MAURICE RAVEL (1875- 1937)
Over
Maurice Ravel zijn al zo veel studies verschenen dat iets nieuws ontdekken of
zeggen voor mij niet mogelijk is. Men kon (en kan) zich voor allerlei
gegevens baseren op de vele brieven die Ravel schreef. Ik kan dus niet veel
meer doen dan de bestaande gegevens
-
misschien- op een beetje andere manier ordenen:
1875-
1905:
(Joseph)
Maurice Ravel werd in 1875 geboren te Ciboure aan de kust
in Frans- Baskenland bij de Spaanse grens. Zijn moeder, Marie
Delouart, was van Baskische afkomst. Zijn vader, Pierre Joseph Ravel,
was een ingenieur uit Franstalig Zwitserland. Vlak na zijn geboorte
verhuisde het gezin naar Parijs, waar in 1878 zijn broer Édouard werd
geboren.
|
|
|
|
|
|
|
Ravel`s ouders
|
het
geboortehuis
in
Ciboure
|
Robert Mortier, l'Abbé Petit,
Maurice Ravel, Ricardo Viñes en Mme Jeanne Mortier
|
nog
meer ‘Apaches’
|
de
Salon van Mme René de Saint- Marceaux
|
Emma
Debussy
(Bardac)
|
Maurice
Ravel ca. 1905
|
Ravel
kreeg - ondanks de financiële problemen van zijn familie- op zevenjarige
leeftijd zijn eerste pianolessen van Henri Ghys en in 1887 harmonie- les
van Charles- René, een leerling van Delibes. In 1889 werd hij pianoleerling
van Emile De(s)combes en vervolgens eerst toegelaten tot de voorbereidende
pianoklas van Eugène Anthiôme aan het Parijse conservatorium en later tot
de klas van Charles de Bériot.
Op
de Wereldtentoonstelling van 1889 in Parijs, maakte Ravel (net als Debussy)
kennis met o.a. Javaanse gamelanmuziek en zigeuner- orkestjes en bezocht
hij concerten van Russische muziek gegeven door Rimsky- Korsakov.
Hij
raakte bevriend met de Spaanse pianist Ricardo Viñes die ook bij Bériot
studeerde. Hij liet zich inspireren door de werken van Mozart (vooral!) ,
Chopin, Carl Maria von Weber, Schumann, Liszt, het Machtige Hoopje (de
Russische Vijf), Chabrier en Satie, met
welke laatste twee hij in 1893 persoonlijk contact maakte en wier invloed
duidelijk te zien is in zijn vroege composities als Ballade de la reine morte d`aimer. Van het werk van Beethoven
en Berlioz was Ravel minder gecharmeerd. In 1894 maakte hij kennis met
Edvard Grieg
Zijn
pianistenopleiding maakte hij niet af. In 1895 verliet hij het conservatorium,
naar men zegt om zich vooral aan compositie te wijden, hoewel het volgend
jaar slechts twee liederen verschenen. In 1897 keerde hij terug naar het
conservatorium om bij Gabriel Fauré –die
Jules Massenet daar was opgevolgd- compositielessen te volgen en bij André
Gédalge contrapunt en orkestratie.
Afbeeldingen
tonen Ravel in die tijd als modebewuste dandy, die vaak de salons bezocht
van Madame René de Saint-Marceaux
en de steenrijke lesbische Winnaretta
Singer, die gehuwd was met de homosexuele Prins Edmond de Polignac.
In
1898 maakte hij persoonlijk kennis met Claude
Debussy.
In
1900 werd hij bij het conservatorium uitgeschreven als student (vanwege
zijn mislukte deelnames aan de Prix de Rome- zie verderop), hoewel hij nog
tot 1903 de lessen van Fauré als toehoorder mocht bijwonen. Rond dezelfde
tijd verscheen zijn naam echter wel steeds meer in catalogi van
uitgeverijen en werd zijn werk voor het eerst publiekelijk uitgevoerd,
onder andere door Ricardo Viñes.
