Johann Sebastian Bach (1685-1750)

 

Omdat Johann Sebastian Bach (1685- 1750) een van de meest beschreven componisten is, heb ik niet de illusie ook maar iets nieuws over hem te kunnen schrijven. Hoogstens zijn bepaalde gegevens op een wat andere manier geordend en bepaalde feiten weggelaten. In het verleden is er reeds een nieuwsbrief –nummer 20- over hem verschenen. Een aantal gegevens zijn hier uit overgenomen. Déze biografie is gekoppeld aan die over Frederik II de Grote, van Pruisen.

Geprobeerd zal daarnaast worden een overzicht te geven van solo- zang muziek van Bach voor de alt/mezzo (A/M) stem en duetmuziek voor de combinatie S/A en M/A.

Hoofdstukindeling:

1.

de godsdienstige situatie in de tijd van J. S. Bach

2.

de politieke situatie in de tijd van J. S. Bach

3.

muzikale opvattingen in de tijd van J. S. Bach

4.

korte biografie van Bach

5.

solo- zang muziek van Bach voor M/A en duetmuziek voor S/A en M/A

 

1. de godsdienstige situatie in de tijd van J. S. Bach

Over de strijd tussen katholicisme en protestantisme is al eerder geschreven in nieuwsbrief 16  (het Religieuze duet), waarin  wordt uitgelegd waarom het Lutheranisme en Calvinisme ontstonden en wat de verschillen tussen beide stromingen zijn. Voor de geografische verspreiding van de godsdiensten zie kaartje C.

De katholieke  kerk was nog steeds sterk in Zuid- Duitsland en was bezig met een Contrareformatie (=tegenbeweging). In een groot deel van Duitsland had de  Lutherse leer de overhand, vaak verstard tot een star leersysteem. De piëtisten, een reactie beweging daarop, probeerden te leven in navolging van Christus en begonnen veel meditatieve werken te schrijven

(zie verder bij 3).

2. de politieke situatie in de tijd van J. S. Bach

Tijdbalk van de algemene en godsdienst geschiedenis:

Middeleeuwen

Renaissance      /  Humanisme

Barok             /       Verlichting         (Sturm und Drang)

                                                   Rococo

Romantiek

 

 

1500

1550

1600

1650

1700

1750

1800

 

 

   J. S.  Bach

 

 

  Luther 1517

 

Revoluties VS (1776) /Fr (1789)

 

 

     Calvijn 1541

: in Frankrijk heetten zijn aanhangers Hugenoten

 

en Nederland

(1795)

ontstaan Hervormde en Gereformeerde Kerk

 

Hendrik VIII 1534-Anglicaanse kerk- godsdiensttwisten

 

1755 aardbeving Lissabon

 

                         

1555 Godsdienstvrede van Augsburg:  desondanks:

 

 

                                 1568        80-jarige oorlog    1648

                                         1618  30-jarige oorlog  1648

 

Voor een gedetailleerde uitwerking van de politieke situatie wordt verwezen naar de aan dit artikel gekoppelde biografie van Frederik II van Pruisen. Hierin wordt aangegeven wie op dat moment de belangrijkste strijdende partijen waren. Op onderstaande kaartjes A en B wordt slechts een deel van de honderden vorstendommetjes weergegeven waarin het Duitssprekende gebied in die tijd was verdeeld. Na de 30- jarig oorlog (1618-1648) was het land geheel verwoest en verdeeld en heersten vorsten en hertogen autocratisch over onafhankelijke staatjes van vaak niet meer dan een paar vierkante kilometer.

De keizer van het Heilige Roomse Rijk had alleen nog macht in zijn persoonlijke gebieden en mocht zich niet meer bemoeien met de aangelegenheden van de andere staten. Hij werd gekozen door acht of negen keurvorsten, te weten: drie geestelijke keurvorsten: de Aartsbisschop van Mainz, de Aartsbisschop van Trier , de Aartsbisschop van Keulen en de wereldlijke keurvorsten: de Paltsgraaf aan de Rijn, de Koning van Bohemen, de Hertog van Saksen, de Markgraaf van Brandenburg, hertog van Beieren en  de hertog van Brunswijk- Lüneburg (keurvorstendom Hannover). De hoven van de keurvorsten waren zeer machtig en rijk en derhalve belangrijke culturele centra, die Lodewijk XIV van Frankrijk probeerden te imiteren. Maar ook de kleinere vorstendommen wensten ‘Fransachtige’ paleizen en kunstwerken, te betalen uit enorme belastingen die vooral door de boeren moesten worden opgebracht. Kooplieden en rijke burgers uit machtige steden als Hamburg en Leipzig kenden gelijksoortige wensen.

