SRI LANKA
ACHTERGRONDEN
Om
een goed beeld te krijgen van alles wat er te zien is in Sri Lanka, is het
verstandig eerst onderstaande pagina door te lezen en dan pas door te
linken naar de
De
webpagina ACHTERGRONDEN is verdeeld in de volgende hoofdstukken:
I.
Ligging en klimaat
II.
Geschiedenis van het eiland
A.
Prehistorie en vroege geschiedenis (10.000 v. C.
– 236 v. C.)
B.
1.Vroege Anuradhapura- periode (250 v. C.- 459
na C.)
2. Late
Anuradhapura- periode (459- 1017)
C. Polonnaruwa- periode (1073- 1215)
D. Kortstondige Hoofdsteden Periode (1214-
1597) inclusief Portugese periode.
E. Kandy- periode (1597- 1815) met de
Hollandse periode
F. Britse koloniale periode (1802- 1948)
G. Onafhankelijkheid
(1948- heden)
III.
Bevolkingsgroepen (zie ook II) en godsdiensten
A.
Algemene gegevens bevolking, onderwijs,
gezondheidszorg en economie
B.
De bevolkingsgroepen en godsdiensten: Vedda`s,
Singalezen, Tamils, Burghers, Zigeuners
en
Boeddhisme, Hindoeïsme, Katholicisme, Protestantisme en Islam
C.
Beelden van Boeddha en de Dagoba`s
I.LIGGING
EN KLIMAAT:
In vroeger
tijden stond Sri Lanka onder verschillende namen
bekend: Lanka, Lankadweepa,Taprobane, Serendib en Selan. Sri betekent in het
Sanskriet ‘eerbiedwaardig’ en ‘Sri
Lanka’ betekent dus ‘het eerbiedwaardige Lanka’.
Het
land is zo groot als Nederland en België samen en ligt vlakbij India. Het
is door de Adamsbrug –een serie koraalriffen en zandbanken- in feite
daarmee verbonden.
Sri
Lanka heeft twee moessonperiodes: één voor het (zuid)westen (yala) en één
voor het noordoosten (maha). Deze laatste brengt veel minder regen dan de
eerste. In het noorden, oosten en zuiden zijn er daarom behoorlijk droge
vlaktes. Om deze reden hebben de Singalezen van 1000 v. Chr. tot 1300 na
Chr. over het hele land irrigatie- meren (tanks) aangelegd. Koning
Parakrama Bahu de Grote (zie hoofdstuk II)
liet wel 163 stuwdammen, 4000 kanalen en 2500 ‘tanks’ maken. Deze
zorgden en zorgen voor het benodigde water voor de rijstverbouw en de
industrie. De turbines in de dammen wekken elektriciteit op.
Het
centrale bergland krijgt veel regen en was oorspronkelijk bedekt met
ondoordringbaar tropisch regenwoud. Een groot deel ervan is nu gekapt voor
de koffie- en de theeplantages.
Er
zijn nationale parken, wild- en vogelreservaten en andere beschermde
natuurgebieden: samen ongeveer 10 % van het oppervlakte van Sri Lanka. Het
Nationale Park Yala in het zuidoosten is het oudste en meest bekende park.
II.DE
GESCHIEDENIS VAN HET EILAND:
←10.000
v. C.
|
500
v. C.
|
0
|
500
na C.
|
1000
|
1500
|
2000
|
A.Prehistorie
en vroege geschiedenis (10.000 v. C. -
236 v. C.)
|
B.1.Vroege
Anuradhapura – periode (250 v. C. -
459 na C.)
|
B.2.Late
Anuradhapura- periode (459 - 1017)
|
C.Polon-
naruwa
periode
1073-
1215)
|
D.Kortstondige
Hoofdsteden
periode
(1214- 1597) met
*Portugese
tijd
(1505-1658)
(1)
|
E.Kandy-periode
(1597-
1815)
en
*Hollandse
tijd
(1658-1796/1802)
|
F.
|
G.Onafhanke-
lijkheid
(1948-
heden)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
F.
Britse koloniale periode (1796/1802-1948)
A.Prehistorie
en vroege geschiedenis (10.000 v. C. – 236 v.C.):
De prehistorische inwoners
van Sri Lanka waren de Wanniyala- Aetto (Vanniyalaetto= mensen van het woud), ook genaamd: Wedda's (Vedda`s = jagers met pijl en boog).
Zij kwamen 16.000 jaar geleden, maar misschien wel veel eerder, uit India
toen de zeespiegel zo laag was dat Sri Lanka met het vasteland verbonden
was. Ze waren jagers en
verzamelaars, maar hadden wellicht ook gedomesticeerde dieren en vertoonden
(en vertonen) meer verwantschap met de Afrikaanse San (‘bosjesmannen’) en
de Australische Aborigines, dan met de Arische en Dravidische
bevolkingsgroepen van het eiland. Ze werden in de Mahavamsa (2)
omschreven
als yaksa en naga (geesten of spoken), die door het oerwoud trokken zonder
sporen achter te laten. De Vedda`s beweren zelf af te stammen van prins
Vijaya (4), die ook als
stamvader van de Singalezen wordt beschouwd. Vijaya zou met een vrouw van
de yaksa getrouwd zijn en een
zoon en dochter gekregen hebben, de voorouders van alle Vedda`s. Historisch
bewijs voor deze bewering bestaat er echter niet.
|
|
|
|
|
|
|
|
Mahavamsa
|
Oorsprongs
gebied
Vedda-
taal
|
Grottekeningen
bij
Hamangala
|
Vedda krijgers
|
Vedda
stamhoofd
Tissahamy
|
Traditionele
dorpen
|
Door
de toename van de andere bevolkingsgroepen zijn de Vedda`s steeds verder
verdreven uit hun oorspronkelijke leefgebied. Eind 19de eeuw
waren er nog maar 5000. Dankzij stamhoofd Tissahamy kwam er enige erkenning en stelde de regering Vedda-
reservaten in (zie verder onder bevolkingsgroepen/ godsdiensten).
