti miro (waarin Poppaea en Nero hun liefde voor elkaar bezingen),
ontbreekt in een libretto uit 1643. Omdat Monteverdi
in dat jaar overleed, kan het duet ook best van een andere componist zijn.
Monteverdi`s latere
opera`s verschillen op diverse punten van de L`Orfeo:
in plaats van mythologische personen zijn er nu uitgewerkte
karakterschetsen, de epiloog is verdwenen en de proloog sterk ingekort. In
de partituur wordt alleen nog het hoogst noodzakelijke aangegeven, de koren
zijn verdwenen, het aantal personages toegenomen, het recitatief is steeds
belangrijker en de stotteraar is een vast karakter geworden.
In 1640/1
publiceerde Bartolomeo Magni in Venetië de reeds
genoemde Selva morale
e spirituale: een soort retrospectief van wat
Monteverdi na de Mariavespers aan kerkmuziek had
gecomponeerd: een a cappella mis, een Gloria en vijfendertig andere
stukken, vooral motetten. Het Lamento
d`Arianna heette er nu Pianto della Madonna en Beatus vir bleek verwant aan Chiome d`oro (6de
madrigaalboek). Voor hertog Odoardo Farnese schreef Monteverdi
nog een ballet, La vittoria di amore, maar
ook dat is verloren gegaan.
Inmiddels was
in Mantua Maria Gonzaga regentes geworden voor
haar minderjarige zoon (Carlo II). In 1643, op 76-jarige leeftijd, wilde Monteverdi nu alsnog proberen het door de hertogelijke
familie in 1609 toegezegde pensioen te krijgen en hij verzocht de doge van
Venetië schriftelijk om toestemming naar Mantua te gaan. Die kreeg hij en
hij vertrok in september naar Cremona en Mantua. Compleet uitgeput echter
keerde hij terug naar Venetië en overleed op 29 november aan een
‘boosaardige koorts’. Na een dubbele rouwdienst in de San
Marco en de Santa Maria dei Frari, werd
hij in laatstgenoemde kerk ter ruste gelegd.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Monteverdi`s gedenksteen
in de Basilica di Santa Maria Gloriosa dei Frari (kopie)
|
G. B. Marinoni:
Fiori poetici
|
Madrigali e canzonette a due e tre voci Libro nono
|
Francesco Cavalli
(1602-1676)
|
Werk van
Giovanni Rovetta
|
Alessandro Grandi
(1590- 1630)
|
Heinrich Schütz (1585- 1672)
|
Joan Albert
Ban (1597- ca. 1644)
|
Constantijn
Huygens
|
Na zijn dood
publiceerde Giovanni Battista Marinoni in 1644
de Fiori poetici,
met op het titelblad het enige betrouwbare portret van hem op oudere
leeftijd. Alessandro Vincenti publiceerde in 1650
een Messa a quatro
voci e Salmi en in 1651de Madrigali e canzonette
a due e tre voci Libro nono (Monteverdi`s
negende madrigaalboek)
Weinig is
bekend van Monteverdi`s betekenis als pedagoog: Pietro Francesco Cavalli
was in ieder geval een leerling van hem en Alessandro Grandi en verder wordt als
zodanig genoemd Giovanni Rovetta, zijn assistent en opvolger aan de San
Marco. Wellicht is Heinrich Schütz ook in de leer bij hem geweest. In Nederland
werd Monteverdi genoemd door Joan Albert Ban in zijn Zangh- Bloemzel uit 1642 en door Constantijn Huygens die in 1620 Venetië bezocht op diplomatieke
missie.
C. Monteverdi`s werken:
De Stattkus- Verzeichnis (SV) is
een catalogus van alle muziekcomposities van Monteverdi
en deze werd in 1985 door Manfred H. Stattkus
(overleden in 2012) gepubliceerd. Er bestaat online een
tweede editie van (2006). De SV ordening is ‘alfabetisch’,
waarbij een
complete madrigaalbundel als letter M. telt. Er is in de online editie ook
een geheel alfabetische lijst van
alle (losse) liederen.
In het
overzicht, dat –voor mijn gemak- SV geordend is en niet chronologisch, heb
ik met ‘kruisjes’ of de SV-nummers díe composities opgenomen, die
interessant (zouden kunnen) zijn voor de solo alt/mezzo-stem, voor duetterende sopranen en alten en voor driestemmig
vrouwenkoor (SSA). Ik heb geprobeerd daar ook uitgaven bij te zoeken.
Via Internet zijn
veel werken te vinden. Daar worden ook verwijzingen gegeven naar collecties
waarin werk van Monteverdi is opgenomen.
n.b. In
onderstaande tabel is geheel onderin een overzichtje opgenomen van de
belangrijkste uitgaven.
