Nieuwsbrief 43 (februari 2019)

Thema: allerlei


De componisten van deze Salon behoren tot bijna alle periodes van de muziekgeschiedenis. Het is echter niet mogelijk een ‘rode draad’ tussen hen aan te geven en daarom worden ze gewoon chronologisch behandeld. Enkele componisten zijn al in eerdere Salons bezongen en soms wordt voor hen doorverwezen naar hun componistenportret.

 

1000            

1450

1600

1700

1750

1820

1910

2000

Middel-

eeuwen

Renaissance

                   Barok

Classicisme

Romantiek

       A-tonaliteit

 

                         C. Monteverdi

           

 H. Schűtz

    H. Purcell            W.A.Mozart

                  C. Franck                  E. German

                      J. Brahms                P. Warlock

 

Voor uitgebreide informatie met betrekking tot Claudio Monteverdi (1567- 1643) verwijs ik naar de biografie die ik vanwege het Monteverdi- jaar 2017 over hem heb samengesteld. Op de salon bezingen we van zijn hand Il mio martir, nummer 6 (SV 6) van zijn -21-delige- Canzonette a tre voci, in 1584 gepubliceerd door de Venetiaanse uitgevers Amadino en Vincenti. Monteverdi was toen pas  zeventien jaar oud en leerling van Marc`Antonio Ingegneri, maestro di cappella van de kathedraal van Cremona.

Hij componeerde toen nog in de ‘prima prattica’ stijl. Pas na 1600 verschenen werken van hem in de ‘monodische’ stijl -met een solostem met enige instrumentele begeleiding in akkoorden- , de ‘seconda prattica’ stijl.

 

Heinrich Schütz (1585-1672) was componist en organist. Hij wordt in het algemeen beschouwd als de belangrijkste Duitse componist vóór Johann Sebastian Bach, en samen met Claudio Monteverdi als de belangrijkste componist van de 17de eeuw. Hij studeerde aanvankelijk rechten, maar veranderde snel van professie. Hij was in Venetië leerling van G. Gabrieli en schreef de eerste ‘Duitse’ opera Dafne, maar vooral ook Passies, een Kerstoratorium, psalmen en motetten. Uit zijn ‘Kleine Geistliche Konzerte Vol I-XII’ (Leipzig 1636), opus 8, SWV 282-305, behandelen we Erhőre mich wenn ich rufe (SWV 289). De tekst hiervan is ontleend aan Psalm 4 vers 2 en Psalm 5 vers 3a. Het duet heeft alleen een continuo begeleiding.

 

Voor leven en werken van Henry Purcell (1659-1695) wordt ook verwezen naar zijn componistenportret. Voor uitgebreide info over zijn muziek in het algemeen en zijn ode Come ye sons of art (1694) wordt verwezen naar Nieuwbrief 33. Een ode – een lofdicht op bijzondere (Hof)gebeurtenissen- is heel precies te dateren qua jaar én gelegenheid. De teksten die voor de odes gebruikt moesten worden waren vaak van zeer matige kwaliteit, maar componisten vonden het toch leuk om er muziek bij te maken, want er was meer tijd om te repeteren en de aanleiding was vaak een zeer belangrijke gebeurtenis.

Tussen 1660 en 1670 werden in Engeland alleen Nieuwjaar en de verjaardag van de koning (King`s birthday) met odes gevierd. Purcell schreef toen een nieuw soort odes, Welkomstliederen, die het eind markeerden van de koninklijke afwezigheid in Londen.

Na 1688 werden er geen welkomstodes meer gecomponeerd, maar wel ‘birthday’ odes voor de beide co- regenten (William & Mary), en vooral voor Mary. De ‘Ode for the Queen Mary`s Birthday’ook geheten ‘Come, ye Sons of Art’ is de zesde en laatste ode die Purcell voor haar schreef (april 1694). Oorspronkelijk bestond de bezetting uit blokfluit, hobo`s, trompetten, b.c. en koor met sopraan, alt of counter en bassolist. Door Maurice Blower is de ode bewerkt voor SSA en de uitgave bevat naast enige duetten ook een aantal terzetten, waaronder het openingsterzet met de zelfde naam: Come ye sons of art.

