Costanzo Festa werd ergens tussen
1480 en 1490, misschien in Piedmont bij Turijn geboren (1), en hij werd
‘wereldlijk geestelijke’, dwz. geen monnik. Zijn eerste te dateren
compositie stamt uit 1514, ‘Quis dabit Oculis’ ter gelegenheid van de dood
van Anne van Brittannië, de vrouw van de Franse koning Lodewijk (Louis)
XII. Op dat moment was hij dus vermoedelijk in dienst van het Franse hof.
In 1514 bezocht hij Ferrara en tussen 1510 en 1517 was hij muziekleraar op
Ischia bij Napels, in dienst van Costanza d`Avalos, Hertogin van
Francavilla.. In 1517 verhuisde hij naar Rome waar hij als zanger in dienst
trad van de Medici paus Leo X (2). Zijn dienstverband met de Sixtijnse
kapel duurde bijna dertig jaar.
Veel van zijn werk kan heel exact
gedateerd worden omdat ze naar huwelijken, bezoeken en andere
gebeurtenissen verwijzen: in 1528 zond hij bijv. enige madrigalen (‘canti’)
naar Strozzi. Volgens een mededeling uit 1543 was hij te ziek om met de
paus naar Bologna te reizen en in 1545 stierf hij in Rome.
Festa was een meester in de ‘Vlaamse’
‘imitatieve’ contrapunt techniek en hij bracht als eerste de Italiaanse en
de Vlaamse stijl bij elkaar. Hij schreef –ogenschijnlijk- vooral madrigalen
voor drie stemmen (3), met snelle, ritmische actieve passages, maar ook met uitgebreide
homofone delen. Het –door sommigen- aan hem toegeschreven driestemmige Venite
Amanti insieme a pianger forte componeerde hij op een tekst van
Angelo Poliziano (eigenlijk Angelo degli Ambrogini) (1454- 1494). Het werk is
opgenomen in: Il vero libro di
madrigali (Venetië 1543).
Naast zijn madrigalen werden
verzamelingen van zijn gewijde werk gepubliceerd: missen, motetten,
lamentaties, Magnificats en Litanies ter ere van Maria. Ook werden ze
gepubliceerd in bloemlezingen in Neurenberg, Lyon, Straatsburg, Parijs,
Leuven en München. Meestal schreef Festa zijn gewijde muziek met eenvoudige
contrapunt en veelal homofoon, omdat Rome nogal conservatief was in
vergelijking met de rest van Italië en Europa. Zijn stijl was een concessie
aan zijn pauselijke werkgever en een voorafschaduwing van de besluiten van
het Concilie van Trente (1545- 1563) enige jaren later. Festa schreef ook
instrumentele muziek, waaronder een zeer belangrijke contrapunt studie van
‘La Spagna’ met 125 variaties.
Echter: Er zijn sommige bronnen die
het lied toeschrijven aan Loyset
Compère (1440/1445- 1518) (4). Andere zeggen weer dat Compère het
heeft overgenomen (contrafact) van Festa. Ik zou eerder denken dat Festa
het van Compère heeft overgenomen gezien hun leeftijdsverschil. Omdat The
New Grove het lied alleen opneemt bij Festa en niet bij Compère en het ook
niet vermeldt in het rijtje ‘betwiste stukken’, blijf ik er voorlopig van
uitgaan dat Festa de oorspronkelijke componist is.
|
|
|
|
|
Collectie
polyfone hymnes van Costanzo Festa
|
Henry Purcell
|
Wolfgang
Amadeus Mozart
en
familie
|
Felix Mendelssohn
|
Johannes Brahms
|
Voor
uitgebreide informatie over Henry Purcell
(1659- 1695) is het handig eerst Nieuwbrief
33 te lezen!