Hij
werd rond 1900 lid van een informele mannenclub, genaamd ‘Les Apaches’ (de Hooligans), waar
toe naast Viñes, Robert Mortier,
L`Abbé
Léonce Petit en de componisten André Caplet, Manuel da Falla, Florent
Schmitt ook Maurice Delage, Désiré- Emile Inghelbrecht, Michel- Dimitri
Calvocoressi, Émile Vuillermoz, de schilder Paul Sordès en de dichters
Léon-Paul Fargue en Tristan Klingsor (Léon Leclère) behoorden (1). De enige
vrouw die er af en toe bij mocht zijn, was de pianiste Jane Mortier, gehuwd
met Robert Mortier. Ravel speelde zijn nieuwe composities meestal eerst
voor aan de Apaches.
Dat
hij heimelijk homosexueel zou zijn (en o.a. wellicht een sexuele relatie met Fargue zou hebben
gehad) wordt door Ivry nogal benadrukt in zijn boek. Ivry citeert ook
bronnen die aangeven dat Ravel ‘vaak de voorkeur geeft aan een vrouwenstem
in een mannen-lied’ (2a). Ravel is, hoe dan ook, ondanks verschillende
langdurige relaties (2b en c) nooit getrouwd.
In
1904 raakte hij via Viñes ook bevriend met de kunstverzamelaar Cyprien (Cipa) Godebski, de
(half)broer van Misia (3), en
zijn vrouw Ida.
|
|
|
|
|
|
|
|
Misia
Godebska
|
Cipa
Godebski, geschilderd door Toulouse- Lautrec
|
Winnaretta
Singer
en
Prins Edmond de Polignac
|
Gabriel
Fauré
|
Claude
Debussy
|
Sergej
Diaghilev
|
Ballets
Russes
|
Diaghilev en Igor Stravinsky
|
Tijdens zijn
opleiding aan het conservatorium
deed Ravel, zoals reeds gezegd, verschillende pogingen om de Prix de
Rome voor compositie te winnen. Dat deze mislukten kwam (net als
eerder bij Berlioz) gedeeltelijk omdat hij niet geïnspireerd werd door de
teksten die gebruikt moesten worden. Toen hij zich in 1905 weer wilde
inschrijven werd hij geweigerd. De romanschrijver Romain Rolland en Alfred
Edwards (directeur van Le Matin en gehuwd met Misia Godebska) kozen in het
tumult dat hierna ontstond, publiekelijk partij voor Ravel. Het rumoer
verstomde pas toen Théodore Dubois plaats maakte voor Fauré als directeur
(4).
1905-
1937:
Ondanks
de kritiek op zijn werk van allerlei mensen die vonden dat in de nieuwe
muziek alles herleidbaar moest zijn tot Debussy, begon Ravel naam te maken
als componist, aanvankelijk met pianomuziek en liederen en later ook met
orkestmuziek.
In
1905 sloot Ravel een overeenkomst met de muziekuitgever Durand dat deze
voortaan, in ruil voor een bepaald bedrag, het recht had Ravel`s nieuwe
werk als eerste te boordelen en eventueel te weigeren. Ravel zou later
bekennen ‘dat hij veel liever wat
minder geld had gekregen als hij zich dan minder gedwongen had gevoeld
muziek te produceren die zijn uitgever aangenaam was’.
De
kleine opera L'Heure espagnole kwam
in 1907 tot stand na een aantal niet voltooide opera projecten. Samen met
de Rhapsodie espagnole voor
orkest (1907/8) verraadde die Ravel`s voorliefde voor Spanje. Voor de Ballets Russes van Sergej Diaghilev schreef Ravel
(1909- 1912) het grootschalig opgezette ballet Daphnis et Chloé.
Zijn
houding in die tijd met betrekking tot de Dreyfus Affaire (1894- 1906) was
niet zo duidelijk: Edvard Grieg weigerde vanwege deze kwestie Frankrijk te
bezoeken en veel intellectuelen en artiesten waren kwaad, hoewel sommigen
anti Dreyfus waren uit patriottisme of vanwege antisemitische opvattingen,
zoals Viñes en de vurige katholiek Vincent d`Indy. Ravel had een hekel aan
d`Indy, maar nam niet duidelijk stelling in de Affaire, hoewel hij -volgens
Ivry- in zijn vroege brieven enige
‘milde’ anti- semitische grapjes maakte.