In het algemeen kan gesteld worden dat het gebied werd beïnvloed door de Italiaanse barok in het katholieke gebied van Oostenrijk en Beieren; de sobere Nederlandse smaak had meer invloed in de lutherse staten in Noord-Duitsland en de Franse stijl had invloed in alle streken.

Bachs tochten 17de eeuw

bach na 1750

godsdienstverdeling 16de eeuw

A. Midden-Europa in de 17de eeuw                        B.  ‘Duitsland’ in de 18de eeuw

 

  De zwarte lijnen geven de verschillende woon- en werkplaatsen van Bach aan.

                                   Lüneburg

 

 

 

                                                                           Köthen

 

                          Mühlhausen                                                  Leipzig

                                              Arnstadt     Weimar

                                          Ohrdruf

                                          

                                       

                                   Eisenach

C. De godsdienstige situatie ca. 1600:

    Blauw=katholiek  ; groen= luthers

    Geel= calvinistisch;

    Paarse rand:  geestelijke territoria

    Het vierkantje is J. S.Bachs werkterrein

 

3. muzikale opvattingen in de tijd van J. S. Bach

Voor uitgebreide informatie over de muzikale opvattingen in de 17de eeuw en de verschillen tussen katholieke en lutheraanse muziek wordt verwezen naar het artikel over Buxtehude.

Hieronder volgen enige korte opmerkingen:

Duitsland had sinds de 30-jarige oorlog (1618-1648) geen eigen muzikale traditie. De beste ‘Duitse’ muziek kwam over zee uit Venetië (1) en Amsterdam naar Hamburg. Daar was een Duitse school voor organisten en het werd een opera- centrum.

De Fransen beschouwden muziek vooral als instrument om de koning (Lodewijk XIV) te dienen en als een manier om de adel aan het hof bezig te houden. Italiaanse componisten die begonnen te experimenteren met chromatiek, dissonantie en ‘passie’ werden verbannen van het Franse hof. Lully -hoewel oorspronkelijk een Italiaan-  kreeg uiteindelijk het staatsmonopolie op de Franse opera`s, waar hij enorm rijk van werd. In Bach`s vroege werk is Franse invloed te vinden.

Luther`s koralen waren ‘preken in geluid’: hij koos de kant van het platonische idee dat muziek het bewijs is van de goddelijke orde. Luther gebruikte (nog) wel een koor in tegenstelling tot Calvijn.

De zeventiende-eeuwse astronoom Kepler bracht in navolging van Pythagoras, in zijn Harmonis Mundi de planeten op één lijn met de intervallen op de toonladder en benoemde ze als ‘voortdurende veelstemmige muziek’, waar te nemen door het begrip, niet door het oor (2). Muziek was volgens hem de manifestatie van de kosmische orde.

Andreas Werckmeister volgde Pythagoras in zijn getallenleer (Tetraktus) waarin bijv. het getal 1. de Vader, 2. de Zoon en 3. de Heilige Geest was, 4. de vier elementen en de vier jaargetijden en 5. de gerechtigheid (3). Het is zeker dat J. S. Bach deze getallentheorie ook gebruikte, alleen is de vraag: In welke mate?

Lutheraanse koralen moesten steeds weer voorzien worden van nieuwe inleidingen (koraalvoorspelen). Ook waren er al in een vroeg stadium vierstemmige uitwerkingen ter begeleiding ontstaan.

Een van de kenmerken van de muziek uit die tijd was dat men de betekenis van de tekst probeerde uit te beelden in de muziek, de zgn. affectenleer. Luther`s mandaat om te laten ‘preken in geluid’ zorgde dat er een enorm compositievocabulaire van passages, ritmes en ‘muzikaal- retorische’ motieven ontstond: in het Muzikaal Lexicon van J. G. Walther (neef van Bach) wordt bijv. beschreven: ‘de term anabasis of ascensus is een passage van stijgende noten waarmee iets wordt uitgedrukt wat verwijst naar ‘het hogere’ (‘Hij is opgestaan’)’. Katabasis of descensus is het tegengestelde hiervan (4).