De
Singhali, de voorouders van
de Singalezen en vermoedelijk afkomstig uit Noord- India, arriveerden
waarschijnlijk in de 6e eeuw v.Chr.(3). Volgens de Mahavamsa zou Boeddha drie bezoeken
aan Lanka hebben gebracht, maar in 543 v. C., toen de Singalese prins
Vijaya (4) gearriveerd
zou zijn, was hij nog te jong hiervoor. Het boeddhisme werd in
Lanka gebracht door Mahinda, de
broer (of zoon) van de Indiase keizer Ashoka, die midden 3de
eeuw v. C. naar koning Tissa van Anuradhapura werd gestuurd.
B.1.Vroege
Anuradhapura- periode (250 v. C.- 459 na C.) en B.2.Late Anuradhapura-
periode (459- 1017):
Tissa (250- 210
v.C.) ontving, toen hij genoeg van het boeddhisme bleek te weten, de titel Devanampiya (=Geliefd bij de goden).
Mahinda`s zus, een boeddhistische non, werd naar Lanka gestuurd met een
verzameling heilige relikwieën: de bedelnap van Boeddha, zijn sleutelbeen
en een tak van de heilige bo- boom waaronder hij de verlichting had
bereikt.
De
(Dravidische) Tamils migreerden
vanaf de 3de eeuw v. C. geleidelijk vanuit Zuid- India naar het
noorden van het eiland Lanka. De Singalezen verzochten namelijk hun Zuid-
Indiase buren huurlingenlegers te leveren omdat zij zelf als boeddhisten
een afkeer hadden van het doden van levende wezens. Als de huurlingen
zouden gaan muiten waren de Singalezen echter zeer kwetsbaar, wat bleek
toen eerst twee Tamil- kapiteins een staatsgreep pleegden en later Tamil
generaal Elara (204- 161 v. C.) hetzelfde deed. Vanwege de dichte jungle
was een gecentraliseerd bestuur moeilijk en daarom werd het land door Elara
opgedeeld onder quasi- feodale edelen die zichzelf koning noemden.
Dutugemunu uit het
zuidelijke Ruhuna versloeg uiteindelijk Elara in een olifantengevecht en
hij verenigde de feodale gebieden (161- 137 v. C.), waarna een groot aantal
nieuwe tempels en paleizen werd gebouwd in Anuradhapura (waaronder het
Koperen Paleis voor boeddhistische monniken). Omdat Dutugemunu zijn
opvolging niet had geregeld verviel zijn rijk na zijn dood tot chaos
(periode 103 v. C. – ca. 925 na C.)
|
|
|
|
|
|
|
Mahinda
ontmoet koning Tissa
|
Devanampiya
Tissa
|
Devanampiya
Tissa en de koninklijke familie
|
Dutugemunu
verslaat de Tamil generaal Elara in een olifantengevecht.
|
Anuradhapura
en rechts de plattegrond ervan. Dagoba`s
worden ook stoepa, thoepa of chetiya genoemd..zie ook hoofdstuk III
|
De
hulp die de Tamil- koninkrijken uit India aan de koningen van Anuradhapura
leverden, eiste echter ook dat de Singalese koningen partij kozen in
conflicten in (Tamil) Zuid- India. In de 10de eeuw steunden zij
de Pandya`s tegen de Chola`s, maar de laatsten wonnen en dat betekende de
verbanning van de koning, de plundering van Anuradhapura én de annexatie
van heel Lanka.
C.Polonnaruwa-
periode (1073-1215):
De
rol van Anuradhapura werd overgenomen door Polonnaruwa, een oude vesting bij de enige plaats waar legers
de rivier de Mahaweli konden oversteken en waar veel minder muskieten
waren. Vijayabahu, een familielid van de verbannen koning, kon, omdat de
Chola`s grote binnenlandse problemen hadden, in 1070 aan de macht komen.
Hij liet zich in het puin van Anuradhapura kronen, maar regeerde vanuit
Polonnaruwa. Parakrama I, de Grote,
(1153- 1186), die de boeddhistische geestelijkheid zeer gunstig gezind was,
liet in de stad grote irrigatiewerken uitvoeren.
Na
de dood van Parakrama was er weer een onrustige periode totdat zijn Indiase
zwager, Nissanka Malla, tot zijn
opvolger werd gekroond. Onder zijn bewind bloeide de kunst. De Gal Vihara,
vier Boeddhabeelden uit één granieten wand gehakt, liet hij ook maken. De
staatskas kon deze uitgaven echter niet meer aan en toen ook hij zonder
opvolger stierf, brak er weer een chaos- periode aan.
D.Kortstondige
Hoofdsteden Periode (1214- 1597):
In
deze periode verwoestte de Indiase Tamil Magha (1215- 1236) het eiland.
Hierna trokken de uit Polonnaruwa verdreven Singalese edelen steeds verder
zuidwaarts: van Yapahuwa naar Kurunegala en verder naar Gampola en
Dedigama.