Lost is my quiet for ever (Z502), behoort tot zijn ‘losse liederen’. Het zou dateren uit 1698, maar het is (nog) niet vindbaar voor wie en waarom het lied is geschreven. De auteur van de tekst is eveneens onbekend.

 

monteverdi

schutz

Purcell

mozart

brahms

Franck

German

Warlock

C. Monteverdi

     H. Schütz

      H. Purcell

  W. A. Mozart

    J. Brahms

     C. Franck

 E. German

    P. Warlock

 

Voor uitgebreide info het leven van Wolfgang Amadeus Mozart (1756- 1791) gelieve men Nieuwsbrief 10 te lezen; voor zijn plaats in de Operawereld is Nieuwsbrief 15 belangrijk. Mozart schreef op 12-jarige leeftijd reeds zijn eerste opera en schikte zich toen nog naar alle voorschriften van de opera seria, maar snel daarna brak hij hiermee. Hij begon mensen van vlees en bloed te scheppen wier acties niet geleid werden door kunstmatige regels maar die op een natuurlijke manier voortkwamen uit de situaties waarin ze verkeerden. Zijn personen gingen gewoon met elkaar om en hoewel het nog steeds ‘nummer’-opera`s waren (aria`s, recitatieven, koren enz.) liepen de nummers vaak naadloos in elkaar over.

De sociale positie van musici was midden 18de eeuw erg slecht en in 1777 barstte de bom: Wolfgang nam ontslag bij de bisschop van Salzburg (waar de familie in dienst was) en ging op reis, begeleid door zijn moeder want zijn vader kon zijn orkest niet in de steek laten. Terug in Salzburg werd Wolfgang organist en concertmeester en even later begon hij het allereerste experiment als ‘vrije kunstenaar’ in Wenen. Dit werd tegelijk het begin van de zorgen: zijn werken werden overal hoog aangeprezen maar ‘laag geprijsd’. In 1891 huwde hij tegen de wil van zijn vader met Constanze Weber en hij kreeg daarom ook geen financiële steun meer van hem, terwijl beiden echtelieden niet in staat waren een gezinsbudget te beheren. Bij het overgrote deel van het publiek wekte Mozart meer bevreemding dan bewondering en bij de meeste collega`s alleen maar onbegrip en na-ijver. Het succes van zijn opera`s Le nozze di Figaro (1786) en Don Giovanni (1787) gaf hem grote voldoening, maar helaas overleed tezelfdertijd ook zijn vader. Mozart had vele schulden, was erg vaak ziek maar probeerde toch aan zijn verplichtingen te voldoen. In 1789 begon hij weer een serie reizen om geld te verdienen. Toen hij op het punt staat naar Praag te verhuizen, benoemde de keizer hem -tegen een hongerloontje- tot hofmusicus, om hem toch maar in Wenen te houden. Het grootste deel van zijn inkomen ging naar dokters en apothekers omdat Constanze door te snel opeenvolgende zwangerschappen (ze kregen zes kinderen, maar er bleven slechts twee jongens in leven), erg verzwakt was. 

Van de opera buffa (=opera met luchtige inhoud) Così fan tutte, ossia La scuola degli amantiZo doen ze allemaal (de vrouwen) of De school voor geliefden- KV. 588- op een libretto van Lorenzo da Ponte, wordt gezongen Ah che tutta in un momento. Het is de finale van de 1ste acte en de première vond plaats in het Burgtheater in Wenen in 1790. Voor een korte samenvatting zie de bijlagen.