De piëtisten (zie 2) waren bang dat een te groot gebruik van muziek en kunst bij de erediensten de mensen té werelds zouden maken en wilden alle instrumentele muziek uitbannen.

 

1680

1690

1700

1710

1720

1730

1740

1750

 

1650                                                                                leven van J. S. Bach                                                                                        1750

 

 

Eisenach

      1695 Ohrdruf

   1703 Arnstadt

          1707-1708 Műhlhausen

                         1708-1717  Weimar

                                      1717- 1723 Köthen

 

 

 

1723                            Leipzig                               1750

 

 

 

4. korte biografie van J. S. Bach

Van 1600-1800 zijn er zeven generaties Bach werkzaam geweest als organist, zanger, kapelmeester, instrumentbouwer en componist in of vlakbij Saksen en Thüringen. Vele Bach-musici waren ‘stadsmuzikanten’, d.w.z. kundige ambachtslieden die meestal meer dan één instrument konden bespelen, zonder veel artistieke pretenties. Er bestonden vele tienduizenden van zulke vakmensen want elke kerk, elke hofhouding en elk stadsbestuur had wel een of meer musici in vaste dienst. Ze maakten muziek bij allerlei gelegenheden, moesten daarnaast ook lesgeven en begeleidden de gemeentezang op het orgel. Muziek was een ambacht dat je kon leren in een soort gildenwezen. Maar natuurlijk was niet iedereen een genie.

 

Na zijn geboorte in Eisenach (1685) leerde JS van zijn broers allerlei instrumenten spelen. Nadat zijn beide ouders waren overleden, ging hij in 1695 wonen bij zijn oudste broer Johann Christoph, net benoemd tot organist in Ohrdruf. JS leerde daar Latijn, maar ook de orthodoxe lutherse leer. Het onderwijs was er in het algemeen nogal theologisch (mythologisch) en nauwelijks ‘verlicht’. Vermoedelijk vanwege geldgebrek vertrok hij naar Lüneburg (300  km. lopen!) om zanger te worden in het jongenskoor van de Michaeliskirche, waar Praetorius een grote bibliotheek had opgebouwd. In Lüneburg maakte JS kennis met Franse muziek en leerde hij ook Frans en Italiaans. Toen hij was ‘uitgeleerd’ kon hij, alweer vanwege geldgebrek, niet naar de universiteit en moest dus -17 jaar oud- carrière gaan maken in de muziek. Aanvankelijk vond Bach tijdelijk werk aan het hertogelijke hof in Weimar als 'Laquey' (lakei) zoals rekeningen dit vermelden, maar hij nam al snel de benen hiervandaan.

In 1703 mocht hij in Arnstadt een pas voltooid orgel testen, waarna hij organist werd in de Bonifaciuskirche. Daarnaast moest hij op de Latijnse school een jongenskoor oprichten. Omdat de andere kerken al de meest getalenteerde jongens hadden aangetrokken, bleef er niet veel voor JS over en hij had veel moeite hen onder de duim te houden. Intussen had hij in Lübeck kennis gemaakt met de (Abend) muziek van Buxtehude (een wandeling van 400  km.) en toen hij de nieuw opgedane ideeën  -versieringen, snel overgaan van de ene toonsoort op de ander,  en vreemde harmonieën (tonus peregrinus)- in praktijk bracht, moest hij uitzien naar een nieuwe baan,…

 

in Mühlhausen (1707-8).

Intussen was JS getrouwd met zijn achternicht Maria Barbara, die ook zeer muzikaal was en een groot deel van zijn muziek voor hem overschreef. In  Mühlhausen kreeg hij wel de kans de ‘nieuwe’ muziek te laten horen. Hij componeerde er BWV 71: Gott ist mein König ter verheerlijking van de stadsbobo`s: Eén van de twee cantates die tijdens Bachs leven werd uitgegeven! Hij raakte er echter betrokken bij de theologische strijd tussen de orthodoxe predikant van de Marienkirche en de piëtistische predikant van de Blasiuskirche (zie 1). De piëtisten waren bang dat een te groot gebruik van muziek en kunst bij de erediensten de mensen té werelds zouden maken. Sommigen wilden zelfs alle instrumentele muziek verbannen omdat die het aandachtig luisteren verstoorde en de goddelijke waarheid aantastte. Bach was het met veel van hun denkbeelden eens, behalve hun afwijzing van georkestreerde muziek in de kerk.