We the spirits of the air (Z630/ 17)
is een lied uit een van Purcell`s vijf semi- opera`s,
waarvoor Dryden (zie Two daughters) en
R. Howard de teksten leverden. Het lied was al eerder uitgevoerd
op 25 januari 1664, maar speciaal ‘gezet’ voor de Indian Queen (akte
III) uit ca. 1695. De I.Q is door Daniel Purcell
voltooid, want Henry is in 1695 gestorven. Zoals vaak in deze opera`s heeft
een aantal liederen niet direct betrekking op het stuk en wordt niet door
hoofdrolspelers gezongen. De belangrijkste karakters zingen helemaal niet
maar reciteren hun dialoog, begeleid door muziek, vandaar de term: semi-
opera. Dit is ook het geval met dit lied. ‘We the spirits’ werd in
de I.Q. gezongen door een koor met begeleiding. De duetvorm is
afkomstig uit Orpheus Britannicus. A. Moffat
heeft het ca. 1900 nieuwe woorden gegeven:
“Let us wander not unseen”, ontleend aan l`Allegro (uit
1632) van J. Milton (1608-74), een zeer beroemde dichter en
amateurmusicus.
Purcell`s Two daughters of this aged stream are we (Z628)
is een duet uit de 4de akte van King Arthur of The British Worthy op tekst van John Dryden. Het is de
tweede van Purcell`s semi-opera`s.
De gevechten van Arthur tegen de Saxen worden
beschreven, maar meer in de vorm van pantomime dan als gezongen
drama dus. Dryden schreef het oorspronkelijke libretto van King Arthur
vermoedelijk in 1684 voor de 25ste verjaardag van de Restauratie
door Karel II het jaar er op. De originele tekst hiervan bestaat niet meer,
maar het zou uit drie aktes bestaan met een ‘allegorische’ proloog. Vanwege
de veranderde politiek omstandigheden in 1691 moest hij echter het libretto
veranderen, zo legde Dryden uit in zijn voorwoord bij de gedrukte editie. Voor een toelichting op de persoon
van Dryden (katholiek in een protestantse tijd), de inhoud van de
opera en een toelichting op deze inhoud leze men de verwijzing in noot
5.
My dearest,
my fairest (Z585/2)
uit 1695 of 1696, is naast de aria ‘Sweeter than roses’, de enige
bijdrage van Purcell aan ‘Pausanias,
the Betrayer of His Country’ (6), van Richard Norton. De woorden
van deze twee stukken zouden van Anthony Henley zijn. Het is onzeker of
Henry dan wel Daniël Purcell het oorspronkelijk Italiaanse duet (7)
componeerde.
Voor
de achtergrond van Wolfgang Amadeus
Mozart (1756- 1791) wordt allereerst verwezen naar Nieuwsbrief 10.
Voor zijn plaats in de Operawereld is Nieuwsbrief 15 belangrijk.
Mozart schreef op 12-jarige leeftijd reeds zijn eerste opera en schikte
zich toen nog naar alle voorschriften van de opera seria, maar snel daarna
brak hij hiermee. Hij begon mensen van vlees en bloed te scheppen wier
acties niet geleid werden door kunstmatige regels maar die op een
natuurlijke manier voortkwamen uit de situaties waarin ze verkeerden. Zijn
personen gingen gewoon met elkaar om en hoewel het nog steeds
‘nummer’-opera`s waren (aria`s, recitatieven, koren enz.) liepen de nummers
vaak naadloos in elkaar over. Daarnaast componeerde hij nog vele andere
soorten werken.
Più non si trovano is één van
de zes nocturnes (8), canzonette of terzetti die zijn opgenomen in de Köchel
catalogus van Mozart`s composities (KV). Het terzet heeft hierin nummer (KV)
549. Recent onderzoek (9) neigt
ernaar de bewering van Constanze Mozart te volgen die aangeeft dat de
eerste 5 nocturnes van Gottfried von Jacquin zijn. Toen Mozart van 1787-
1788 in Wenen was, bezocht hij vaak de woensdagavond- salons van de familie
Jacquin. Baron Joseph Nikolaus von Jacquin was professor in de biologie en
chemie aan de universiteit van Wenen én vrijmetselaar en zijn twee jongste
kinderen, Gottfried en Franziska, werden (twee van) Mozart`s beste
leerlingen. Voor die salonavonden schreef Mozart een aantal vocale en
instrumentale stukken en Gottfried zou de componist van de vocale gedeeltes
van de nocturnes zijn. Deze werden in 1803 ook gepubliceerd onder
Gottfried`s naam. Vier nocturnes zijn in ieder geval gecomponeerd op
teksten van Pietro Metastasio, de andere twee misschien. Più non si trovano ( uit
Metastatio`s opera Olimpiade 1,7) was –als enige- wel opgenomen in Mozart`s
eigen catalogus, is gedateerd 16 juli 1788 en heeft oorspronkelijk een
begeleiding met drie bassethoorns.