Jaar:
|
SV
nr.
|
Naam bundel/
onderliggende liederen:
(in
onderstaand overzicht ontbreken SV 306, 319, 323, 329, 330 en A2 (Lamento
di Olimpia)
|
Solo M/A
|
Duet SA
|
SSA
(SVnr.)
|
Uit-
gave:
|
1584
|
1-
21
|
Canzonette a tre voci: Qual si può dir
maggiore, SV 1, Canzonette d'amore,
SV 2; La fiera vista, SV 3; Raggi, dov'è il mio bene?, SV 4; Vita
de l'alma mia, SV 5; Il mio martir, SV 6; Son questi
i crespi crini, SV 7;
Io mi vivea com' aquila, SV 8; Su, su, su che'l giorno è fore, SV 9; Quando sperai del mio servir mercede, SV 10; Come
farò, cuor mio?, SV 11; Corse a la morte
il povero Narciso, SV 12; Tu ridi sempre mai, SV 13; Chi vuol veder d'inverno un dolce aprile, SV 14;
Già mi credev' un sol esser in cielo, SV 15; Godi
pur del bel sen felice, SV 16; Giù li a quel petto giace, SV 17; Sì come
crescon
alla terra i fiori, SV 18; Io son fenice e voi sete la fiamma, SV 19; Chi vuol
veder un bosco, SV 20;
Hor, care canzonette, SV 21
|
|
|
1;
4, 6, 7, 11, 18
(SSAzie
scores/
parts)
16
|
16:
(4)
1-4; 6, 7, 9, 10
13,14
(7)
|
|
22
|
Lamento d'Arianna (1623- 5 delig; zie ook SV 107 uit 1614 voor SSATB- 4 delig- laatste deel ontbreekt)
|
x
|
|
|
(2)
+
|
1587
|
23-
39
|
MADRIGALI I (5 stemmig): Ch'ami
la vita mia nel tuo
bel nome, SV 23 2, Se per havervi
ohimè donato il core, SV 24 3, A che tormi il ben mio s'io dico di morire, SV 25 4, Amor per tua
mercè vattene a quella, SV 26 5, Baci soavi e cari, cibi della mia vita, SV 27 6, Se pur non mi consenti
ch'io ami te, SV 28
7, Filli cara e amata
dimmi per cortesia,
SV 29 8, Poichè del mio
dolore tanto ti nutri amore, SV 30 9, Fumia la pastorella tessendo ghirlandetta, SV
31 10, Se nel partir da voi
vita mia sento, SV 32
11, Tra mille fiamme e tra mille catene, SV 33 12, Usciam Ninfe homai fuor di questi boschi, SV 34 13, Questa ordì il laccio,
questa sì bella man, SV 35 14, La vaga
pastorella s'en va tra fiori,
SV 36 15, Amor sil tuo
ferire desse tanto martire, SV 37 16,
Donna sio miro voi ghiaccio divengo, SV 38 17, Ardo sì ma non t'amo, SV 39
|
-
|
-
|
-
|
|
Ca.
1590
|
40-
59
|
MADRIGALI II
(5stemmig): Non si levava ancor l'alba novella, SV 40 2, Bevea Fillide mia e nel ber dolcemente, SV 41 3, Dolcissimi
legami di parole amorose, SV 42 4, Non giacinti
o narcisi, SV 43 5, Intorno
a due vermiglie e vaghe labra, SV 44 6, Non sono in queste rive fiori così vermigli, SV 45 7,
Tutte le bocche belle
in questo nero volto,
SV 46 8, Donna nel mio ritorno
il mio pensiero, SV 47 9, Quell' ombra esser vorrei, SV 48 10, S'andasse
Amor a caccia, SV 49 11, Mentre
io miravo fiso de la mia donna, SV 50
12, Ecco mormorar l'onde
e tremolar le fronde,
SV 51 13, Dolcemente dormiva
la mia Clori, SV 52
14, Se tu mi lassi perfida
tuo danno, SV 53 15,
La bocca onde l'asprissime parole solean uscir, SV 54 16, Crudel perchè mi fuggi, SV 55 17, Questo specchio ti dono rosa tu dami, SV 56 18, Non mi è grave il
morire, SV 57 19, Ti spontò
l'ali amor la donna mia, SV 58 20, Cantai un tempo e se fu dolc' il canto, SV 59
|
-
|
-
|
-
|
|
1592
|
60-
74
|
MADRIGALI III
(5 stemmig): La giovinetta pianta, SV 60 2,
O come è gran martire a celar suo desire, SV 61 3, Sovra tenere herbette e bianchi fiori, SV 62 4, O dolce anima mia
dunque è pur vero, SV
63 5, Stracciami pur il
core ragion è ben ingrato, SV 64 6, O rossignuol
chin queste verdi fronde, SV 65 7, Se per estremo
ardore morir potesse un core, SV 66 8, Vattene pur crudel con quella pace, SV
67 9, O primavera gioventù
dell anno, SV 68 10, Perfidissimo
volto ben lusata bellezza, SV 69 11, Chio
non tami cor mio, SV
70 12, Occhi un tempo
mia vita, SV 71 13, Vivrò
fra i miei tormenti e le mie cure, SV
72 14, Lumi miei, cari lumi, SV 73 15, Rimanti in pace a la dolente e bella
Fillida, SV 74
|
-
|
-
|
-
|
|
Ca
1603
|
75
-93
|
MADRIGALI IV
(5 stemmig): Ah dolente
partita, ah fin de la mia vita, SV 75 2, Cor mio mentre vi miro, SV 76 3, Cor mio non mori e mori, SV 77 4, Sfogava con le stelle, SV
78 5, Volgea l'anima mia soavemente, SV 79 6,
Anima mia perdona a chi tè cruda,
SV 80 7, Luci serene e chiare
voi mincendete, SV 81
8, La piaga cho nel core donna onde lieta sei, SV 82 9, Voi pur da me partite anima
dura, SV 83 10, A un giro sol de bell occhi lucenti, SV 84 11, Ohimè se