 

Hierom vertrok JS (weer) naar Weimar (1708-1717) om aan het hof van Wilhelm Ernst, hertog van Sachsen-Weimar, te werken als kamermusicus en organist. De hertog wilde geen religieuze twisten en zijn wil was wet, maar JS kreeg wél alle kansen, hoewel aan het hof bijv. operavoorstellingen waren verboden. Bach werd als steeds meer erkend als expert op het gebied van orgelbouw en men verzocht hem ook vaak orgels te komen testen.

De hertog bevorderde -uit angst dat JS naar Halle vertrok- hem in 1714 tot Konzertmeister  waardoor het zijn plicht werd iedere maand nieuwe werken te laten horen. Als dirigent had JS gelukkig de beschikking over een getrainde groep zangers en instrumentalisten. JS schreef –volgens contract- een groot aantal cantates, waarin soms mystieke, bijna piëtistische teksten zitten. Hij schreef ook niet-kerkelijke gelegenheidsstukken (verjaardag, huwelijk), waarvan we de melodieën later weer tegenkomen in kerkelijke stukken. De lievelingsvorm waarin hij en zijn neef Johann Gottfried Walther schreven was de canon,

en dan nog liefst de eeuwigdurende…de onafgebroken uitbeelding van de schepping. De canon was het toppunt van het contrapunt.

En hiertegen ontstonden nu verhitte debatten: velen vonden dat ‘de natuurlijke regel in de muziek niets anders dan het oor was’. Ook Bach`s zonen gingen de nieuwe kant uit van de homofonie met basso-continuo begeleiding (5). Zie verder de beschrijving hiervan onder ‘Leipzig’.

 

Bach kwam in Weimar weer in een strijd terecht, nu tussen hertog Wilhelm Ernst en zijn neef Ernst August. Deze trouwde in 1716 met de zus van prins Leopold van Anhalt-Köthen, die zong en klavecimbel speelde, maar ook calvinist was. In de liturgie werden er dus alleen psalmen gezongen! Hoewel het betekende dat JS als hofmusicus vooral bezig zou moeten zijn met niet-kerkelijke muziek, dus meer met instrumentele werken, nam hij Leopolds uitnodiging aan om naar Köthen te komen. Omdat Wilhelm Ernst niet wilde dat hij vertrok zette hij JS een maand gevangen, maar liet hem uiteindelijk toch vrij.    

 

       Johann Christoph Bach

       johann sebastian bach

       friedemann bach

      carl philipp emanuel bach

anna magdalena bach

      friedrich august II van saksen

Johann Christoph Bach

Johann Sebastian Bach

Wilhelm Friedemann       en    Carl Philipp Emanuel

zonen van Maria Barbara en Johan Sebastian Bach

Anna Magdalena Bach

  Friedrich August II

  van Saksen

 

In Köthen (1717-1723) kreeg JS de beschikking over een goed opgeleid klein orkest en begon hij veel werken te produceren, waarvan helaas het merendeel verloren is gegaan. In K. was op dat moment een hevige strijd tussen calvinisten en lutheranen, maar Bach had geleerd om er niet persoonlijk betrokken bij te raken.

JS bleef druk componeren. In zijn werk uit die tijd is een bepaalde stijlinvloed, ontleend aan de Franse en Italiaanse muziek, te bespeuren.

In 1721 bood hij Christiaan Lodewijk van Brandenburg- Schwedt, de halfbroer van Frederik I van Pruisen, de zgn. ‘Brandenburgse concerten’ aan. De opvolger van Frederik I, Frederik Willem I, had echter alle hofmuzikanten ontslagen, hoewel Christiaan Lodewijk een klein muzikaal ensemble mocht houden. Dat was helaas te klein om deze concerten uit te kunnen voeren.

Achttien maanden na het overlijden van Maria Barbara trad hij opnieuw in het huwelijk met de 20 jarige Anna Magdalena Wilcken, een zangeres aan het hof.