Terwijl
de Tamils ondertussen in een onafhankelijk koninkrijk rond Jaffna woonden,
trok de Gampola- monarchie zich terug in de heuvels naar Senkadagala, wat
later Kandy werd. De koningen
van Dedigama werden verslagen door nieuwe heersers uit Kotte, gelegen bij Colombo. Het sterk verdeelde eiland werd zo
een makkelijke prooi voor allerlei indringers: Chinezen, Maleisiërs én
Portugezen.
|
|
|
|
Taprobane/
Lanka
Ca.
1520
|
idem 1572
|
|
Polonnaruwa
met overzichtskaart
|
Parakrama
I
|
Gal Vihara
|
Koninkrijk Kandy
1798
|
In
1505 vestigden de Portugezen zich
op het eiland en zij zouden blijven tot 1658. De koning van Kotte beschouwde hen als potentiële
bondgenoten in de strijd tegen de Tamils en betrok de Portugezen bij de
troonopvolgingsstrijd. De toenmalige favoriete kleinzoon werd op de troon
voorbereid met een christelijke opvoeding en als Dom Jão Dharmapala gedoopt. De plaatselijke Singalezen hielden
echter niet van deze samenwerking met de Portugezen en na een felle strijd
installeerden de Portugezen Dom Jão
als een marionettenkoning in Colombo waar hij -niet dodelijk-
vergiftigd werd. Hierna ontstonden er gevechten over de andere
vorstendommen, maar vooral over Kandy,
waarbij de Portugezen behoorlijke nederlagen leden en de tot christen
gedoopte Konappu Bandara onder de naam Vimala
Dharma Suriya I er uiteindelijk de macht greep.
E.Kandy-periode
(1597-1815):
De
Hollander Joris van Spilbergen bracht in 1602 een bezoek aan koning Vimala Dharma Suriya I in Kandy en bood hem hulp tegen de
Portugezen. Na twintig jaar strijd omsingelden de Hollanders fort Colombo
en capituleerden de Portugezen. Toen de (toenmalige) koning van Kandy, Rajasinha II, echter volgens
afspraak naar Colombo reisde om de macht over te nemen, waren daar de
poorten gesloten. Rajasinha verbood nu de bouw van bruggen en het verbreden
van paden door de jungle om het gebied zo ontoegankelijk mogelijk te houden
voor de Europese legers. Verder hield hij een aantal Europeanen ‘gevangen’:
krijgsgevangenen, schipbreukelingen en diplomaten, waaronder de
persoonlijke gezant van de Franse koning Lodewijk XIV, M. de la Narolle en
de Engelsman Robert Knox. Deze laatste hield bijna
twintig jaar een dagboek bij over het leven op Ceylon, waarin hij onder
andere over de polyandrie, de rechtspraak en de in godsdienstig opzicht
tolerante koning schreef.
Hoewel
de Hollanders wel – vergeefs- probeerden de eilanders tot het calvinisme te
bekeren, waren ze vooral geïnteresseerd in de handel met Kandy in
kaneel, olifanten, parels, zout en betelnoten (5). Daarom
hebben zij zich geconcentreerd op het bouwen van kanalen om vervoer naar de
kust mogelijk te maken, zoals het Hollands kanaal van Colombo naar Puttalam.
Ze
bouwden ook forten, ommuurde stadsdelen en bastions met namen als Delft,
Leiden, Utrecht en Akersloot en kerken in Colombo, Negombo, Galle, Matara
en Jaffna. De huidige rechtspraak is nog grotendeels gebaseerd op Hollands-
Romeinse recht (Roman Dutch Law) en in het Singalees bestaan nog woorden
als kerk, kerkhof, stoep,, lijnbaan, pakhuis, aardappel, kantoor,
strijkijzer en kakhuis (kakoosieje).
|
|
|
|
|
|
|
Doña
Caterina, een vluchtelinge met een door de Portugezen gesteunde claim op
de troon van Kandy. Vimala Dharma Suriya I nam haar gevangen en huwde
haar.
|
Joris
van Spilbergen bij
Vimala
Dharma Suriya I
|
Rajasinha II
|
Robert Knox
|
Sri Wickrama
Rajasinha
|
D.S.
Senanayake
|
Solomon
Bandaranaike en zijn vrouw Sirimavo
|
F. Britse koloniale periode
(1802-1948):
In
1796 namen de Britten de
macht in Colombo over van de Nederlanders (6) en maakten
in 1802 een kroonkolonie van Ceylon onder bestuur van Frederick North,
een zoon van de eerste minister van George III. In 1798 werd Sri Wickrama Rajasinha, een
Hindoeïstische Tamil uit Zuid- India, tot koning van Kandy gekroond. North
schonk hem een koets, maar hem werd duidelijk gemaakt dat de koning niet
omkoopbaar was. Nu probeerde North de koning af te zetten, maar zijn leger
werd de jungle ingelokt en grotendeels uitgeroeid, door regen, muskieten,
bloedzuigers en junglekoorts. De inwoners van Kandy hadden ondertussen hun
stad (7) in brand
gestoken en waren de jungle ingetrokken, waar ze een tijd bleven waarna ze
weer terugkwamen in Kandy.
Omdat
Sri Wickrama Rajasinha door zijn bewind erg veel weerstand opriep, slaagde
de Britse gezant D`Oyly er in hem samen met de ontevreden Singalese adel en
de bevolking van Kandy af te zetten in 1815, waarna hij werd verbannen naar
India.