tanto amate di sentir, SV 85 12, Io mi son
giovinetta e rido e
canto, SV 86 13, Quel augellin
che canta sì dolcemente, SV 87 14,
Non più guerra pietate occhi miei belli, SV 88 15, Sì ch'io vorrei morire hora chio bacio amore, SV 89 16,
Anima dolorosa che vivendo, SV 90 17, Anima del cor mio
poi che da me misera me, SV 91 18, Longe da te cor mio struggomi di dolore, SV 92 19, Piagn'e sospira e quandi caldi raggi, SV 93
|
-
|
-
|
-
|
|
1605
|
94-
106
|
MADRIGALI V(5 stemmig): Cruda
Amarilli che col nome ancora d'amar, SV 94 2, O Mirtillo
anima mia, SV 95 3, Era l'anima
mia già presso a l'ultim' hore, SV 96 4, Ecco Silvio colei
che in odio hai tanto, SV 97 5, Ch'io t'ami e t'ami più de la mia vita, SV 98
6, Che dar più vi poss'
io, caro mio ben prendete, SV 99 7, M'è più dolce il penar per Amarilli, SV 100 8, Ahi come a un vago sol cortese giro, SV
101 9, Troppo ben può questo
tiranno amore, SV 102
10, Amor se giusto sei
fa che la donna mia,
SV 103 11, T'amo mia
vita, la mia cara vita, SV 104 12, E così a poco a poco torno farfalla, SV 105 13, Questi
vaghi concenti che gli augelletti
intorno, SV 106
|
-
|
-
|
-
|
|
1614
|
107-
116
|
MADRIGALI VI (5 stemmig): 1, Lamento
d'Arianna a 5, SV 107 2, Zefiro
torna el bel tempo rimena,
SV 108 3, Una donna fra laltre
honesta e bella, SV
109 4, A dio Florida bella
il cor piagato, SV
110 5, Lagrime d'amante
al sepolcro dell amata,
SV 111 6, Ohimè il bel viso,
ohimè il soave sguardo,
SV 112 7, Qui rise o Tirsi e qui ver me rivolse, SV 113 8, Misero Alceo dal caro albergo fore, SV 114
8a, Misero Alceo dal caro albergo fore, SV 114a
9, Batto qui pianse Ergasto, ecco la riva, SV 115 10, Presso un fiume tranquillo disse a Filena, SV 116 10a,
Presso un fiume tranquillo disse a Filena, SV 116a
|
-
|
-
|
-
|
|
1619
|
117-
145
|
MADRIGALI VII (1 tot 5 stemmig): 1, Tempro la cetra e per cantar
gli honori di Marte,
SV 117 2, Non
è di gentil core chi non arde d'amore, SV 118 3, A quest olmo, a quest ombre et a quest onde, SV 119 4, O come sei gentile caro augellino, SV 120 5,
Io son pur vezzosetta
pastorella, SV 121 6, O viva
fiamma, o miei sospiri ardenti, SV 122 7, Vorrei baciarti o Filli, SV
123 8, Dice la mia bellissima Licori, SV 124
9, Ah che non si conviene
romper la fede, SV 125 10, Non vedrò mai le stelle, SV 126 11, Ecco vicine,
o bella tigre, SV 127
12, Perchè fuggi tra salci, ritrosetta ma bella, SV 128 13, Tornate o
cari baci a ritornarmi in vita, SV 129 14, Soave
libertate già per si lunga etate, SV 130 15,
S'el vostro cor
madonna altrui pietoso
tanto, SV 131 16,
Interrotte speranze, eterna fede, SV 132
17, Augellin che la voce al canto spieghi, SV
133 18, Vaga su spina
ascosa e rosa ruggiadosa,
SV 134 19, Eccomi pronta
ai baci, SV 135 20, Parlo
misero o taccio, SV
136 21, Tu dormi, ah crudo
core, SV 137 22, Al lume
delle stelle Tirsi sotto un alloro, SV 138 23, Con che soavità
labbra odorate, SV
139 24, Ohimè dovè il mio ben, dov'è il mio core, SV 140 25, Se i languidi miei sguardi, SV 141 26, Se
pur destina e vole,
SV 142 27, Chiome doro, bel tesoro, SV 143
28, Amor che deggio
far se non mi giova amar,
SV 144 29, Tirsi e Clori,
SV 145
|
X
139
+*
|
X(S)
X(A)
124-
130:T
|
|
139
(6)
|
Ca.
1638
|
146-
167
|
MADRIGALI VIII ( 2- 7 stemmig), SV
146-167"Canti guerrieri", (## 1-9),
SV 146-154 1, Altri canti
d'Amor, SV 146 2, Hor che'l
ciel e la terra e'l vento tace, SV 147 3, Gira il nemico
insidioso amore, SV
148 4, Se vittorie sì
belle, SV 149 5, Armato il cor dadamantina fede, SV 150 6, Ogni amante
è guerrier, SV 151 7, Ardo avvampo mi struggo, ardo accorete amici, SV 152 8, Combattimento di Tancredi e
Clorinda, SV 153 9, Ballo:
Movete al mio bel suon le piante
snelle, SV 154 "Canti amorosi",
(## 10-22), SV 155-167 10, Altri canti di Marte e di sua schiera, SV 155 11, Vago augelletto che cantando vai, SV 156 12, Mentre vaga Angioletta, SV 157 13. Ardo e scoprir ahi lasso, SV 158
14, O sia tranquillo il mare, SV 159 15, Ninfa che
scalza il piede, SV 160 16, Dolcissimo
uscignolo, SV 161 17, Chi vol haver felice e lieto il core, SV 162 18, Lamento
della Ninfa, SV 163
19, Perchè ten fuggi
o Fillide, SV 164 20, Non partir
ritrosetta troppo lieve e incostante,
SV 165* 21, Su
pastorelli vezzosi,
SV 166 22, Ballo delle
ingrate, SV 167
|
|
150
151?