Prins Leopold hertrouwde ondertussen met zijn eigen nicht die geen enkele muzikale belangstelling had. Ook kon hij minder geld  uitgeven aan muziek omdat hij financiële steun moest verlenen aan het Pruisische leger van koning Frederik Willem dat Köthen verdedigde. Het is niet geheel duidelijk wat de reden exact was, maar JS kreeg weer behoefte in een kerkelijke omgeving te werken. In 1723 kon hij cantor worden ‘bij gebrek aan beter’ volgens de sollicitatiecommissie van de Thomaskirche in

Leipzig (1723-1750), nadat de eerdere cantor, Johann Kuhnau (1660- 1722), overleden was. De cantor was de muziekdirecteur van alle kerken in de –lutherse- stad, maar hij stond wél onder het gezag van alle autoriteiten (stadsbestuur, kerkenraad, rector van de school). De -piëtistisch gezinde- kerkenraad van de Thomaskirche had Kuhnau pas in 1721 toestemming gegeven voor het uitvoeren van ‘vrije’ passies met aria`s naast de evangelieteksten, waarna deze zijn Markus- Passion kon uitvoeren.

JS wilde graag naar Leipzig om zijn zonen een goede opleiding te kunnen geven aan de universiteit, maar het stadsbestuur van Leipzig vond het eigenlijk maar niets dat Bach geen formele hogere- school opleiding had genoten.

JS kwam erachter dat de school ouderwets was, te veel leerlingen had en te weinig bedden en verder dat de koorjongens vaak ziek en overwerkt waren. Naast de gewone zangrepetities moest hij op zaterdag les geven in lutherse catechismus en de cantate voor de zondagsdienst repeteren. De druk op hem was dus erg groot.

Bach schreef in Leipzig in totaal 295 cantates die lang niet allemaal bewaard zijn gebleven, motetten voor belangrijke begrafenissen en zijn passies. In 1724 componeerde hij zijn Johannes-Passion. De Matthäus Passion BWV 244, aanvankelijk nog Passio Domini nostri J.C. secundum Evangelistam Matthaeum geheten, kwam tot stand in 1727, met een belangrijke wijziging in 1736. De eerste uitvoering was op de vesper van Goede Vrijdag (Karfreitagsvesper) 11 april.

  JS kreeg echter steeds meer genoeg van de situatie waarin hij moest werken, namelijk vaak met ongeschikte zangers. Vaak lag hij overhoop met zijn bazen, ook omdat hij regelmatig zonder toestemming uit Leipzig wegging om elders orgels te bespelen. Van zijn taak als docent trok hij zich ook niet zo veel aan.  Na 1730 is duidelijk te zien dat Bach minder ‘voor de kerk’ werkte.

Toen in 1733 August de Sterke (keurvorst August Friedrich I van Saksen= August II koning van Polen) overleed, probeerde

J. S. Bach aan het hof van diens zoon Friedrich August II een belangrijke positie te verwerven. Friedrich August II werd trouwens katholiek om als August III in Polen te kunnen regeren.

Om zijn doel te bereiken reisde hij naar Dresden en nam een compositie voor hem mee, die later de Mis in b-klein zou worden (Hohe Messe BWV 232).

Voor de verjaardag van het zoontje van de nieuwe keurvorst schreef hij een drammi per musica- Hercules auf dem Scheidwege (BWV 213) en later droeg hij nog enige cantates op aan Friedrich en zijn vrouw (6).

Echter pas toen Friedrich veilig geïnstalleerd was als koning in Polen, kreeg Bach de (ere)titel van ‘Koninklijke Componist aan het Adellijke Hof van de Koning van Polen en de Keurvorst van Saksen’. Rijksgraaf Hermann Carl von Keyserling, de Russische ambassadeur in Saksen, hielp hem bij dit proces. Deze nieuwe titel gaf hem echter niet de gehoopte bescherming in Leipzig.          

Heftig waren daar zijn botsingen met de nieuwe rector van de Thomasschule, Johann August Ernesti, een volgeling van Christian Wolff (7) en met Johann Christoph Gottsched (8) en Johann Adam Scheibe (9).

Ernesti was een ‘vroege’ Verlichter en wilde de bijbel net als de Klassieken bestuderen met objectieve wetenschappelijke maatstaven en de Thomasschule bevrijden van het idee dat de muziek de dienaar was van de theologie. Dit idee botste geheel met Luthers (en Bachs) ideaal dat ‘de mens werd gesticht door de muziekbeoefening ter ere van God’ en gaf geen ruimte meer voor getalsmystiek en beweringen over hemelse harmonieën.

