Anne Cuneo: De loop van een rivier /  het Fitzwilliam Virginal Book in de tijd geplaatst

 

Het boek van Anne Cuneo, ‘De loop van een rivier’, bevat het gereconstrueerde levensverhaal van Francis Tregian en zijn zoon, ook Francis geheten, waarvan men ooit dacht dat hij de samensteller was van het Fitzwilliam Virginal Book .

 

Loop van een rivier

Om iets meer van dit boek (Fitzwilliam Virginal Book) te begrijpen, volgen enige aantekeningen over:

  1. de geschiedenis van het handschrift
  2. de vermoedelijke historie van de familie Tregian
  3. de plaats van het boek in de geschiedenis

Fitzwilliam virginal book

1. De geschiedenis van het handschrift

Het handschrift, bestaand uit 220 bladen, waarvan 209 gevuld met muziek, wordt momenteel bewaard in het Fitzwilliam Museum in Cambridge en het heeft lang, onterecht, bekend gestaan als ‘het Virginaal Boek van Queen Elizabeth’.

Het was begin 18de eeuw in het bezit van de componist Johann Christoph Pepusch (1667- 1752) en via verkoop kwam het ca. 1783 in bezit van Lord Fitzwilliam. In die tijd ook wordt voor het eerst vermeld dat het oorspronkelijk het bezit zou zijn geweest van koningin Elizabeth, met de opmerking dat ze een goede speler moet zijn geweest omdat een aantal stukken erg moeilijk was.

In 1859 suggereerde de Engelse schrijver William Chappell (1809- 1888)dat de verzameling misschien was gemaakt voor of door een Engelsman, wonend in de Nederlanden. Pepusch zou het daar hebben gekocht. Hij baseert zich op het feit dat de enige naam in het boek die regelmatig - soms afgekort- voorkomt, die van Francis Tregian is. De Tregians waren een machtige katholieke familie uit Cornwall. De overblijfselen van hun huis bestaan nog steeds.

 

2. De vermoedelijke historie van de familie Tregian

Anne Cuneo heeft net als de inleider op het Fitzwilliam Virginal Book (F.V.B) gebruik gemaakt van allerlei bronnen uit de19de eeuw over de geschiedenis van het katholicisme in Cornwall. Op grond van deze gegevens is een levensverhaal van de beide Tregians gereconstrueerd. De belangrijkste feiten hieruit: Eind 16de eeuw komt Francis Tregian (de vader) met zijn hele familie onder verdenking, zowel vanwege hun enorme rijkdom als vanwege hun katholicisme. Onder Elizabeth en James I werden namelijk alle katholieken flink vervolgd.

Na een korte gevangenschap wordt hij uiteindelijk voor eeuwig verbannen. Hij wil niet in ballingschap en uiteindelijk komt hij met zijn vrouw in de Fleet gevangenis in Londen terecht, waar hij 24 jaar verblijft, vaak ernstig ziek. Na een aantal jaar mag hij overdag vanwege die slechte gezondheid de gevangenis kort verlaten. In 1606 verlaat hij Engeland en gaat naar Madrid waar hij van Philips III een pensioen krijgt. Op 60 jarige leeftijd sterft hij in 1608 in Lissabon, waar hij al snel als een heilige wordt vereerd. Hij krijgt 18 kinderen en 11 daarvan terwijl hij in de gevangenis zit!

Zijn oudste zoon (Francis de Jongere) is op 20 jarige leeftijd al doctor in de filosofie, muziek en Latijn. Hij trekt naar Rome, vecht eerst tegen de vrienden van koningin Elizabeth, maar keert later terug naar Engeland waar hij enige stukken geconfisqueerd land van zijn vader terugkoopt. Vermoedelijk als gevolg van deze transactie wordt hij in 1608 gevangen genomen en ook hij belandt in de Fleet gevangenis waar hij verblijft tot zijn dood in 1619. Bij zijn dood bevinden zich in zijn cel honderden boeken. Het zou kunnen zijn dat hij het F.V. B. schreef om de tijd te verdrijven.

 

Hoe dan ook: Het F.V. B. is gemaakt door iemand die nauwe relaties had met de katholieke vluchtelingen van toen, getuige het feit dat het veel stukken bevat van Peter Philips, een Engelse katholieke geestelijke die in Nederland woonde en wiens werken in haast geen andere Engelse collectie staan.