157?
158
159?
|
165
166
(kerst!)
|
165
*
|
1651
|
168-
178
|
MADRIGALI IX
( 2/3 stemmen en continuo): 1, Bel pastor del cui
bel guardo, SV 168 2, Alcun
non mi consigli, SV 169 3, Di far sempre gioire, SV 170 4, Quando dentro al tuo seno, SV 171 5, Non voglio amare, SV 172 6, Come
dolce hoggi lauretta spira, SV 173 7, Alle danze,
alle gioie, ai diletti,
SV 174 8, Perchè se modiavi,
SV 175 9, Sì chio vamo, occhi vaghi, occhi belli, SV 176
10, Su pastorelli vezzosi, SV 177 11, O mio
bene, o mia vita, SV 178
|
|
168?
|
|
|
1650
|
190-
204
|
MESSA ET SALMI: 1, Messa
a 4 voci da capella,
SV 190 2, Dixit dominus I, a 8, SV 191 3, Dixit dominus II, a 8, SV 192
4, Confitebor tibi
domine I, a 1, SV 193 5, Confitebor tibi domine II, a 2, SV 194 6, Beatus vir, SV 195 7, Laudate pueri
dominum, SV 196 8, Laudate dominum
omnes gentes, SV 197
8a, Laudate dominum omnes
gentes, SV 197a 9, Laetatus
sum I, a 6, SV 198 10, Laetatus sum II, a 5, SV
199 11, Nisi dominus I, a 3, SV 200 12, Nisi dominus II, a 6, SV 201 13,
Lauda Jerusalem dominum I, a 3, SV 202 14,
Lauda Jerusalem dominum II, a 5, SV 203 15, Letanie della Beata Vergine, SV 204
|
-
|
-
|
-
|
|
1610
|
205-
206a
|
MISSA AC VESPERAE: 1, Missa
a 6 voci da capella
"In illo tempore", SV 205 1a, Missa a 6 voci da capella "In illo
tempore", SV 205a 2, Vespro della Beata Vergine, SV 206
2a; Hier
uit: Nigra Sum (Hooglied)(solo-tenor)
en Pulchra es (Hooglied) (duet SS)
|
206
|
206
|
-
|
|
1582
|
207-
229
|
SACRAE CANTIUNCULAE: 1, Lapidabant Stephanum, SV
207 2, Veni sponsa
Christi, SV 208 3, Ego sum pastor bonus, SV 209
4, Surge propera amica mea, SV 210 5, Ubi duo
vel tres congregati fuerint,
SV 211 6, Quam
pulchra es et quam
decora amica mea, SV 212 7, Ave Maria gratia
plena, SV 213 8, Domine
pater et deus, SV 214 9, Tu es pastor ovium, SV
215 10, O magnum pietatis, SV 216 11, O crux benedicta, SV 217 12, Hodie
Christus natus est,
SV 218 13, O domine Jesu
Christe adoro te, SV
219 14, Pater venit hora clarifica
filium tuum, SV 220
15, In tua patientia possedisti animam tuam, SV 221 16, Angelus ad pastores ait, SV 222 17, Salve
crux pretiosa, SV 223 18, Quia
vidisti me Thoma credidisti, SV 224 19, Lauda Syon salvatorem, SV 225 20, O bone
Iesu illumina oculos meos, SV 226 21,
Surgens Iesus dominus noster, SV 227
22, Qui vult venire
post me abneget se, SV 228 23, Iusti tulerunt spolia impiorum, SV 229
|
|
|
211?
212?
213
218
(kerst)
222
(kerst)
225
227
|
213
(5)
225
(5)
|
1607
|
230-
245
|
SCHERZI
MUSICALI I: 1, I bei legami che
stami intorno, SV 230
2, Amarilli onde m'assale, SV 231 3, Fugge il verno dei dolori, SV 232 4, Quando lalba in oriente, SV 233 5,
Non così tosto io miro, SV 234 6, Damigella tutta bella, SV 235 7, La pastorella
mia spietata e rigida, SV 236 8, O rosetta,
che rosetta, SV 237
9, Amorosa pupilletta
che saetta, SV 238
10, Vaghi rai di cigli
ardenti, SV 239 11, La violetta
chen su lherbetta, SV 240 12, Giovinetta
ritrosetta, SV 241 13, Dolci
miei sospiri, SV 242
14, Clori amorosa damor rubella, SV 243 15, Lidia spina del mio core, SV 244 16, Balletto: De la bellezza le dovute lodi, SV 245
|
-
|
-
|
-
|
|
1632
|
246-
251
|
SCHERZI
MUSICALI II: 1, Maledetto
sia laspetto, SV 246
2, Quel sguardo sdegnosetto, SV 247 3, Era già tutta
mia, SV 248
4, Ecco di dolci
raggi il sol armato, SV 249 ; Io che armato
sin hor d`un duro gelo 4a, Ecco di dolci raggi il sol armato, SV 249a 5,
Et è pur dunque verò,
SV 250 6, Zefiro torna
e di soavi accenti,
SV 251 (toelichting/ vertaling)
|
246
248
249
|
-
|
-
|
|
1640
1641
|
252-
288
|
SELVA MORALE E SPIRITUALE: 1, O ciechi il tanto affaticar che giova, SV 252 2, Voi chascoltate in rime
sparse il suono, SV 253 3, E questa vita un lampo, SV
254 4, Spuntava il dì
quando la rosa sovra,
SV 255 5, Chi vol minnamori, SV 256 6, Messa a 4 da capella, SV