Omwille van het voorschot aanvaardde Mozart daarna de opdracht voor een ‘Requiem’, hoewel hij op dat moment ook al werkte aan ‘Die Zauberflöte’ (1791) en –zijn laatste opera-  La Clemenza di Tito (De goedheid van Tito) (KV 621). Keizer Leopold II bestelde die bij hem ter gelegenheid van zijn kroning tot koning van Bohemen. Het libretto van C. Mazzolà was gebaseerd op een toneelstuk van Metastasio met dezelfde titel, en het verhaal speelt zich af in Rome tijdens de regering van Titus (79-81). Ah, perdona al primo affetto is een duet uit de 1ste acte (zie bijlage).  

 

Onderstaande tekst over César Franck (1822-1890) is een overdruk uit de syllabus behorend bij Bea`s Zomer- zang- week te Harcigny in 2018:  De familie van Franck was afkomstig uit Neutraal Moresnet. In 1830 schreef zijn vader hem – 8 jaar oud- in aan het conservatorium van Luik waar hij in 1834 de eerste prijs won in solfège en piano. Van 1833 tot 1835 studeerde hij harmonieleer. Vanwege de muzikale successen die zijn zoon oogstte, organiseerde zijn vader in 1835 een reeks concerten in Luik, Brussel en Aken. Datzelfde jaar verhuisde het gezin naar Parijs, waar Franck -inmiddels 13 jaar- leerling werd van Antoine Reicha. Weer won hij de eerste prijs voor piano (1838) en contrapunt (1839). Om ervoor te zorgen dat César zich kon wijden aan een loopbaan als virtuoos in België, haalde zijn vader hem in 1842 van het conservatorium, zodat hij niet naar de Prix de Rome kon meedingen. In 1845 brak César met zijn vader en keerde terug naar Parijs.  In 1853 werd hij vaste organist van de Église Saint-Jean-Saint-François du Marais. In 1859 werd hij organist van de nieuwe Église Sainte- Clotilde, het eerste neogotische kerkgebouw van Frankrijk. Tot aan zijn dood bleef hij daar organist. In februari 1872 begon hij als docent orgelspel aan het Conservatoire de Paris. Voor piano componeerde Franck na zijn radicale breuk met zijn vader eigenlijk maar heel weinig. Wel componeerde hij veel instrumentale kamermuziek en liederen ('Mélodies') voor zangstem met piano, kerkmuziek voor koor en orgel bestemd voor de Rooms-katholieke liturgie, vier opera's, oratoria, cantates en wereldlijke koormuziek. Het Legioen van Eer werd hem verleend in 1885. Later werd hij oprichter en voorzitter van de Société nationale de musique.

In 1890 werd hij aangereden door een omnibus. Hij bleef maandenlang met inwendig letsel doorwerken en overleed ten slotte, ernstig verzwakt, aan griep.

Zijn vroege werk onderging de invloed van Opéra- comique componisten, zijn ‘middenperiode’ bestaat vooral uit religieus werk en zijn latere werk kenmerkt zich door cyclische vormen (thema met variaties). Hij geldt als een romanticus bij uitstek. Hij onderging invloed van Wagner en beïnvloedde zelf o.a. Messiaen. Zijn streven was de Franse muziek na het échec van 1871 (Frans- Duitse oorlog) weer in ere te herstellen.

La  chanson du vannier in G klein is no. 6 van de ‘Six Duos pour voix égales’ uit 1888/89 (FWV 89) . De tekst is van  André Théuriet (1833- 1907), maar Franck heeft daarvan slechts delen overgenomen. Het lied is opgedragen aan Madame St. Louis de Gonzague. Wie zij was heb ik nog niet kunnen vinden. Voor de tekst met vertaling zie de bijlagen.