Door
zijn correspondentie met Mme Fernand Dreyfus (de moeder van Roland-
Manuel), die na de dood van Ravel`s moeder een soort surrogaat moeder voor
hem werd, werd hij meer filo-Semitisch.
Dat is ook te zien aan de liederen die hij later schreef: de Chanson hébraïque in 1910 en Kaddisch , lied 1 van de Deux mélodies hébraïques (1914) die
werden uitgevoerd door Madeleine Grey.
In
deze tijd leerde Ravel ook Igor
Stravinsky kennen. Deze laatste was in 1909 lid geworden van Les
Apaches. In 1910 richtte Ravel samen met Paul Dukas, Florent Schmitt,
Charles Koechlin, Émile Vuillermoz en nog enige andere ‘vrijdenkers’ de
Société Musicale Indépendante (SMI) op.
In
1913 werkte hij in het Zwitserse Clarens samen met Stravinsky aan een
nieuwe versie van Mussorgsky`s Khavanshchina. Ravel maakte er kennis met
Stravinsky`s Three Japanese Lyrics (voor stem en kamer- ensemble), die
duidelijk beïnvloed zijn door Schönberg`s
‘Pierrot Lunaire’. Ravel schreef hierna Trois poèmes de Stéphane
Mallarmé.
Tijdens
de Eerste Wereldoorlog, waaraan hij uit vaderlandsliefde beslist
mee wilde doen, werd hij eerst afgekeurd voor dienst omdat hij twee kilo te
licht was. Hij probeerde toen bij de luchtmacht te komen, maar werd uiteindelijk
vrachtwagenchauffeur in het leger. Ondanks zijn nationalisme nam hij
afstand van pleidooien van o.a. Saint- Saëns om Oostenrijkse en Duitse
componisten niet meer uit te voeren. In 1916 moest Ravel wegens dysenterie
vanuit Duitsland naar Frankrijk terugkeren. Kort daarop stierf zijn moeder
bij wie hij steeds gewoond had. Hij ging tijdelijk voor herstel naar het
huis van de Dreyfus`in Lyons- la Forêt bij Rouen.
Tijdens
de oorlog lieten een aantal Franse artiesten vroegere nationale heldendaden
herleven. Ravel deed dat o.a. in zijn Trois
Chansons voor gemengd koor, op eigen tekst en het pianowerk Le Tombeau de Couperin, opgedragen
aan Couperin en de in WO I gesneuvelde soldaten.
In
1920 wilde de regering hem de orde van het Legioen van Eer toekennen, maar
Ravel weigerde deze uit principe. Na het huwelijk van zijn broer, bij wie
hij na de oorlog was ingetrokken, kon hij dankzij een legaat van zijn oom
Edouard in 1921 de villa Le Belvédère in Montfort
l'Amaury bij Parijs kopen, waar hij tot zijn dood zou blijven
wonen. Hij ontving er zijn vrienden
graag op het terras en in de tuin. Het huis is nu een museum (5).
Door
de oorlog en zijn ziekte, maar vooral door de schok van zijn moeders dood
verliep zijn creatieve proces in die tijd vaak nogal langzaam. Tussen zijn
liederen Deux mélodies hébraïques
(1914) en Ronsard à son âme
(1924) zat 10 jaar.
|
|
|
|
|
|
Le
tombeau de Couperin, opgedragen aan de soldaten van WO I
|
Na
zijn ontslag uit het leger in 1917 woonde Ravel in Parijs bij de fam.
Dreyfus
|
Le Belvédère in
Montfort- l`Amaury, nu Museum
|
Een
ontbijt in Montfort
Robert Mortier, l'Abbé
Petit, Maurice Ravel, Ricardo Viñes en Mme Jeanne Mortier
|
(l.-r) Luc-Albert
Moreau, Hélène Jourdan-Morhange, Madeleine Grey, Germaine Malançon
en Maurice Ravel in 1925.
|
zijn
grote concertreis naar de VS in 1928
|
Zijn
‘relaties’ met de leden van ‘Les Six’ waren heel verschillend: Cocteau
hoorde tot het anti- Ravel kamp, terwijl Louis Durey en ook Honegger,
Germaine Tailleferre en Milhaud een goede verstandhouding met hem hadden.