257 6a, Messa a 4 da capella,
SV 257a 7, Gloria, SV 258 8, Crucifixus, SV 259
9, Et resurrexit, SV 260 10, Et iterum venturus est, SV 261 11, Ab
aeterno ordinata sum,
SV 262 12, Dixit dominus I, a 8 in g, SV 263 13, Dixit dominus II, a 8 in
d, SV 264 14, Confitebor tibi
domine I, a 8, SV 265 15, Confitebor tibi domine II, a 3, SV 266 16, Confitebor
tibi domine III, a 5, SV 267 16a, Confitebor tibi domine IIIa,
a 1, SV 267a 17, Beatus vir I, a 6, SV 268 18,
Beatus vir II, a 5, SV 269 19, Laudate pueri dominum I, a 5, SV
270 20, Laudate pueri dominum
II, a 5, SV 271 21, Laudate dominum omnes gentes I, a 8, SV 272
21a, Laudate dominum omnes
gentes Ia, a 5, SV 272a
22, Laudate dominum omnes
gentes II, SV 273 23, Laudate dominum omnes gentes III, SV 274 24, Credidi
propter quod locutus
sum, SV 275 25, Memento domine David, SV 276 26, Sanctorum meritis I, SV 277 27, Sanctorum meritis
II, SV 278 27a, Deus tuorum militum
I, a 1, SV 278a 27b, Iste confessor I, a 1, SV
278b 28, Iste confessor II, a 2, SV 279 28a, Ut
queant laxis, SV 279a
29, Deus tuorum militum
II, a 3, SV 280 30, Magnificat I, a 6, SV 281 31, Magnificat II, a 4, SV
282 32, Salve Regina I, SV 283 33, Salve Regina II, SV 284 34, Salve Regina
III, SV 285 35, Jubilet tota
civitas, SV 286 36, Laudate dominum in sanctis eius, SV 287 37, Pianto
della Madonna, SV 288
|
287
|
260
284
|
-
|
|
1625
1625
1624
1625
1624
1625
1624
|
289
290
291
292
293
294
295
296
297
298
299/a
300
301
302
303
304
305
307
308
309
310
311
312
313
314
315
316
317
318
320
321
322
324
325
326
327
328
331
332
333
334
335
336
337
|
Adoramus te Christe, (6
stemmen)
Ahi che si partì il mio bel sol adorno,
L'Arianna,
Ballo, SV A1 [Gitarre solo] Cantate domino canticum novum a 2,
Cantate domino canticum novum a 6,
Christe adoramus te,
Confitebor tibi domine a 4
Confitebor tibi domine a 1
Currite populi, psallite timpanis,
Domine ne in furore tuo
Ecce
sacrum paratum convivium, Ecce sacrum paratum
convivium,
Ego dormio et cor meum vigilat,
Ego
flos campi (alto) –toelichting/interpretatie
hierboven
En gratulemur hodie,
Exulta filia Sion,
Exultent caeli et gaudeant angeli,
Fuge anima mea
mundum, (alto; vioolpartij niet essentieel?)
Gloria a 8,
L'Incoronazione di Poppea: Disprezzata Regina(mezzo)*; Adagiati Poppea(alt)*;
Pur
ti miro, pur ti godo
Io ardo sì, ma'l foco è di tal sorte,
La mia Turca che d'Amor non ha fè,
Laudate pueri dominum a 6
O beatae viae,
O bone Jesu, o piissime
Jesu,
Occhi miei se mirar
più non debb' io,
O come vaghi, o come cari sono Lidia,
Ohimè ch'io cado,
O quam pulchra es amica mea,
L'Orfeo : In un fiorito prato (1); Ecco purch`a voi ritorno(3); Pròloge: La Musica*
Perchè se m'odiavi,
Più lieto il guardo,
Prima vedrò ch'in questi prati nascano,
Quante son stelle in ciel,
Il Ritorno d'Ulisse in patria,
Salve o Regina,
Salve Regina,
Sancta Maria succurre miseris,
Se non mi date aita,
Sì dolce è'l tormento,
Su le penne de' venti,
Taci Armelin, deh taci,
Venite sitientes ad aquas domini,
Venite videte martirem,
Voglio di vita uscir,
|
297
299
301
308
316?
317
318
326
327
|
292
305
308
312
313
328
335
|
|
UE;*
Faber
0136
0138
318:
(1)
(3)
*
|
Uitgave:
indien niet apart vermeld: via
IMSLP.org/ Monteverdi- in een aantal gevallen
is de vermelding met link (bijv.)
!
(1)
Arie Antiche vol. 3;
(2)=
30 Italian Songs
(3)Aus dem goldenen
Zeitalter des Bel Canto (Eine
Auswahl von 26 Gesängen) band II (ook IMSLP);
(4)
Muziekkalender deel 1 André Hontelé
(5) Seventh Chester Book of Motets
(6)Alte Meister des Bel Canto,
Edition Peters nr. 3348 b
(7)Chor Archiv Claudio Monteverdi Canzonetten für drei gleiche Stimmen, Bärenreiter 1562
|
D.Van enige (solo)liederen
volgt hieronder een nadere toelichting:
I. Ego flos campi
II.
O quam pulchra es
III.Salve (o) Regina
IV.Nigra sum
I.