De
Britten besloten hierna goede wegen en een spoorlijn aan te leggen, want
dat was de enige manier om snel troepen naar Kandy te kunnen brengen.
Aanvankelijk waren velen, waaronder ook nieuwe kolonisten, werkzaam in de
koffieteelt, maar in de jaren zeventig van de 19de eeuw
verwoestte een bladziekte alle grote plantages, waarna men overstapte op
thee. In plaats van de Indiase arbeiders die hadden gewerkte in de
seizoensgebonden koffieoogst en tussendoor naar huis in India gingen, waren
er nu permanent arbeidskrachten nodig en binnen vijftien jaar arriveerden
hiertoe bijna een miljoen straatarme mannen, vrouwen en kinderen.
De
plantage- economie bood de Singalezen, de Tamils (zover ze al lang op Ceylon
woonden) en de ‘Burghers’ goede mogelijkheden hun maatschappelijke positie
te verbeteren. Alle gemeenschappen van Ceylon werden vertegenwoordigd in
het Ceylon National Congress dat na WO I werd opgericht, maar de Tamils
scheidden zich af en zetten een eigen organisatie op. Ondertussen werd
Ceylon de eerste Britse kolonie in Azië met algemeen stemrecht, ongeacht
alfabetisme, eigendom, inkomen of geslacht.
In
WO II kwam Ceylon in de frontlinie tegen Japan te liggen, hoewel de
Japanners geen invasie daar hadden gepland. Het eiland werd een geallieerde
uitvalsbasis van offensieve operaties in oostelijke richting.
In
1945 verklaarde Londen dat Ceylon wel als dominion erkend zou kunnen worden en men gaf hierbij de
voorkeur aan de United National Party (UNP) een gematigde partij die, onder
leiding van D.S. Senanayake, alle
etnische en religieuze groeperingen in zich verenigde. De UNP behaalde een
grote overwinning.
G.Onafhankelijkheid
(1948- heden):
Toen
Ceylon op 4 februari 1948 onafhankelijk werd, was de economische positie
goed, het Britse leger had zich met de muskietenbestrijding bezig gehouden
en D.S. Senanayake had gezorgd voor het herstel van de vervallen
irrigatiestelsels van Anuradhapura en Polonnaruwa. De economie echter kon
de sterk wisselende internationale vraag naar het kleine aantal natuurlijke
producten niet opvangen en de verdeling van de welvaart onder de sterk
groeiende bevolking was onevenwichtig, waardoor ontevredenheid ontstond.
Daarnaast begon D.S. Senanayake onderhandelingen met Nehru van India over
het ‘Tamil- vraagstuk’: Senanayake beschouwde de Indiase Tamils
op de theeplantages als buitenlanders, hoewel een aantal van hen van
het Britse bestuur stemrecht hadden gekregen. Zij hadden echter op hun
eigen sektarische kandidaten gestemd en niet op zijn UNP. Nehru vond dat de Indiase Tamils in
Ceylon niet voor het Indiase staatsburgerschap in aanmerking kwamen.
Solomon
Bandaranaike,
afkomstig uit een adellijke familie uit Kandy en een voormalig lid van de UNP,
richtte nu zijn eigen partij op, de Sri Lanka Freedom Party (SLFP) en hij
zette zich af tegen de opvattingen van de UNP. Hij ging ook traditionele
Ceylonese kleding dragen, zwoer het christendom af en pleitte voor het
Singalees als de officiële taal.
Decennia
lang werd vanaf dat moment de Ceylonese politiek bepaald door de strijd
tussen de Senanayakes van de UNP en de Bandaranaikes van de SLFP. Toen
Dudley Senanayake, gedwongen door een sterk stijgende inflatie en grote
werkeloosheid, de subsidie op geïmporteerde rijst besloot stop te zetten,
braken er in het hele land rellen uit en moest hij ontslag nemen. Hij werd
opgevolgd door Solomon Bandaranaike, die direct zijn belofte om het
Singalees de officiële taal te maken nakwam, waarna teleurgestelde Tamils
in opstand kwamen. Omdat nationalisatie van belangrijke sectoren als
transport- en havenbedrijven de economische crisis niet oploste, besloten
de Tamils massaal naar het gebied van hun voorouders in Jaffna te
verhuizen.
Hierop
besloot Bandaranaike het Tamil in sommige gebieden toe te staan,
waarop hij door een Singalese extremist in 1959 om het leven werd gebracht.
Hij werd opgevolgd door zijn vrouw Sirimavo Bandaranaike, die daarmee de
eerste vrouwelijke minister-president werd.
Zij
liet 500.000 Indiase Tamils die op de plantages werkten deporteren naar
India en liet er slechts 300.000 blijven. In 1971 brak er een gewapende
opstand uit tegen haar bewind door de ultralinkse Janatha Vimuktu Peramuna
(JVP) waar veel gefrustreerde, werkloze jongeren lid van waren geworden.
Het leger sloeg hard terug en vele duizenden werden afgeslacht. Mevrouw
Bandaranaike – vol van socialistische idealen- liet nu alle particuliere
landbouwbedrijven en theeplantages onteigenen, veranderde in 1972 de naam van
het land in Sri Lanka, verplaatste de regerings- hoofdstad naar Sri
Jayewardenapura Kotte en verlengde haar eigen ambtstermijn met twee jaar.
Hierna brak een enorme stakingsgolf uit en werd ze bij de verkiezingen in
1977 massaal weggestemd.