Poulenc had aanvankelijk niet veel met hem op, maar in de jaren `30
veranderde deze van mening, vooral toen hij (Poulenc) met Pierre Bernac
Ravel`s liederen ging uitvoeren.
Le Boeuf sur
le Toit
was in de jaren `20 Ravel`s meest geliefde nachtclub, waar jonge mannen met
elkaar dansten, hoewel Ravel daar zelf nooit aan mee deed. Hij bezocht ook
regelmatig Le Monocle, een
‘lesbische’ bar, en Le Dingo, een
ontmoetingsplaats voor homo`s en lesbiennes. Wellicht heeft hij -volgens
Ivry- hier ook ‘populaire muziek’ voor gecomponeerd (onder een andere
naam), zoals voor de zangeres Paulette Darty.
Ravel
ging regelmatig naar het buitenland (6). Hij had die tournees (als pianist
en als dirigent- hoewel hij in beide beroepen nooit echt uitblonk) nodig
als inkomstenbron omdat hij niet alleen van zijn composities kon leven. In 1928 maakte hij, mede om
die reden, een grote concertreis door de Verenigde
Staten en Canada, georganiseerd door Elie Robert Schmitz,
president van de Pro Musica Society. Hier ontmoette hij veel belangrijke
kunstenaars (o.a. Bartók, Varèse en George Gershwin), waaronder mensen uit
de filmindustrie.
In
datzelfde jaar kreeg hij ook een ere- doctoraat van de Oxford University.
Op
verzoek van de danseres Ida
Rubinstein kwam ook in 1928 de Bolero
tot stand en verder componeerde hij tussen 1929 en 1931 onder meer
het pianoconcert in D voor de linkerhand ‘Concerto pour la main
gauche’. Dit stuk werd geschreven voor Paul Wittgenstein die in de eerste wereldoorlog zijn
rechterhand was verloren. Voor een film gebaseerd op Cervantes componeerde
hij in 1932-33 de liederen van Don Quichotte à Dulcinée.
|
|
|
|
|
|
|
Le Boeuf sur le Toit
|
Le Monocle
|
Le Dingo
|
Paulette
Darty
|
Ida
Rubinstein
|
Paul
Wittgenstein speelt Ravel
|
Begin
jaren `30 ontving Ravel allerlei mensen die het fascisme probeerden te ontvluchten
en voorzag hen van geld, hoewel hij zelf niet veel bezat.
Vanaf
1935 was hij, ten gevolge van een niet geheel opgehelderde neurologische
aandoening in zijn hersenen (7), niet meer in staat te schrijven. Hij
stierf op 28 december 1937, 62 jaar oud, in een Parijs ziekenhuis. Hij werd
begraven op de begraafplaats Levallois-Perret in Parijs, waar ook zijn
ouders lagen.
Zijn
huis en royalties liet hij na aan zijn broer Edouard, die ze weer vermaakte
aan zijn masseuse en huishoudster Mrs. Jeanne Taverne. Zij schonk ze op
haar beurt aan haar echtgenoot Alexandre, een kapper. In 1966 ontdekte de
Amerikaanse musicoloog Arbie Orenstein
bij
Alexandre in huis, zes tot dan toe onbekende composities van Ravel,
waaronder vier liederen uit de periode 1893- 1910. De latere bezitter van
veel belangrijke manuscripten van Ravel, Alexandre`s tweede vrouw, stond
geleerden helaas niet toe deze te onderzoeken, waardoor serieuze uitgaven
van veel van zijn werken (een tijd lang) niet mogelijk waren.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Maurice
Delage
|
Roland-Manuel
|
Manuel
Rosenthal
|
R.Vaughan
Williams
|
Jane
Bathori
|
Madeleine
Grey
|
Marcelle
Gerar
|
Martial
Singher
|
Pierre Bernac:The
Interpretation of French Song
|
Graham
Johnson geeft aan dat ‘het vergelijken
van Ravel met Debussy qua ‘grootheid’ niet te doen is, hoewel (hij vindt
dat)Debussy een grotere vernieuwer was, met een bredere emotionele range;
hij had meer werken op zijn naam staan en zijn pioniersstatus was uniek.’