Ego flos campi (alto) (SV 301) in: Lorenzo Calvi, Seconda raccolta de' sacri canti, Alessandro Vincenti,
Venezia, 1624 en uitgegeven door Gian
Francesco Malipiero (1882-1973): Tutte le opere de Claudio
Monteverdi, Musica Religiosa, Part 2 Volume 16,
Vienna, Universal Edition, 1942; Re- issue 1968 (IMSLP)
a.Betekenis tekst: Het lied is
afkomstig uit het Hooglied van Salomo (II, vers 1-3), dat een beurtzang
beschrijft tussen Bruid en Bruidegom.
De tekstregel ‘Ego
flos campi’ is/wordt door velen op allerlei
manieren ‘vertaald’:
Ik ben een Roos van Saron, een Lelie der dalen
(Statenvertaling)
Ik ben een krokus van de Saronvlakte, een lelietje van dalen
(Willibrordvertaling)
Ik ben een lelie van de Saron, een wilde lelie in het dal (Nieuwe
Bijbelvertaling) etc.
Daarnaast heb
ik ook nog gevonden ‘narcis van Saron’, ‘tulp’
, ‘bol’ of ‘bolplant’,
maar ook gewoon, heel sec: ‘blome des veldes’.
b.Wie spreekt welke
tekst?
Het Hooglied
is in principe –in het Latijn en Grieks- ‘neutraal’ in het aangeven wie
vers 1 spreekt. In kolom 2 en 3 staan verschillende –vertaalde- versies.
Kolom 2 geeft aan dat vers 1 (en 2)
over haar (de bruid) gaan. De
Nieuwe Bijbelvertaling in kolom 3 laat het geslacht van de spreker in vers 1 (weer) onbepaald. Vers 1 hoort noch bij hem, noch bij haar.
Volgens
sommigen wordt in het vers van de ‘Roos van Saron’
verwezen naar de heerlijkheid van Christus, de komende bruidegom.
Weer anderen ontkennen echter dat het over Jezus de bruidegom gaat.
Kortom: er is
heel veel discussie over: wie spreekt vers1 !
c.Uitvoeringen: Er bestaan
veel –soms zeer versierde- uitvoeringen van het lied, zowel op CD (bijv.
1993 Axel Kőhler/Lautten
Compagney; 2000 Gérard Lesne-
Ombra mai fu) als –inmiddels- op YouTube. Echter verschillende
(oudere) CD-uitvoerenden (Axel Kőhler én
Gérard Lesne) hebben net als diverse
(hedendaagse) YouTubers het Latijn niet begrepen:
In het
handschrift van Calvi staat ‘filius que desidera veram sedi’. Deze tekst is later over het algemeen, maar
ook nog niet altijd, veranderd in ‘illius que(m)/ quam desidera(t ?) veram sedi’ met een
duidelijke (ook als zodanig gezongen- zie YouTube) spatie tussen ‘desidera’ en ‘veram’. Desidera en veram hebben ‘los’ geen betekenis
Het juiste
Latijn is, zie ook de tekst hieronder, ‘Illius quem desideraveram sedi’
met de spatie tussen ‘desideraveram’ en ‘sedi’.
1.Ego flos campi
et lilium convallium.
2.Sicut lilium inter spinas,
sic amica mea inter filias.
3.Sicut malus inter ligna
silvarum,
sic dilectus meus inter filios.
Sub umbra illius, que desideraveram, sedi,
et fructus eius dulcis gutturi
meo.
(Hooglied II:
1-3)
quem : Neo-Vulgaat
quam: Vulgaat
|
Zij [1] Ik ben
een krokus van de Saronvlakte, een lelietje van dalen!
2] Ja, als
een lelie onder de doorns, zo is mijn vriendin onder de meisjes.
Hij [3] Als een
kweeboom tussen het wilde hout, zo is mijn lief onder de jonge mannen.
Ik smacht
ernaar in zijn schaduw te zitten; zijn vrucht is zoet voor mijn mond.(en
nog vele variaties)
(mijn
interpretatie:)
Zij (is =over
haar; hij spreekt)
Hij (is= over
hem; zij spreekt)
Interlevensbeschouwlijke versie,
zie ook
volgende
kolom
|
[1] Ik ben
een lelie van de Saron,
een wilde
lelie in het dal.
Hij [2] Als een
lelie tussen de distels,
zo is mijn
vriendin tussen de meisjes.
Zij [3] Als een
appelboom tussen de bomen van het bos, zo is mijn lief tussen de jongens.
Ik verlang in
zijn schaduw te zitten,
met mijn tong
wil ik zijn zoete vruchten proeven.
(mijn
interpretatie: )
Hij (is de
spreker zelf)
Zij (is de
spreker zelf)
De Nieuwe
Bijbelvertaling
|
I am the rose
of Sharon,
and the lily of the valleys.
As the lily among thorns,
so is my love among the daughters.
As the apple tree among the trees of the wood,
so is my beloved among the sons.
I sat down under his shadow with great delight,
and his fruit was sweet to my taste.
Translation: King James Version
|
II.O
quam pulchra es (SV
317) in: ‘Raccolta di Leonardo Simonetti. - Ghirlanda sacra scielta da diuersi Eccellentissimi Compositori de uarij Motetti à Voce sola Libro Primo Opera Seconda per Leonardo Simonetti Musico
nella Capella del Ser.mo Prencipe
di Venezia in S. Marco. - Stampa del Gardano. In Venezia 1625.’ Uitgegeven
door:
1.