Haar
opvolger Junius Richard Jayewardene
van de UNP gooide het roer om en in navolging van Singapore streefde hij
naar een vrijhandelszone ten noorden van Colombo. Het Tamil en Engels
werden door hem opgewaardeerd tot ‘nationale’ talen en hij zorgde dat de
president meer uitvoerende macht kreeg. Ondanks zijn economische successen
slaagde hij er echter niet in de frustraties van de Tamils te verminderen:
de staat sanctioneerde hun discriminatie en Singalese politiemannen
gebruikten enorm veel geweld tegen hen.
Eind
jaren zeventig vielen radicale Tamils (Tamil Tijgers= LTTE= Liberation
Tigers of Tamil Eelam) doelen van de regering aan, maar vermoordden ook
alle leiders van rivaliserende Tamil- groeperingen. De burgeroorlog die nu
volgde kostte tenminste 60.000 mensen het leven. Ten gevolge van
strafexpedities van het leger vluchtten ongeveer 100.000 Tamils naar India
en ging de Indiase luchtmacht, om de uittocht in te dammen, voedsel
afwerpen boven de noordelijke steden van Sri Lanka.
In
1987 werd na interventie door India een staakt-het-vuren overeengekomen.
Dat land stuurde hierna troepen naar Sri Lanka, maar trok zich in 1990 weer
terug omdat het er niet in geslaagd was de Tamil Tijgers te ontwapenen.
Ondertussen was de JVP in 1987-1988 een tweede opstand begonnen in het
zuiden, waarop de regering weer keihard terugsloeg: ca. 17.000 mensen
werden vermoord.
De
Tamil Tijgers gingen na 1990 zelfmoordaanslagen plegen in Colombo en andere
steden in het zuiden. In 1991 kwam de voormalige Indiase premier Rajiv
Gandhi en in 1993 president Premadasa hierdoor om het leven.
Na
20 jaar van gevechten sloten de Tamil Tijgers en de regering in
februari 2002 een staakt-het-vuren, na onderhandelingen waarbij bemiddeld
werd door Noorwegen, maar in februari 2004 werd het parlement, vanwege
allerlei spanningen, door president Chandrika Bandaranaike Kumaratunga
ontbonden. Er werden wel nieuwe verkiezingen gehouden, maar desondanks
hield het gekrakeel aan. Ook de tsunami van 26 december 2004, waarbij zeker
35.000 doden vielen, bleek het land niet te verenigen: Singalezen en Tamils
ruzieden in 2005 voortdurend over de verdeling van de hulpgoederen.
In
2005 werd Mahinda Rajapaksa president en hij maakte in 2009 definitief een
eind aan de oorlog tegen de Tamil Tijgers. De economie van het land bloeide
op en de infrastructuur verbeterde, met name na de tsunami, met Chinese
‘hulp’. Hoewel veel mensen hierom blij waren, maakte Rajapaksa ook veel
vijanden omdat hij zijn familie overal regeringsbanen gaf (= nepotisme),
veel armere Singalezen niet meedeelden in de economische opbloei en (bij de
Tamils) omdat Rajapaksa na de burgeroorlog geen enkele poging tot
verzoening deed. Daarnaast had hij de grondwet gewijzigd waardoor zijn
macht flink werd uitgebreid en het parlement minder invloed kreeg.
In
januari 2015 werd Rajapaksa bij de verkiezingen weggestemd ten gunste van
zijn rivaal en vroegere vriend (en tot november minister van
Volksgezondheid) Maithripala Sirisena.
Deze heeft toegezegd bovengenoemde grondwetswijzigingen terug te draaien en
te streven naar een echt onafhankelijke rechterlijke macht en meer
persvrijheid. Daarnaast heeft hij een nieuw onafhankelijk onderzoek
toegezegd naar oorlogsmisdaden in de slotfase van de strijd tegen de Tamil
Tijgers, maar hij heeft ook meteen Rajapaksa vrijwaring van vervolging
beloofd! Verder hebben de Tamils vermoedelijk niet veel van hem te
verwachten.
Sirisena
zal Sri Lanka, een ‘swing state’ tussen Oost en West, vermoedelijk meer op
een middenkoers brengen, maar daarbij de verhoudingen met China, die veel
heeft geïnvesteerd in infrastructuur, economie én defensie van Sri Lanka,
ook goed proberen te houden.
Om
te zien welke partij een stad of dorp aanhangt, hoef je alleen maar naar de
(kleur van de) vlaggetjes over en naast de weg te kijken.
|
|
|
|
|
|
|
Junius
Richard Jayewardene
|
Tamil
Tijgers leggen in 2004
De
wapens neer
|
woongebieden
Tamils
|
gebied
waar de Tsunami van 2004 huis hield en (rechts) de
getroffen gebieden van Sri Lanka
|
Maithripala
Sirisena
|
vlaggetjes
boven de weg geven de politieke kleur aan
|
III.BEVOLKINGSGROEPEN
EN GODSDIENSTEN:
A.Algemene
gegevens bevolking, onderwijs, gezondheidszorg en economie:
Er
wonen ongeveer 21 miljoen mensen in Sri Lanka, vooral aan de zuidwestkust. Het
onderwijs is gratis op de staatsscholen en daarom kan bijna iedereen kan
lezen en schrijven. Naast staatsscholen zijn er privéscholen en boeddhistische scholen
die monniken opleiden. Alle scholieren dragen een uniform. En studie op een
staatsuniversiteit is ook gratis, maar (vooral) medici moeten dan wel 5
jaar voor de regering werken. Er zijn 5 staats- en 10 privé universiteiten.