Hopkins
in de New Grove noemt Ravel echter (o.a.) een belangrijke vernieuwer in de ‘pianistische stijl’ en een
moedige en succesvolle experimenteerder met muzikale vormen. Veel van zijn
aantrekkingskracht zit in zijn sympathieën: met die van kinderen en dieren
en met het exotische en antieke leven. Benjamin Ivry noemt het werk van
Debussy ‘vaak impressionistisch’, in tegenstelling tot dat van Ravel.
Ravel
werkte in grote afzondering aan zijn composities. Een muziekstuk ‘groeide’
in hem en als het af was, was het ook áf en men moest zijn werk daarna
exact volgens zijn notatie uitvoeren. Hij kon tijden bezig zijn met kleine
details, reden waarom Stravinsky hem ook wel een ‘Zwitserse horlogemaker’
noemde. Anderen noemden hem ‘koel’ en afstandelijk. Ravel had weinig leerlingen.
De belangrijkste waren Maurice Delage,
(Alexis) Roland- Manuel, Manuel
Rosenthal en Ralph Vaughan
Williams,
Ravel
componeerde een groot aantal werken. De musicoloog Marcel Marnat heeft er
een genummerde catalogus van gemaakt, gerangschikt volgens genre: Opera`s,
balletten en fantasieën; Orkestwerken; Concerten; Koorwerken;
Kamermuziekwerken; Pianowerken (solo) en Vocale werken met instrumentale
begeleiding. Hieronder volgt een bijna volledige opsomming van deze laatste
categorie.
De
belangrijkste uitvoerders van Ravel`s liederen waren de mezzo- sopraan (en
pianiste) Jane Bathori, de
sopraan Marcelle Gerar (Marcelle Regerau), de joodse (mezzo-) sopraan Madeleine Grey (Madeleine Nathalie
Grumberg) en de –oorspronkelijk Zweedse- sopraan Louise Alvar Harding
(Louise Beckman)(8). De ligging van de liederen is daarom ook meestal
aan de ‘hoge’ (S f M) kant.
In 2015 is er
een complete uitgave van alle liederen verschenen bij Durand in hoge én mezzo/ alt ligging, naast een
uitgave met een ‘toppers’-selectie. De meeste liederen( veelal in hoge
ligging) zijn inmiddels ook los op Internet te vinden, maar een complete
‘papieren’ uitgave verdient toch wel de voorkeur!
Liederen
met piano:
|
46 mélodies: The comprehensive collection of Ravel's art songs includes a preface, a list
of sources, and translations for study. The same songs appear in the High Voice and Medium/Low (moyenne ou grave) Voice
editions. (Ed. Durand). Inhoud: Ballade de la reine morte d'aimer;
Un grand sommeil noir; Sainte; Chanson du rouet; Si morne!; Deux Épigrammes
de Clément Marot; Manteau de fleurs; Shéhérazade; Cinq Mélodies
populaires grecques; Noël des jouets; Les Grands Vents venus d'outremer;
Histoires naturelles; Sur l'herbe; Tripatos; Chants populaires; Trois
Poèmes de Stéphane Mallarmé; Deux Mélodies hébraïques; Trois Chansons;
Ronsard à son âme; Chansons
madécasses; Rêves; Don Quichotte à Dulcinée
|
Maurice Ravel,
Mélodies choisies. Voix élevée of Voix moyenne ou grave
|
Inhoud: Aoua; Asie; 3
poèmes de T. Klingsor; Chanson à boire; Ch. de la mariée ; Ch. des
cueilleuses de lentisques; Ch. ecossaise; Ch. épique; Ch. espagnole; Ch.