Gian Francesco
Malipiero (1882-1973): Tutte
le opere de Claudio Monteverdi, Musica Religiosa, Part 2 Volume 16, Vienna, Universal
Edition, 1942; Re- issue 1968 (IMSLP)
2.
(Edizione) Marcello Campra,
n.d.(1917) Antiche cantata spirituali;
arranger Francesco Vatielli(1876-1946) piano-uittreksel
(IMSLP)
3.
op CPDL: een vrij recente uitgave door Peter Rottländer
De tekst is
een compilatie van verschillende verzen van het Hooglied.
O quam Pulchra es amica mea, columba mea
Formosa mea, o Pulchra es !
O quam Pulchra, oculi tui columbarum
capilli tui sicut greges caprorum
dentes tui sicut greges tonsarum.
Quam Pulchra es o Pulcherrima
quam Pulchra es inter mulieres
Egredere et veni,
qui amore langueo.
Veni formosa mea, soror mea,
veni immaculata mea,
veni quia amore langueo.
Et
anima mea liquefacta est.
|
Hooglied 4: 1
Hooglied
1:15/ 4:1
Hooglied 4:2
Hooglied 1: 8
Hooglied 2:5/
5:8
Hooglied 4:5
Hooglied 5:6
|
Zie u bent
mooi, mijn vriendin, mijn duifje
Gij bent
schoon en
(van achter
uw sluier)
(Zijn) uw
ogen als duiven
Uw haar is
als een kudde geiten
Uw tanden
zijn als een kudde pasgeschoren schapen
Gij zijt de
mooiste onder de vrouwen
Kom, want ik
smacht van liefde
Kom o
prachtige, mijn zuster,
Mijn
onbevlekte,
ik smacht van
liefde
En mijn ziel
is gesmolten
|
‘At first listen, much of Monteverdi's
religious music doesn't sound "religious" at all, at least not in
a customary way. The term sacred motet has to be taken with some salt, for
the style of many of these late sacred works is exactly that of his
secular, concertato music. O quam
pulchra es is an especially fine and convenient example. Nothing outward
reveals its religious intent. Even the text, which begins "O how fair
thou art, my dove, my fair one!" is indistinguishable from the poems
used in madrigals, except that the beloved in this case is actually the Virgin Mary, who was deeply
venerated in Venice, where Monteverdi was at the time he composed the
motet.
If it seems contradictory now to compose sacred
music in such an outwardly secular style, the atmosphere of Venice at the
time should be recalled. Even the nuns there lived a life of ease, dressed
in high fashion, waking late, gossiping, eating sweets, and generally just
gallivanted about in the most harmless, carefree way. The churches
themselves, by contemporary accounts, were more concert halls than places
of worship; people attended in order to hear the beautiful music and gabbed
away during the rest of the service. There just wasn't room in the airy
Venice of the 1620s for old-fashioned, Netherlandish solemnity. O quam pulchra es, despite its title, is a song of common
joy, as if celebrating the gift of earthly life was the most meaningful
prayer Monteverdi could possibly make’ (Tekst
van Donato Mancini op https://www.allmusic.com/composition/o-quam-pulchra-es-amica-mea-motet-for-solo-tenor-sv-317-mc0002374272
).
III. Monteverdi heeft twee sololiederen voor de tenorstem en
b.c. gecomponeerd met de title
Salve (o) Regina namelijk:
1.Salve o Regina (SV 326) in: Lorenzo Calvi, Seconda
raccolta de' sacri canti, Alessandro Vincenti,
Venezia, 1624 (zie ook I) en
2.Salve Regina (SV 327) in:
‘Raccolta di Leonardo Simonetti. - Ghirlanda sacra scielta da diuersi Eccellentissimi Compositori
de uarij Motetti à Voce sola Libro
Primo Opera Seconda per Leonardo Simonetti Musico nella Capella del
Ser.mo Prencipe di Venezia in S. Marco. - Stampa del Gardano. In
Venezia 1625’. (zie ook II).
Beide werken
zijn uitgegeven door Gian Francesco Malipiero (1882-1973): Tutte le
opere de Claudio Monteverdi,
Musica Religiosa, Part 2 Volume 16, Vienna,
Universal Edition, 1942; Re- issue 1968 (IMSLP)
Over nr. 1
zegt John Whenham in zijn toelichting (https://www.hyperion-records.co.uk/dw.asp?dc=W2780_GBAJY0551911):
‘In this
variant on the ‘Salve Regina’ text, an anonymous adapter (possibly
Monteverdi himself) combines phrases from the first and last lines of the
original text to provide a whole series of invocations — ‘o Regina, o
mater, o vita, o spes, o clemens,
o pia, o dulcis virgo Maria’ – which are heard at
the beginning of the setting and then brought back a further three times to
punctuate the text and to lend a sense of urgency to the affective
declamatory setting. The work was first published in 1624 in the Second
Collection of Sacred Songs of Lorenzo Calvi, at
that time still a bass singer at
Pavia Cathedral’.
Van nr. 2
staat op http://www3.cpdl.org/wiki/images/c/cb/Mont-sal.pdf een vrij
recente uitgave door Peter Rottländer.
De auteur van de tekst Salve
Regina is niet bekend. Onderstaande tekst (met vertaling) is die van versie
2.
Zie Nieuwsbrief 41 voor de toelichting op de meerstemmige uitvoeringen van de Salve Regina`s (SV 283, 284 en 285): Het ‘Salve
Regina’ is een van de Maria- antifonen, die elk in een andere periode
van het jaar worden gezongen. Het Salve
Regina wordt gezongen tussen Trinitatis(14)
en het feest van ‘Christus Koning van het heelal’(15). Ook bidt men
het wel aan het eind van het rozenkransgebed (16).