Velen plegen zelfmoord omdat er nauwelijks banen te vinden zijn na de
studietijd.
Ook
de gezondheidszorg is gratis en bijna elk dorp heeft een apotheek, een
kleine kliniek en een vroedvrouw. Naast ‘westerse’ artsen zijn er veel
beoefenaars van de hindoe- geneeskunde (Ayurveda= ‘kennis van het leven’):
ze gaan ervan uit dat een mens in evenwicht moet zijn met zijn omgeving. Ziekte
is volgens hen een verstoring van dit natuurlijk evenwicht.
Omdat
het land een economisch zwakke structuur heeft (veel plantage- landbouw met
thee, rijst en rubber), is er veel armoede: zeker 18% van de bevolking
leeft onder de armoedegrens en alleen heel arme mensen krijgen een kleine
uitkering. Als men al een baantje heeft, verdient men vaak niet meer dan
150 rupee`s ( =1 euro) per dag. De enorme werkeloosheid is heel frustrerend
voor de jongeren als ze van school komen.
De
export bestaat vooral uit thee, rubber, kokosproducten, specerijen en
edelstenen. Deze laatste worden in het Zuiden gevonden. Vooral de kokospalm
is zeer nuttig: de stam levert timmerhout, het blad is dakbedekking; van de
vezels maakt men touwen, netten, bezems en zakken en het vruchtvlees wordt
gegeten of geperst tot kokosolie. Het residu is veevoeder. Van het
(bloem)sap wordt bruine suiker gemaakt of
via fermentatie ‘toddy’ –een licht alcoholhoudende drank- die kan worden
gedestilleerd tot arak (arrack) . Veel boerenfamilies exploiteren zelf een
aantal kokospalmen, maar omdat families per dag twee tot drie kokosnoten
nodig hebben, moeten ze dus best veel palmen hebben.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Een
‘gewone’ kokosnoot. Van de
‘haren’
wordt o.a. touw gemaakt
|
Een
King kokosnoot heeft geen haren!
|
Suiker
uit de kokosbloem
|
Bladeren
vlechten tot
een
dak
|
Een
Toddy tapper
|
Een
fles
Arrack=
Arak
|
Kaneel
schillen
|
Een
rubberboom wordt afgetapt
|
Thee
oogsten
|
B.De
bevolkingsgroepen en godsdiensten:
Bij
de in hoofdstuk II reeds genoemde Vedda`s
hebben de vrouwen dezelfde
sociale status als de mannen en de opvolging is matrilineair. Wanneer
vroeger iemand in een grotwoning stierf, werd het lichaam met bladeren
bedekt en de hele gemeenschap vertrok naar een nieuw onderkomen. De weduwe
trouwde dikwijls met de broer van haar overleden echtgenoot. Door de
toename van de Singalese en Tamil- bevolking zijn de Vedda`s steeds verder
verdreven uit hun oorspronkelijke leefgebied en wonen ze in steeds kleinere
stukken oerwoud. Door grote
irrigatie – en ontginningsprojecten kwamen hun jachtgebieden nog meer onder
druk te staan, maar dankzij het reeds genoemde stamhoofd Tissahamy kwam er enige erkenning en
ontstonden er reservaten aan de rand van het Madura Oya National Park.
Inmiddels zijn ze geen jagers- verzamelaars meer, zijn ze veelal getrouwd
met Singalezen en boeddhist
geworden. De laatste nederzettingen, met nog maar een paar honderd
‘traditionele’ bewoners, liggen in
het oosten bij Mahiyangana (ten oosten van Kandy).
Over
het ( m.n. Theravada zie: 8) Boeddhisme van de Singalezen
(67% van de bevolking) volgt hieronder veel informatie, omdat de meeste
mensen Boeddhist zijn. Ook zijn er veel Boeddhistische heiligdommen
bezocht. Het Boeddhisme is geen godsdienst, maar een levensleer en het is belangrijk
weet te hebben van het ‘Achtvoudige pad naar de Verlichting’, omdat het
symbool daarvan op allerlei manieren wordt afgebeeld. De stappen zijn: 1.
juist begrip / juiste inzicht; 2. juiste gedachten / juiste intenties /
juiste bedoelingen; 3. juist spreken; 4. juist handelen; 5.
juiste wijze van levensonderhoud; 6. juiste inspanning; 7. juiste
indachtigheid / juiste meditatie; 8. juiste concentratie.
Ondanks
het feit dat Boeddha het kastenstelsel afwees, bestaat
het zeker in Sri Lanka, hoewel het er minder sterk is dan in India. De
kasten der brahmanen en krijgers ontbreekt er. De belangrijkste- en
grootste- kaste is die van de landeigenaren en boeren (goyigama) en daarnaast zijn er tientallen, aan specifieke
beroepen gebonden kasten: palmwijn- aftappers, kaneelpellers, trommelaars,
wassers enz. Bijna alle premiers en ministers komen uit de goyigama kaste.
Bij huwelijken speelt kaste nog een belangrijke rol. De Singalezen laten
zich in hun leven ook sterk leiden door de invloed van de sterren, zoals bijvoorbeeld
bij het bepalen van hun trouwdatum.
Witte
lintjes in een straat geven aan dat er onlangs iemand is overleden. Bij
boeddhistische begraafplaatsen hangen heel veel witte lintjes.
|
|
|
|
|
|
Elke
scholier draagt een uniform
|
Een
boeddhistische begraafplaats
|
Het
achtvoudig pad
|
Een
restaurant in Hikkaduwa vol afbeeldingen van het Achtvoudige Pad
|
De
Randoli Perahera, met de olifant die 40 jaar lang De Tand droeg
|
Vanwege
deze
prestatie
werd de
olifant
opgezet
|
Naast
de westerse kalender bestaat de boeddhistische poya- of maankalender.