Hoe het verder gaat met het handschrift, tot Pepusch het verkrijgt, is onduidelijk. Wie de eigenaars ook waren, ze vonden het boek in ieder geval erg belangrijk, want het is prachtig ingebonden en daarom ook zo goed bewaard gebleven.

 

Over de lotgevallen van de familie Tregian na de dood van Francis in 1619, is nauwelijks iets bekend.

 

3. De plaats van het boek in de muziekgeschiedenis

In het boek staan werken uit de periode 1550-1620 van zeer gevarieerde stijl. Er is duidelijk een overgang te bespeuren naar nieuwe muziektheorieën en nieuwe notatievormen. De schrijver heeft hier duidelijk mee geworsteld. Ook het eerste gebruik van maatstrepen is te zien.  Zoals we zullen zien in het verhaal over de muziekgeschiedenis van die tijd, bevat het geen ‘monodische’ werken. Hoewel deze na 1610 vanuit Italië  wel in Engeland beschikbaar komen, zal hij er in de gevangenis niet meteen gebruik van hebben kunnen (of willen ?) maken.

 

  

Gekopieerd handschrift van Tregian. Er zijn

duidelijk problemen met hoe ‘alles in de maat’ te krijgen.

IMG

 

 

In het F. V. B. staat naast veel (louter instrumenteel) werk ontleend aan Italiaanse componisten, ook veel werk van beroemde componisten als Sweelinck, Farnaby, Dowland, Byrd, Philips enz. en lijkt daarom wel een soort boek van Top Hits (Toppers van Toen). Maar er staat ook veel in van ‘onbekende’ componisten als William Inglott (1554-1621) en Ferdinando Richardson (1558-1618).

 

Om de plaats van het boek in de muziek van die tijd goed te begrijpen volgen drie hoofdstukken:

A. Het ontstaan van de monodie als opvolger van de polyfonie

B. Muziek in Engeland ten tijde van Elizabeth I (1558-1603)

C. Muziek in Engeland ten tijde van James I en zijn opvolgers (1603-)

 

 

Ad A. Het ontstaan van de monodie als opvolger van de 16de eeuwse Polyfonie (Le Nuove Musiche)

In de 16de eeuw werd polyfoon (vaak vijf- of zes-stemmig) gemusiceerd. Om de misstanden in de katholieke kerk te stoppen, overwoog men in Rome alle polyfonie uit de kerkelijke liturgie te bannen omdat de dichte polyfone stemmenweefsels het onmogelijk maakten de religieuze tekst te verstaan en te begrijpen.

 

Orlando di Lasso (Lassus) -1532-1594- een Vlaams componist, die naar Italië trok maar later weer in Antwerpen woonde en die meer dan tweeduizend werken schreef, is een groot vertegenwoordiger van die polyfone stijl. Hij componeerde ook een aantal madrigalen (een stijl erg populair in Italië). Zijn ‘Bon jour, mon cueur’, vinden we ook terug in een bewerking van P. Philips in het F.V.B.

De (polyfone) madrigalen werden steeds experimenteler: meer chromatiek, dissonanten en een nauwgezette muzikale uitbeelding van de tekst. Het Engelse madrigaal is afgeleid van het Italiaanse. In 1588 werd een verzameling Italiaanse madrigalen in het Engels vertaald (Musica Transalpina) waarna Engelse componisten ze zelf begonnen te componeren.

In Florence bestudeerde rond 1600 de Camerata (een groep geleerden en kunstenaars) de antieke culturen. Men kwam tot de conclusie dat de muziek van de Griekse drama`s ‘monodisch’ moest zijn geweest (solostem met enige instrumentale begeleiding in akkoorden). Op die manier kon de expressieve kracht van de tekst tot uitdrukking worden gebracht zonder dat die werd versluierd. Men begon werken te schrijven waar een ‘recitatieve’ voordracht wijze bij hoorde (zingend spreken).

Tegenover de ‘prima prattica’ de regels van de muziek, ontstond nu de ‘seconda prattica’ de muziek volgt de tekst!.