Salve, Regina, Mater misericordiae,
vita, dulcedo, et spes nostra, salve.
Ad te clamamus, exsules filii Evae.
Ad te suspiramus, gementes et flentes
in hac lacrimarum valle.
Eia, ergo, advocata nostra, illos tuos
misericordes oculos ad nos
converte;
et Iesum, benedictum fructum ventris tui,
nobis post hoc exsilium
ostende.
O clemens, O pia, O
dulcis Virgo Maria.
|
Wees gegroet,
koningin, moeder van barmhartigheid;
ons leven,
onze vreugde en onze hoop, wees gegroet.
Tot u roepen
wij, ballingen, kinderen van Eva;
tot u smeken
wij, zuchtend en wenend
in dit dal
van tranen.
Daarom dan,
onze voorspreekster,
sla op ons uw
barmhartige ogen;
en toon ons,
na deze ballingschap,
Jezus, de
gezegende vrucht van uw schoot.
O goedertieren,
o liefdevolle, o zoete maagd Maria.
|
IV. Nigra sum no. 3 uit de Maria
Vespers (SV 206):
In
de rooms-katholieke Kerk bestaat het
gezongen Vespergebed uit een opening, een hymne,
twee psalmen met antifonen, een lofzang uit het Nieuwe
Testament met antifoon, een korte schriftlezing, beurtzang, de lofzang
van Maria, het Magnificat – gebaseerd op het Evangelie
volgens Lucas (1:46-55) – met een antifoon, en slotgebeden (waaronder
het Onze Vader).
Opmerkelijk
aan deze vespers is dat Monteverdi, naast 5
psalmen (in plaats van 2), een hymne en het Magnificat, ook nog 4 concerti sacri
en een instrumentaal Sonata sopra Sancta Maria invoegde. Deze concerti sacri zijn:
.Nigra sum
(tekst naar het Hooglied)
.Pulchra es
(tekst naar het Hooglied)- duet
.Duo Seraphim
(teksten uit Jesaja 6: 2 en 3 en uit 1 Johannes 5):
duet en terzet
.Audi coelum
(een anoniem liturgisch gedicht, gezongen met een echo)
Deze extra
delen zijn alternatieven voor de gebruikelijke antifonen. Dit zorgt voor
een grote liturgische coherentie. Niet alleen de verwante toonaarden tussen
de delen onderschrijven die samenhang, maar ook het gebruik van
de cantus firmus – ontleend aan
het Gregoriaans – in de vijf psalmen, de hymne, de sonate en het
Magnificat dragen hiertoe bij. De gregoriaanse melodie is de basis voor de
twaalf verschillende variaties in het Magnificat (o.a. voor zevenstemmig
koor, voor vocale soli, enz.).
In
tegenstelling tot het “oude gebruik” van de cantus firmus
(stile antico) in onder
andere zijn psalmen, heeft Monteverdi
voornamelijk de concerti sacri op een zeer
vooruitstrevende manier getoonzet. Hij volgt zijn eigen devies van de seconda prattica, “prima la parole e poi la musica” (= eerst het woord en dan pas de muziek),
nauwgezet.
Nigra sum, sed formosa,
filiae Jerusalem.
Ideo dilexit me rex
et introduxit me in cubiculum suum
et dixit mihi:
Surge, amica mea, et veni.
Iam hiems transiit,
imber abiit et recessit,
flores apparuerunt in
terra nostra.
Tempus
putationis advenit.
|
Al ziet mijn
wezen er donker uit, ik ben toch schoon,
o dochters van Jeruzalem;
daarom heeft de Koning mij bemind en mij
binnengeleid in de bruidskamer.
En Hij zei tot mij:
sta op, mijn vriendin en kom,
reeds is de winter voorbij,
de slagregen is over en verdwenen,
bloemen zijn verschenen op onze aarde.
De tijd voor het snoeien (17) is gekomen.
|
Van alle delen
uit de Vespers (18) heeft Nigra sum (19) de simpelste bezetting: een enkele
solostem met een continuobegeleiding. Het is één
van de eerste voorbeelden van de recitatieve stijl in de kerkmuziek: alles
ten dienste van de expressie van affecten in de tekst. Dat is in dit geval
een veelvuldig getoonzette bewerking van verzen uit het oudtestamentische
Hooglied (1:4, 2:10-12) en enkele antifonen voor Mariavespers. Hoewel de
zanger - noodgedwongen - een man is, komt de tekst uit de mond van een
vrouw die haar echtgenoot citeert. Hoewel de uitleggers van mening
verschillen, zou de tekst kunnen verwijzen naar de conceptie van Maria. De
tempus putationis, de lente, is een allegorische
aanduiding voor de overgang van de oude wet, de ‘winter’ van schuld, boete
en vergelding, naar de nieuwe wet van liefde en verlossing door de
incarnatie van Christus. Meteen de eerste noten maken duidelijk hoezeer de
noten de tekst willen laten spreken: een donker, laag Nigra (zwart)
tegenover een hoog en opgewekt formosa
(bekoorlijk). Verderop wordt het surge (sta op)
levendig verbeeld.
Er staan op Internet verschillende
bladmuziekuitgaven, waaronder bij IMSLP
en John Kilpatrick.
Aan deze tekst is het laatst gewerkt op 15 januari
2021
|