 

Voor uitgebreide informatie over Johannes Brahms (1833-1897) wordt verwezen naar de nieuwsbrieven over Romantische duetten (27, 28, en 30). Brahms begon, hoewel hij al op veertienjarige leeftijd piano speelde in de kroeg om geld te verdienen en ook al wat stukken schreef, pas in 1853 serieus te componeren. In datzelfde jaar werd hij begeleider van de Hongaarse violist Reményi (Hoffmann), waarmee hij heel Duitsland doorkruiste voor een grote concerttournee, waar hij Schumann en Liszt ontmoette. Hierna werd hij het (conservatieve) kopstuk in de ‘strijd’ tegen Wagner en Liszt (zij vormden de zgn. Neudeutsche Schule). Brahms vertrok hierna naar Wenen, waar hij koorleider werd van de Wiener Singakademie. Hij dirigeerde daar muziek van Bach, Beethoven en Schumann. `s Zomers verbleef hij in gezelschap van zijn vriend Anton Rubinstein in Lichtenthal, een plaatsje in het Zwarte Woud bij Baden- Baden, waar in 1866 zijn Ein deutsches Requiem verscheen. Van 1872-1875 was hij artistiek directeur van de Gesellschaft der Musikfreunde. Hij schreef na die tijd een aantal piano- en vioolconcerten en ook veel (volks)liederen. Tot 1860 componeerde hij strofische liederen, meestal zonder voor- en naspel, net als ‘echte’ volksmuziek; daarna schreef hij vooral doorgecomponeerde liederen, waartoe ook Die Boten der Liebe, nummer vier van Brahms` Vier Duette für Sopran und Alto opus 61.4 (1874), gerekend kan worden. De tekst was oorspronkelijk Boheems, maar door Josef Wenzig vertaald naar diens Slawische Volkslieder (1830). Zie voor de vertaling naar het Engels de bijlagen.

 

Edward German (1862 -1936) werd geboren als Edward German Jones in een gezin van Welshe komaf. Nb. German wordt uitgesproken als Karmon (Welsh: Garmon). Zijn vader was drankhandelaar, kerkorganist en plaatselijk predikant. Op vijfjarige leeftijd kreeg hij piano- en orgellessen van hem en op zijn zesde stichtte hij zijn eigen ensemble, leerde zichzelf viool spelen, componeren en arrangeren. Daarnaast zong hij als alt in het kerkkoor. Zijn ouders wilden dat hij scheepsmaker werd, maar tijdens de studie werd hij erg ziek, waardoor hij te oud werd voor een leerling-functie in dat beroep. Hij stichtte daarop een kwintet, verzorgde de arrangementen en speelde viool.

In 1880 werd hij toegelaten tot de Royal Academy of Music voor viool, orgel en compositie. Daar veranderde hij zijn naam in Edward German, om verwarring met zijn medestudent Edward Jones te voorkomen. In 1886 en 1889 reisde hij naar Duitsland en raakte o.a. in Bayreuth onder indruk van het genre ‘opera’. In 1888 werd hij muzikaal leider van het Globe Theatre te Londen, waarna hij veel toneelmuziek componeerde, maar ook orkestwerken die soms bewerkingen van zijn theatermuziek bevatten.

Hij schreef de Kroningsmars voor de kroning van George V van Engeland en componeerde de eerste Britse filmmuziek. Aanpassen aan de nieuwe stijlen binnen de klassieke muziek vond hij echter moeilijk, maar hij bleef wel eigen stukken bewerken.

German zelf vond het jammer dat zijn serieuze werk leed onder zijn ‘gewilde’ werken. In 2006 kwam het tot een revival van German`s werk met festivals in zijn geboorteplaats (Whitchurch in Shropshire).

Zijn It was a lover and his lass is een van de zeer vele zettingen van een tekst in Acte V, Scene 3 van William Shakespeare uit As You Like It, waarvan Thomas Morley de eerste versie maakte. German schreef ‘zijn’ bewerking in 1896. Voor de complete tekst van het lied zie de bijlagen.