Giulio Caccini (1551-1618) presenteerde deze stijl in zijn ‘Le Nuove Musiche’. Claudio Monteverdi voegde, omdat de voortdurende recitatieven van de eerste opera`s die wel erg monotoon maakten, in zijn l `Orfeo (1607) zangstukken in strofische vorm met meer muzikale inhoud toe. Bij hem begon ook een scheiding van aria en recitatief en hij voegde aan de opera ook dansen, vocale ensembles en instrumentale voor na- en tussenspelen toe.

Een goed voorbeeld van een madrigaal in overgangsstijl van polyfoon naar monodie is bij hem: Interrotte Speranze.

 

Ad B. Muziek in Engeland ten tijde van Elizabeth I

In 1531 verklaarde Hendrik VIII zich hoofd van de Engelse (protestantse) Kerk, maar hij behield veel van het katholicisme. Zijn zoon Edward VI was een veel strengere protestant en Mary (1553- 1558) regeerde weer ‘katholiek’. Elizabeth I (1558-1603) bereikte een synthese tussen het ‘goud en glitter’ van het katholicisme en de ideeën van de protestanten. Community singing ontstond en vele orgels verdwenen.

De ceremoniële plechtigheden werden wel muzikaal begeleid door de Chapel Royal, maar hierin zaten weinig buitenlanders en ook nauwelijks Engelse katholieken, behalve William Byrd. Elizabeth was, naar men zegt, redelijk bedreven in muziek (‘for a queen, very well’) en zij stimuleerde voortdurend de muziek aan haar hof. De hofkapel, ‘King`s Music’, was wel zeer internationaal: 75 % was immigrant van Italiaanse (Farrabosco bijv.) Joodse of Frans-Hugenootse origine. De Italiaanse invloed aan het hof was erg groot; het hoorde ook bij de opvoeding van de adel een tocht naar Italië te maken. Italiaanse dansen kwamen in zwang: de padovana werd de pavane en de allemande de allmain. De Italiaanse melodieën waren ook makkelijker na te zingen dan de polyfone gezangen.

Dit is ook de periode van het Engelse theater van o.a. W. Shakespeare (1564-1616). De stof voor het drama (oorspr. Masque of Mask geheten) was ontleend aan klassieke drama`s. Men speelde het in cirkelvormige openluchttheaters (the Globe, The Swan) een bouwvorm afgeleid van berengevecht pistes. De muziek hierbij werd verzorgd door ensembles waar ook leden van de King`s Music deel van uitmaakten. Men speelde tussen de delen en bij bepaalde scènes ‘consort muziek’, muziek geschreven voor een familie van instrumenten (van laag tot hoog, om klankkleuren te laten samenvloeien , bijv. gamba-consort, blokfluit-consort). Men maakte, behalve in het theater, vooral thuis muziek. Adel en gegoede burgerij speelde met de hele familie. Het meest populaire instrument was de luit.

IMG_0003

 

William Byrd (1543-1623) had, ondanks zijn katholicisme, een vooraanstaande positie aan het hof, samen met Thomas Tallis. Hij probeerde in 1575 muziek uit te geven voor amateurs, maar deze uitgave flopte (door gebrek aan muzikale ondergrond bij de gemiddelde burger?). Byrd en Tallis kregen van Elizabeth een monopolie op alle muziekuitgaven en de verkoop van muziekpapier. Byrd schreef in 1588 de eerste liederen voor solostem begeleid door een viool consort. In de jaren ’90 verscheen er ook werk van Thomas Morley (1557-1602) een leerling van Byrd. Morley kreeg van Elizabeth het exclusieve recht om 21 jaar lang allerlei zangboeken te drukken. Hij publiceerde dus naast zijn eigen werk, ook die van zijn tijdgenoten.

IMG_0002

Hij schreef een First Book of Consort lessons, bedoeld voor stadsschutterijen en onder invloed van Dowland`s First Booke of Songs in 1597 zijn First Booke of Ayres (met luitbegeleiding). Morley schreef veel madrigalen en de muziek bij Shakespeare’s ‘As you like it’: It was a lover and his lass.