(Jakob Ludwig)Felix Mendelssohn (1809-1847) wordt vaak met
Mozart vergeleken: Beiden waren wonderkinderen, beiden hadden een getalenteerde
zus en beiden stierven jong.
Voor meer gegevens over de periode van de
Romantiek, waartoe Mendelssohn behoort,
leze men nieuwsbrief 30. De joodse familie van Mendelssohn was ten
gevolge van de Franse Revolutie reeds gelijkberechtigd geraakt, maar liet
zich ook nog tot christen dopen en voegde toen ‘Bartholdy’ achter de
familienaam. Dit aspect van bekeerde christen is zeker van
invloed geweest op het werk van Felix, die al heel jong begon met
pianospelen en componeren. Toen hij 20 jaar was, dirigeerde hij de
Matthaeus Passion waarvan men toen dacht dat die niet uit te voeren was.
Mede door Felix M. hebben Bach, Händel en ook Mozart de hun toekomende
plaats in de muziekgeschiedenis gekregen. Daarnaast moedigde hij ook
eigentijdse componisten zoals Schumann sterk aan. M. heeft geen
liederencycli geschreven als Schubert en Schumann en ook geen
liedverzamelingen, gebaseerd op het werk van één dichter. Zijn liederen
waren vooral bedoeld om thuis bij de piano te zingen. Na 1840 liet M. zich
uit Leipzig naar Berlijn lokken door de nieuwe koning van Pruisen (Fr.
Wilhelm IV), met de belofte dat hij aan de nieuwe Academie voor Kunsten
mooie dingen zou kunnen doen, maar ten gevolge van de slechte sociale
omstandigheden in Pruisen kwamen alle beloofde hervormingen niet van de
grond en M. brak in 1845 definitief met de koning. In zijn oratorium
Elias zijn volgens kenners de frustraties hierover duidelijk te horen!
Wie
kann ich froh und lustig sein?, op
tekst van Ph. Kaufmann, behoort samen met Abendlied en Wasserfahrt
tot de Drie zweistimmige Volkslieder
(Wo011) en wordt gedateerd: 20 november 1836. Het lied werd eerst
individueel gepubliceerd in 1837 en later –in 1857- door Schlesinger met de
twee andere erbij.
Voor uitgebreide informatie over Johannes
Brahms (1833-1897) wordt verwezen naar de nieuwsbrieven over
Romantische duetten (27, 28, en 30). Brahms begon, hoewel hij al op veertienjarige
leeftijd piano speelde in de kroeg om geld te verdienen en ook al wat
stukken schreef, pas in 1853 serieus te componeren. In datzelfde jaar
werd hij begeleider van de Hongaarse violist Reményi (Hoffmann), waarmee
hij heel Duitsland doorkruiste voor een grote concerttournee, waar hij
Schumann en Liszt ontmoette. Hierna werd hij het (conservatieve) kopstuk in
de ‘strijd’ tegen Wagner en Liszt (zij vormden de zgn. Neudeutsche Schule).
Brahms vertrok hierna naar Wenen, waar hij koorleider werd van de Wiener
Singakademie. Hij dirigeerde daar muziek van Bach, Beethoven en Schumann.
`s Zomers verbleef hij in gezelschap van zijn vriend Anton Rubinstein
in Lichtenthal, een plaatsje in het Zwarte Woud bij Baden- Baden, waar in
1866 zijn Ein deutsches Requiem verscheen. Van 1872-1875 was hij artistiek
directeur van de Gesellschaft der Musikfreunde. Hij schreef na die tijd een
aantal piano- en vioolconcerten en ook veel (volks)liederen. Tot 1860
componeerde hij strofische liederen, meestal zonder voor- en naspel, net
als ‘echte’ volksmuziek; daarna schreef hij vooral doorgecomponeerde
liederen.
Die Meere (Alle Winde
schlafen) behoort met nog twee andere duetten tot opus 20 en dateert uit 1860.
Het werk werd gepubliceerd in 1862. De tekst is van Wilhelm Müller (1794 -
1827), maar deze heeft hem op zijn beurt weer ontleend aan een onbekende
Italiaanse dichter.
|