 

Voor veel uitgebreide informatie over leven en werken van Philip Arnold Heseltine/ Peter Warlock (1894- 1930) wordt verwezen naar zijn biografie. Philip/ Peter was bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 officieel ongeschikt verklaard voor militaire dienst en hij stopte in februari 1915 ook met zijn werk in Londen. Omdat men zijn muziekstukken zo vaak inkortte, hield hij ook daar mee op en bracht vervolgens hele dagen door in het Brits Museum waar hij de muziek uit de tijd van Elizabeth I (1533- 1603) bestudeerde en vervolgens ging uitgeven. Na een reis naar Ierland (1917- 1918) bleek hij een duidelijk individuele stijl te hebben ontwikkeld en publiceerde hij voor het eerst liederen onder zijn nieuwe (muziek)pseudoniem ‘Peter Warlock’ (1). Hij deed dat wellicht omdat hij met uitgever Winthrop Rogers net woorden had gehad. De twee namen vertegenwoordigden, naar sommigen zeggen, twee tegengestelde aspecten van zijn karakter: de introverte, bedachtzame Heseltine en de extroverte en cynische Warlock, de componist van woeste drinkliederen. Zijn vrienden zagen echter meer de verdeling ‘Philip nuchter of Philip dronken’. Philip/ Peter`s liederen hadden groot succes. Hij schreef ook muziekkritieken waarin hij nogal botste met de opvattingen van oudere critici: hij noemde ze ‘mislukte musici’ of ‘incompetente journalisten.

Zijn Lullaby –terzet op de vele malen gebruikte tekst van Thomas Dekker (c.1572-1632), gepubliceerd in The Pleasant Comoedy of Patient Grissill (1603), schreef hij in 1918.

 

Bijlagen:

Monteverdi:

Il mio martir tengo celato al core,
Se lo dimostri ohimè poco mi giova;
Nessun cred'il mio mal se non ch'il prova.

 

Tutto ne causa quest`iniquo Amore

Ch`in hora e in ponto il mio martir rinova

Nessun cred`il mio mal se non ch`il prova

 

Dunque se `l mio martir nessun lo crede

Io son ferito ahi lasso e non si vede

Questa piaga mortal ne faccia fede

 

Verborgnes Leid trag ich in meinem Herzen

Wűrd`ich es zeigen, weh! Wenig mag`s helfen

Denn keiner glaubt daran, der’s nicht erfahren

 

Das schafft allein mein unglűckselig Lieben

Das Stund`um Stund`in mir nährt meine Qualen

Ach keiner glaubt daran, der’s nicht erfahren

 

Drum: will mein Leid keiner fűr wahr erkennen,

Bin ich getroffen, weh! heimlich im Herzen

So kann allein mein Tod die Wahrheit weisen.

 

Mozart: Cosi Fan Tutte

SCENA QUATTORDICESIMA
Giardinetto gentile; due sofà d 'erba ai lati.
Fiordiligi e Dorabella

N. 18 - Finale

FIORDILIGI E DORABELLA
Ah, che tutta in un momento
Si cangiò la sorte mia,
Ah, che un mar pien di tormento
È la vita ormai per me!

Finché meco il caro bene
Mi lasciar le ingrate stelle,
Non sapea cos'eran pene,
Non sapea languir cos'è

Ah, che tutta in un momento
Si cangiò la sorte mia...
Ah, che un mar pien di tormento
È la vita ormai per me

 

FOURTEENTH SCENE
A pretty garden. Two grassy banks at the sides.


No. 18 - Finale

FIORDILIGI AND DORABELLA
Ah, how my lot has changed
All in a moment!
Ah, what a sea of torment

Is life henceforth for me!
So long as the cruel stars Left my dear one with me,
I knew not what grief was,
I knew not what it was to pine.