Hierin is de dag van de volle maan, de poya-dag, de belangrijkste. Op
poya-dagen is uitbundig vermaak en alcoholschenken verboden. De dagen
worden vastgesteld door priesters en sterrenkundigen. Er zijn heel veel
feesten, zoals:
Het
Vesak festival (op de poya-dag in mei) waar de geboorte, de verlichting en
de dood van Boeddha worden gevierd en het Kandy Perahera, waar gedurende 14
dagen in juli- augustus het Festival van de Tand wordt gevierd: De Tand,
een linkerbovenhoektand van 2,5 cm groot, kwam in 313 uit India naar Sri
Lanka en verhuisde mee wanneer de hoofdstad verhuisde. Er zijn dan een
aantal processies, verdeeld over 10 avonden. De belangrijkste is die op de
voorlaatste avond, de Randoli Perahera. Dan wordt De Tand rondgedragen,
verpakt in een reliekschrijn op de rug van een tempelolifant, gevolgd door
allerlei religieuze autoriteiten. De
processie wordt afgesloten met een parade van Kandyaanse dansers,
acrobaten, vuurspuwers, zwaardvechters, slangenbezweerders en duizenden
pelgrims.
In
de loop der tijd ontstond er een verschil tussen de Laagland- Singalezen
die in de kuststreken wonen en blootgesteld zijn geweest aan Europese
invloeden en de conservatievere Hoogland- of Kandy- Singalezen,
die zich cultureel en etnisch als ‘zuiverder’ beschouwen dan de
Laaglanders.
Veel
Tamils ( nu 18 % van de
bevolking) waren aanvankelijk ook boeddhist,
maar werden langzamerhand steeds meer Hindoe
(9).
In
Sri Lanka staan heel veel kleine en grote Hindoeïstische heiligdommen. Het
Hindoeïsme is de oudste nog levende godsdienst ter wereld en heeft
verscheidene heilige geschriften, die niet nauwkeurig gedateerd kunnen
worden. Er is geen sprake van een
enkele hoofdstichter, zoals een profeet. Het kent vele goden. De
belangrijkste ervan zijn: Brahma, Vishnu, Krishna, Rama, Shiva en Ganesha.
Hindoes zijn vegetarisch en hun geneeskunst heet Ayurveda.
De
Tamils uit het noorden (Jaffna)
willen niets te maken hebben met de plantage-
Tamils, die veelal tot een lage kaste behoren. De laatsten hebben ‘het
voordeel’ dat ze niet betrokken zijn geraakt bij de burgeroorlog. Door het
hele land staan hindoe- tempeltjes en
hindoes
gaan vaak `s morgens naar de tempel om te offeren. Een godsdienstige
bijeenkomst noemt men puja.
Daarnaast
bestaan er ook christelijke
Tamils en met name rooms- katholieke: hun
voorouders zijn bekeerd door de Portugezen. Sommige hindoes vereren Jezus
als een van hun eigen goden en beelden hem af gezeten op een vis.
Bij
hindoes en christenen speelt het kastenstelsel een belangrijke rol:
vergelijkbaar met de Singalese goyigama kaste kennen zij de vellala- kaste, vooral op het
schiereiland Jaffna. De leden hiervan grepen in de koloniale tijd de
mogelijkheid aan via het onderwijs hogerop te komen in administratieve
functies bij overheid en bedrijfsleven. Daarnaast kennen ze als belangrijke
kasten de karaiya: vissers, maar
nu ook handelaren en de chetti:
kooplieden. Tot de palla
(laagsten) behoren de plantage- Tamils.
Arabische,
Indiase en Maleisische Moslims, woonden al eeuwen aan de westkust. Toen de
Portugezen hen gingen vervolgen, zochten ze bescherming bij de koning van
Kandy, die hen toestond in verschillende plaatsen in het binnenland te gaan
wonen. Zij zijn vooral werkzaam in de handel en vormen nu ruim 7 % van de
bevolking. Hun integratie ging wellicht probleemloos omdat het vooral
moslim- mannen waren die op het eiland kwamen, waar ze trouwden met
Singalese en Tamil- vrouwen. De moslims aan de oostkust leven vooral van de
landbouw. Zij hebben heel veel te lijden gehad van de burgeroorlog. Hoewel
velen Tamil spreken hebben ze zich verzet tegen machtsovernamepogingen van
de Tijgers.
De
Burghers zijn Engelssprekenden
die afstammen van met name Hollanders en Portugezen, hoewel een echte
‘Dutch Burgher’ natuurlijk een nakomeling moet zijn van een VOC werknemer.
De Burghers vormden een christelijke (protestantse) gemeenschap, die door
de Britse kolonisatoren als ‘inheems’ en dus onbetrouwbaar werd gezien,
maar ze hadden toch, dankzij hun goede opleiding, hoge posities in het
koloniale bestuur en oefenden beroepen uit als arts en advocaat. Toen het
Singalees de nationale taal werd emigreerde meer dan de helft van de
Burghers naar Canada, Engeland en Australië.
Er
zijn ook Zigeuners die minstens
2000 jaar geleden uit India zijn gekomen. De drie voornaamste groepen zijn:
slangenbezweerders, apentrainers en groepen gespecialiseerd in tatoeage. Ze
trekken in groepen van 15 tot 25 mensen over het eiland. Ze vereren
dezelfde goden als de Singalezen en Tamils.