Morley en John Dowland (1593?- 1626) gebruikten vaak hetzelfde materiaal. Wie wie daarbij beïnvloedde is moeilijk te zeggen. Dowland werkte in Parijs (en werd daar zelfs tijdelijk katholiek), in Brunswick, Venetië en Florence, aan het Deense hof en in 1612 aan het hof van James I. Hij gebruikte vaak bekende dansen als basis voor zijn liederen: In zijn First Booke of Songs or Ayres (1597): bij Can she excuse my wrongs: Earl of Essex`s Galliard en bij Now, o now I needs must part: Frog Galliard; en in zijn Second Booke: Flow my tears: Pavane Lacrimae.

Hij voorzag alle solo stukken uit deel I van meerstemmige zangversies, maar de andere partijen lijken afgeleid van instrumentele versies die niet altijd bevredigend zijn. In zijn Second Booke of Songs (1600) wordt het solo-karakter van de luitzang meer bevestigd en m.n. in Flow my tears is er meer ruimte voor declamatie en akkoorden.

Dowland bezocht net als veel Engelsen Italië en er waren zoals gezegd veel Italianen in Engeland, maar de luitsongs zijn tot 1610 niet erg beïnvloed door de Nuove Musiche. De luitbegeleiding bleef ‘polyfoon’. Daarom wordt Dowland toch als ‘ouderwets’ gezien.

Bij John Cooper/ Giovanni Coprario (1575- 1629) - hij veranderde zijn naam na een bezoek aan Italië- zijn wel in zijn Funeral Tears (1606) sporen van een solostem met declamatie, maar geen ‘continuo’ begeleiding te vinden. C. schreef trouwens vermoedelijk zelf de woorden van de Funeral Tears. In 1610 zijn deze weer gebruikt door Dowland.

Na 1610 komen er verzamelwerken van Italiaanse monodie beschikbaar voor Engelse musici (Musical Banquet) en in het volgende werk van Cooper (Songs of Mourning uit 1613) zijn de effecten dan ook al te vinden. Zijn instrumentele muziek is echter belangrijker geweest dan zijn liederen.

 

In het Fitzwilliam Virginal Book staat ook veel muziek van Peter Philips (1561-1628); hij ontvluchtte in 1582 Engeland vanwege zijn katholicisme en werd in 1590 hof organist in Antwerpen; hij bezocht in 1593 Sweelinck in Amsterdam. Ook hij schreef veel madrigalen.

 

Meer dan 50 stukken van Giles Farnaby (1563-1640) staan in het F.V.B. Hij schreef o.a. madrigalen, psalmmelodieën en virginaalmuziek.

 

Jan Pietersz. Sweling (Sweelinck)  (1562-1621) heeft alle internationale muziekstijlen uit die tijd in zijn muziek. Hij had veel contact met Engeland via John Bull die sinds 1613 in Brussel en Antwerpen woonde. Zijn orgelwerken waren niet bedoeld om tijdens de kerkdienst te spelen (Amsterdam was calvinistisch sinds 1578!), maar omdat kerk en orgel van de stad waren, mocht Sweling de mensen die de kerk in- en uitgingen wel vermaken. Sommige variaties waren gewenst ‘tot recreatie ende verlustinge van de gemeente ende omme dezelve duer middel van dien te meer uyt herbergen ende tavernen te houden’.

Hij maakte voor alle 150  psalmen psalmzettingen in de Italiaanse madrigaalstijl met meerkorigheid!

 

Ad. C. Muziek in Engeland ten tijde van James I ( 1603--)

James was minder geleerd dan Elizabeth, maar hij had wel musici aan het hof omdat dat gebruikelijk was. Later werd het koninklijk hof steeds meer het muzikale middelpunt. De Italiaanse monodische verzamelingen werden steeds toegankelijker en de Stylo recitativo groeide, gelijk opgaande met de veranderingen in het Engelse theater. De theaters werden steeds groter en elke rang en stand kon er heen voor ‘drama, bloedige woorden en komedie’.

Nicolas Lanier werd de belangrijkste componist voor de hof ‘Masques’(toneelstukken) en hij verordende dat ‘the whole maske was sung –after the Italian manner- in Stylo recitativo’.

Het werd een steeds meer geaccepteerde manier en na 1630 wordt in Engeland de basso continuo een normaal verschijnsel.

 

 

Terug naar boven  of de Homepage