française; Ch. hébraïque; Ch. italienne; Ch. Romanesque; Il est doux;
Kaddisch; L'énigme éternelle; L'indifférent; La flûte enchantée; La
pintade; Là-bas vers l'église; Le cygne; Le grillon; Le martin-pêcheur;
Le paon; Les grands vents venus d'outre-mer; Nahandove; Quel galant m'est
comparable; Sur l'herbe; Tout gai!
|
jaar
|
Titel lied/
cyclus
|
Op tekst van
|
Opgedragen
aan/
in opdracht
van
|
opmerkingen
|
Stem-
soort
|
Uitgave bij
|
Beoordelingen:
|
GJ*
|
PB**
|
ik
|
ca.1893
|
Ballade
de la reine morte d`aimer
|
Roland
de Marès
|
|
Toont
invloed van ‘medievalisme’ van Satie
|
M
|
Salabert
|
|
|
E
|
1895
|
Un
grand sommeil noir
|
Paul
Verlaine
|
|
Invloed
van Debussy; depressieve kant van Ravel
|
lage
stem
|
Salabert
|
|
|
|
1896
|
Sainte
|
Stéphane
Mallarmé
|
Mme Edmond Bonniot (née
Mallarmé)
|
Hymne
voor St. Cecilia; invloed van Satie (ME kerkmuziek)
|
M
|
Durand
|
|
|
|
1898
|
1.Chanson du rouet;
2.Si morne!
|
Leconte
de Lisle
Emile
Verhaeren
|
|
Niet
gepubliceerd tijdens zijn leven; 1.invloed van Schubert, Duparc, Chopin,
Chabrier; volksmuziek met nieuwe
begeleiding 2.‘confessioneel’; depressieve kant
|
1.?
2.?
|
Salabert
|
1.M
|
|
|
1896-99
|
Deux
épigrammes de Clément Marot:
1.D`Anne
jouant de l`espinette (1896)
2.D`Anne qui me jecta de
la neige (1899)
|
Clément Marot
(1496-1544)
|
M.
Hardy Thé
|
1.speciaal
voor klevecinisten!
|
M
|
Eschig
|
1.E
2.E
|
|
|
1903
|
Manteau
de fleurs
|
Paul
Gravollet
|
|
|
M/A
|
Hamelle
|
|
|
|
1903
|
Shéhérazade
(oorspr. liederen met orkest)1. Asie, 2. La flûte enchantée, 3.
L`indifférent
|
Tristan
Klingsor
|
1.Jeanne Hatto
2. Mme René de Saint-Marceaux
3.Mme
Sigismond Bardac (= Emma Bardac) (ook: 2c)
|
Invloed
van Debussy, volgens Ravel; de pianoreductie m.n. van 1. is enorm
moeilijk (G.J./ P.B)
|
S
of
T
|
Durand
|
E
|
E
|
|
1905
|
Noël
des jouets
|
M.
Ravel
|
Mme
Jean Cruppi
|
Weerspiegelt
Ravel`s fascinatie voor alle mechanische dingen
|
M
|
Salabert
|
|
|
|
1904-06
|
Cinq melodies populaires
grecques
(vert. Calvocoressi) 1.Chanson
de la mariée; 2.Là-bas, vers l`église; 3.Quel galant;4. Chanson des
cueilleuses; 5.Tout gai!
|
|
(Calvocoressi)
|
Quel gallant..zeer
‘viriel’(PB)
Chanson
des cueilleuses- zonder speciale expressie zingen, als door vrouwen
tijdens hun werk
|
1.S
2.M
4.M/A
|
Durand
|
M/E
|
E
|
2+4
E
|
1906
|
Histoires naturelles:
1.Le paon,2. Le grillon, 3.Le cygne, 4.Le martin- pêcheur, 5.La pintade
1de uitgave ’46 mélodies’ geeft onjuist aan: ‘à Madame
Sigismond Bardac’ (= Emma Bardac)
|
Jules
Renard
|
1.Jane Bathori 1
2. Mad. Picard
3. Misia Godebska
4.Emile Engel
5.Roger- Ducasse
|
Stomme
‘e’ van gesproken Frans wordt nu in de gezongen muziek geïmporteerd- PB
geeft aan hoe te doen; Debussy vond dat ergerlijk.