 

 

Ah, how my lot has changed
All in a moment!
Ah, what a sea of torment

Het verhaal heeft iets weg van een klucht. Twee jonge  officieren gaan een weddenschap aan met de oudere Don Alfonso over het feit dat hun verloofden hun altijd trouw zullen zijn. De twee officieren doen alsof zij opgeroepen worden voor de oorlog maar komen vermomd terug als besnorde Albanezen. Aanvankelijk zijn de achtergelaten vrouwen bedroefd en gaan niet  in op de avances van de twee vreemdelingen. Uiteindelijk loopt het verhaal uit op een soort zondeval. Van de vurige liefde aan het begin van de opera is aan het eind weinig meer over.  Binnen de kortste tijden zijn de vier geliefden een pijnlijke ervaring rijker. Alfonso wordt de winnaar  van de weddenschap. Hij vraagt echter de mannen hun verloofden te vergeven, immers: Così fan tutte – Alle vrouwen zijn zo.

Mozart: La Clemenza di Tito 

ANNIO
Ah perdona al primo affetto
Questo accento sconsigliato;
Colpa fu del labbro usato
A cosi chiamarti ognor.

SERVILIA
Ah tu fosti il primo oggetto,
Che finor finor fedel' amai;
E tu l'ultimo sarai
Ch'abbia nido in questo cor.

ANNIO
Cari accenti del mio bene.

SERVILIA
Oh mia dolce, cara speme.

SERVILIA, ANNIO
Piu che ascolto i sensi tuoi,
in me cresce piu l'ardor.
Quando un'alma e all'altra unita,
Qual piacer un cor risente!
Ah si tranchi dalla vita
Tutto quel che non e amor.

 

ANNIUS
Ah, forgive, my former love,
that thoughtless word;
it was the fault of lips
accustomed always to call you so.

SERVILIA
Ah, you were the first person
whom I ever truly loved;
and you will be the last
to be sheltered in my heart.

ANNIUS
Dear words of my beloved!

SERVILIA
O my sweet, dear hope!

SERVILIA and ANNIUS
The more I hear your words,
the greater grows my passion.
When one soul unites with another,
what joy a heart feels!
Ah, eliminate from life
all that is not love!

 

1e acte: Vitellia, de dochter van de vorige keizer Vitellio, is razend op Titus omdat hij niet met haar maar met een buitenlandse prinses wil trouwen, waardoor zij geen keizerin va Rome kan worden. Ze stookt Sesto (die haar bemint) op om Titus te doden.

Annio vraagt Sesto te helpen keizerlijke toestemming te krijgen voor een huwelijk met Servilia de zus van Sesto. Sesto belooft Annio direct de hand van zijn zus Tito verandert intussen van mening en wil toch met een Romeinse trouwen, nl. Servilia en Annio, haar geliefde, moet haar die boodschap brengen. Servilia schrikt enorm (Ah, perdona al primo affetto) en zegt tegen Titus verliefd te zijn op Annio, maar dat ze, als Titus dat wil, haar liefde op zal geven. Titus besluit haar geluk niet in de weg te staan. Vitellia belooft Sesto te trouwen als hij Titus heeft vermoord. Iets later hoort ze dat Titus toch met haar (=V) zal huwen. Sesto is inmiddels al onderweg     om de moord te plegen, vol innerlijke tweestrijd omdat T. een goede vriend van hem is. Maar: het Capitool staat al in brand, hij is te laat!

2e acte: Annio vertelt Sesto dat Titus de aanslag heeft  overleefd en raadt hem aan alles op te biechten, terwijl Vitellia hem de raad geeft te vluchten, maar Sesto wordt gearresteerd en bekent, maar vertelt niets over het aandeel van Vitellia. V. weet dat ze met een schuldig geweten nooit keizerin kan worden en biecht alles op. Titus vergeeft iedereen want beseft dat wraak nergens toe leidt.

 

Franck: La chanson du vannier:

Brins d`osier, brins d`osier

Courbez-vous assouplis sous les doigts du vannier

 

Vous serez le lit frêle où la mère berce

un petit enfant aux sons d`un vieux couplet.

L`enfant, la lèvre encor toute blanche de lait

S`endort en souriant dans sa couche légère.