In
de praktijk heeft er een flinke vermenging van de godsdiensten
plaatsgevonden en staan er bijvoorbeeld hindoegoden in boeddhistische
tempels. De vier godsdiensten vieren ook elkaars feesten en bezoeken
elkaars bedevaartplaatsen: Kataragama, waar een hindoetempel, een
boeddhistische stupa en een moskee naast elkaar staan en de heilige berg
Adam`s Peak, waar een mysterieuze ‘voetafdruk’ wordt toegeschreven
respectievelijk aan Boeddha, Shiva, Adam en de Heilige Thomas (die volgens
de Sri Lankaanse christenen het christendom hier zou hebben gebracht en als
martelaar gestorven zou zijn in India).
Er
zijn geen grote kloosters meer in Sri Lanka: de meeste monniken wonen in
dorpen en werken als onderwijzer, arts, astroloog of adviseur. Veel
monniken zijn betrokken bij ultra- nationalistische stromingen. Ze hebben
een eigen politieke partij en sinds 2001 zitten er monniken in het
parlement.
C.Beelden
van Boeddha en de Dagoba`s:
Boeddha wilde geen afbeeldingen
van zichzelf hebben. De eerste Boeddha beelden kwamen in Sri Lanka ten
tijde van Alexander de Grote (4de eeuw voor Ch.): de Grieken
wilden namelijk overal beelden hebben. De haardracht van het Boeddha- beeld
is via Alexander naar de Grieken en Romeinen overgeleverd.
Boeddhabeelden
hebben iets krullend haar want Boeddha zou zijn haar niet met een schaar
maar met een zwaard hebben verwijderd, zodat wat haar bleef staan, dat
later ging krullen.
|
|
|
|
|
|
|
|
Parinirvana-
houding
|
Abaya-
mudra
|
Samadhi- mudra
|
Bhumisparsha- mudra
|
Vitarka- mudra
|
|
Boeddhabeelden
kennen verschillende uitvoeringen (liggend, staand, zittend) en hebben
verschillende houdingen van de handen (mudra`s):
De
Parinirvana- houding: de liggende
Boeddha bij zijn overgang naar het nirvana. De houding lijkt op de slapende
houding, maar verschilt ervan omdat de voeten niet in een rechte lijn
liggen en de zoom onderaan het kleed oneffen is.
De
Abaya-mudra symboliseert de
afwezigheid van vrees: een staande Boeddha met geheven rechterhandpalm
De
Samadhi- mudra is de Boeddha
afgebeeld terwijl hij met beide handen in zijn schoot in de lotushouding
mediteert
De
Bhumisparsha- mudra symboliseert
het ten getuige roepen van de aarde. De zittende Boeddha raakt de grond aan
met de vingers van zijn linkerhand, ter herinnering aan het moment waarop
hij op het punt stond verlicht te worden en de demon Mara hem uit zijn
concentratie probeerde te halen door de aarde te laten beven
De
Vitarka- mudra symboliseert de
onderwijzende Boeddha: met duim en wijsvinger van één hand vormt hij een
wiel, dat de cyclus van de dharma symboliseert.
De
staande Boeddha bij de Gal Vihara, met de armen gekruist op de borst, wijkt
af van alle tradities en is uniek in Sri Lanka.
Dagoba`s zijn heel
typerend voor het Boeddhisme van Sri Lanka:
In
een dagoba wordt (niet altijd!) een relikwie van Boeddha bewaard. Er zit
wel altijd een schatkamer in. De vorm van de dagoba komt oorspronkelijk uit
een Indiaas begrafenisritueel: heilige ‘asceten’ werden rechtopzittend in
yogahouding begraven. Hun lichaam werd bedekt met een aarden heuvel. Later
plaatste men een lingam (fallus) op de heuvel als symbool van de eenwording
met het goddelijke en zo ontstond de boeddhistische dagoba- vorm. De spits
is vaak van goud of kristal of bevat een kostbare steen.
Naast
de dagoba staat een gebedszaal of een beeldenhuis, met enkele beelden van
Boeddha, waar de gelovigen mediteren. Veel tempels hebben een
monnikenklooster en bijna allemaal hebben ze een bo- of bodhi- boom (ficus
religiosa). Rond de dagoba staan altaren om te offeren.
Bij
de tempels, maar ook bij de tempelruïnes, moet men zijn schoenen uitdoen.
Bij de voet van de trap naar de tempel staan twee stenen wachters, die de
koning voorstellen, met een tiara op het hoofd en daarboven als aureool
zeven koppen van de beschermende cobra (naga). Tussen de stenen wachters
ligt een maansteen, een halfcirkelvormige drempelsteen. De traptreden
stellen de verschillende fasen voor die de gelovige moet doorlopen om tot verlossing
te komen. Het beeldhouwwerk van de maansteen moet de geest van de pelgrims
beïnvloeden. Olifanten symboliseren ‘geboorte’, stieren ‘ouderdom’, leeuwen
‘ziekte en paarden ‘dood’. Bladeren en bloemen zijn symbolen van de
begeerte van de mens en ganzen geven het moment aan dat mensen het verschil
tussen goed en kwaad kunnen zien.
|
|
|
|
|
|
|
|
Een
dagoba
|
De
lingam-vorm is overal
|
Een
bo- tree
|
Een
maansteen
|
De
naga
|
Een Hindoetempel
|
Een
Moskee
|
|