Pianopartij
belangrijk en moeilijk.
Le
martin-pêcheur is moeilijkste maar
ook mooiste (P.B.)
|
S/M
|
Durand
|
E
|
E
|
|
1907
|
Les grands vents venus
d`outre- mer
|
Henri
de Régnier
|
à
Jacq.Durand
|
Weerspiegeling
depressieve kant R.
|
S/M
|
Durand
|
|
|
|
1907
|
Sur l`herbe
|
P.Verlaine
|
|
|
M
|
Durand
|
|
|
|
1909
|
Tripatos (vert. Calvocoressi),
danse chantée
|
|
Marguerite Babaïan
|
Postuum gepubliceerd
|
|
Salabert
Durand
|
|
|
|
1910
|
Chants populaires: 1. Chanson
espagnole, 2.Chanson française, 3.Chanson italienne, 4.Chanson hébraïque,
(7).Chanson écossaise
|
7. Robert Burns
|
|
Geschreven
voor liederen-competitie in Moskou (won hij mee); geschikt voor recitals;
Ch. hébraïque is beste (G.J.); Ch. écos.
won
geen prijs en dus postuum gepubliceerd (=zetting van Burns` ‘Ye banks and
braes’ ).
|
1.M/A
2.M/S
3.M/A
4.M/A
|
Durand
|
|
|
E
|
1913
|
Trois
poèmes de Stéphane Mallarmé
(oorspr.
liederen met ensemble): 1.Soupir 2. Placet futile 3. Surgi de la croupe et du bond
|
Mallarmé
|
1.I.Stravinsky
2.Fl. Schmitt
2.E. Satie
|
R.
meest ‘geavanceerde’ muziek
|
M
|
Durand
|
|
|
|
1914
|
Deux
mélodies hébraïques:1. Kaddisch,
2.
L`énigme éternelle
|
|
|
Buitengewoon
simpele harmonie
(allereerst
door Madeleine Grey gezongen)
|
1.M
2.A
|
Durand
|
|
|
x?
|
1914-15
|
Trois
chansons (oorspr. koorwerk):
1.Nicolette,2.
Trois beaux oiseaux de paradis, 3.Ronde
|
M.
Ravel
|
1.Tristan
Klingsor
2.Paul
Painlevé
3.Mme.
Paul Clemenceau
|
Geschreven
terwijl Ravel in afwachting was van zijn legerinlijving;
‘nationalistisch’
|
M
|
Durand
|
M
|
|
2=E
|
1923-24
|
Ronsard
à son âme
2. in ’46
mélodies’ à Marcel Gerar
|
Pierre
de Ronsard
|
Marcelle
Gerar2
|
Zeer
‘spaarzaam gezet’ lied
|
A
|
Durand
|
M
|
|
x?
|
1926
|
Chansons
madécasses (oorspr.liederen met ensemble):1. Nahandove 2. Aoua 3. Il est
doux
|
(Évariste
–D. de Parny)
|
Opdr. v. Elizabeth
Sprague Coolidge
|
1.verteller
wordt gezongen door vrouw 3. Een Afrikaans ‘under the greenwood tree’
|
S
|
Durand
|
E
|
|
|
1927
|
Rèves
|
Léon-Paul
Fargue
|
|
Zeer
‘spaarzaam’, zie Ronsard à son âme
|
A
|
Durand
|
|
|
E
|
1932-33
|
Don Quichotte à Dulcinée
(oorspr. liederen met orkest): 1.Chanson romanesque, 2.Chanson épique, 3.
Chanson
à boire
|
Paul
Morand
|
1.Robert Couzinou
2.Martial Singher
3.Roger Bourdin
|
Alleen
door bariton te zingen (PB)!
|
Barit.
|
Durand
|
|
|
|
*GJ
= Graham Johnson
**PB=
Pierre Bernac heeft samen met Ravel gewerkt aan deze liederen. Hij gaat
in zijn boek dan ook diep in op de interpretatie; M= Mooi; E= Erg mooi
x(?) Zal ik (waarschijnlijk) gaan zingen
en uiteindelijk beoordelen
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|