 

Vous serez le panier plein de fraises vermeilles,

Que les filles s`en vont cueillir dans les taillis.

Elles rentrent le soir, rieuses, au logis

Et l`odeur des fruits s`exhale des corbeilles.

 

Et vous serez aussi, l`humble claie

Où, quand le vieux vannier tombe et meurt,

On l `étand tout prêt pour le cercueil.

Son convoy se répand le soir, dans les sentiers

Où verdit l`oseraie

 

Het lied van de mandenmaker:

Twijgen van de teenwilg

Buigen jullie lenig onder de vingers van de mandenmaker

 

Jullie zullen het breekbare bed zijn waar de moeder

Een klein kind wiegt onder het zingen van een oud liedje.

Het kind, de lippen nog wit van de melk,

Slaapt, al lachend, in zijn  kleine bedje.

 

Jullie zullen de mand zijn voor de helderrode aardbeien

Die de meisjes gaan plukken in het bos.

Zij komen `s avonds lachend thuis terug

En de geur van het rijpe fruit stijgt op uit de manden

 

Jullie zullen ook het kleine vlechtwerk zijn

Dat men, als de oude mandenmaker valt en sterft

dadelijk uitspreidt als zijn doodskist

Zijn  lijkstoet verspreidt zich `s avonds over de paden

Waar het rijsbos groen wordt

 

 

Brahms:

Wie viel schon der Boten

Flogen die Pfade

Vom Walde herunter,

Boten der Treu;

Trugen mir Briefchen

Dort aus der Ferne,

Trugen mir Briefchen

Vom Liebsten herbei?

Wie viel schon der Lüfte

Wehten vom Morgen,

Wehten bis Abends

So schnell ohne Ruh;

Trugen mir Küßchen

Vom kühligen Wasser,

Trugen mir Küßchen

Vom Liebsten herzu?

Wie wiegten die Halme

Auf grünenden Bergen,

Wie wiegten die Ähren

Auf Feldern sich leis;

„Mein goldenes Liebchen,“

Lispelten alle,

„Mein goldenes Liebchen,

Ich lieb’ dich so heiß!“

 

How many messengers

Rushed down the paths

From the woods,

Messengers of faithfulness;

Brought me missives

From a great distance,

Brought me missives

From my beloved!

How many breezes

Have blown since morning,

Blown until evening,

Swiftly, without respite;

Brought me kisses

From the cool water,

Brought kisses to me

From my beloved!

How the standing corn

Swayed on the greening hills,

How the heads of grain

Swayed gently in the fields;

‘My golden sweetheart,’

They all whispered,

‘My golden sweetheart,

I love you so ardently!’

 

Translation by Richard Stokes, author of The Book of Lieder (Faber, 2005)

 

German: It was a lover and hiss lass:

(I'faith, i'faith; and both in a tune, like two gipsies on a horse). 
SONG. It was a lover and his lass, With a hey, and a ho, and a hey nonino, That o'er the green corn-field did pass  In the spring time, the only pretty ring time, When birds do sing, hey ding a ding, ding: Sweet lovers love the spring. 
Between the acres of the rye, With a hey, and a ho, and a hey nonino These pretty country folks would lie, In spring time, & c. 
This carol they began that hour, With a hey, and a ho, and a hey nonino, How that a life was but a flower In spring time, & c. 
And therefore take the present time, With a hey, and a ho, and a hey nonino; For love is crowned with the prime . 
In spring time, & c. 

 

Noten:

(1). Waarom Philip de naam Warlock koos, is onduidelijk. Warlock betekent ‘manlijke heks’, tovenaar of magiër. Misschien kwam hij onbewust door het –toen populaire- occultisme tot deze keus

Bronnen:

Gedrukte:

The New Grove Dictionary of Music & Musicians, London 1980.

 

Websites:

Diverse Wikipedia sites en mijn eigen site: www.charlottehansson.nl

 

Terug naar de pagina ‘muziek