Bach reageerde niet op de aantijgingen vanwege zijn zorgen thuis: van de dertien kinderen die hij met Anna Magdalena kreeg bleven er slechts zes langer dan een paar jaar in leven. Iets minder zorgen had hij om zijn drie oudste zonen, waarvan Friedemann en Carl steeds meer aanhangers van het idee van Scheibe werden, namelijk dat het gevoel belangrijker was dan de rationaliteit en dat de eenvoud ging boven de complexiteit’ en dat de nieuwe ‘verlichte’ componist alleen maar moest schrijven om zijn toehoorders te behagen.

Voor Friedemann had JS geregeld dat hij organist werd in Dresden. Carl (Philipp Emanuel) vertrok daarna onverwachts van de universiteit van Leipzig naar die van Frankfurt an der Oder, wellicht omdat hij als minder favoriete zoon niet wilde thuisblijven. Het jaar daarop vetrok de derde zoon, Gottfried Bernhard, naar (JS oude baan in) Műhlhausen waar hij enorme schulden maakte. JS hielp hem toen aan een baan in Sangerhausen, waar dezelfde problemen zich voordeden. Uiteindelijk stierf Gottfried in 1739 op vierentwintigjarige leeftijd in Jena.  Carl werd in 1740 ( tot 1767) hofmusicus van Frederik II in Potsdam.

In 1745 werd Saksen, inclusief Leipzig veroverd door het Pruisische leger van Frederik II van Pruisen. Frederik vestigde zich in het zwaar beschadigde Dresden en gaf diners temidden van de puinhopen. Hasse,de Kapellmeister van Dresden, voerde verschillende concerten voor hem uit en Hasse droeg zelfs een nieuwe fluitsonate aan hem op. Na het tekenen van de vrede en de ontruiming van Leipzig op kerstdag 1745, dirigeerde Bach voor deze gelegenheid een nieuwe cantate, Gloria in Excelsis Deo (BWV 191).

In 1747 maakte JS zijn laatste reis, samen met Friedemann, naar Carl in Potsdam om diens vrouw en eerste kind -zijn eerste kleinkind-  te ontmoeten. Toen hij daar, na een zeer vermoeiende reis aankwam, liet Frederik II hem direct naar zijn (stads)paleis komen waar verschillende nieuwe fortepiano`s  stonden, klaar voor vervoer naar Sanssouci. Wat er toen precies gebeurde is onduidelijk. In ieder geval speelde Frederik II op een bepaald moment een wijsje van eenentwintig noten en vroeg Bach daarop te improviseren. Van wie die noten precies afkomstig waren (Frederik, Carl, Graun of Quantz) is niet te zeggen. Ze waren in ieder geval anti-contrapunctisch. Waarom Frederik hem deze opdracht gaf is niet met zekerheid te zeggen, maar velen vermoedden dat het was om hem publiekelijk in verlegenheid te brengen. JS slaagde echter voor de test om er een driedelige fuga van te maken en beloofde de improvisaties voor een zesdelige fuga thuis verder uit te werken. De volgende dag vroeg Frederik hem ook nog langs alle orgels van Potsdam te gaan, wat Bach noodgedwongen deed.

JS voltooide de improvisaties in zeer korte tijd, liet het werk drukken en droeg het onder de titel Musicalisches Opfer op aan Frederik. Waarom JS van Frederik geen enkele vergoeding of erkenning kreeg, is onduidelijk: misschien dat Frederik begreep wat JS met het Musicalisches Opfer wilde zeggen, maar misschien ook gewoon omdat Frederik`s nieuwe paleis Sanssouci klaar was en hij het nu heel druk had (10).

In zijn laatste jaren is Bach zich -onder invloed van de ideeën van de Verlichting?-  minder gaan interesseren voor kerkmuziek en zich meer met instrumentele werken en de publicatie van zijn eigen werk gaan bezighouden. Zijn laatste belangrijke –niet voltooide- compositie was Die Kunst der Fuge (BWV 1080). In 1749 werd hij vrijwel geheel blind, maar bleef componeren tot hij in 1750 overleed.

De autoriteiten van de Thomasschule en Leipzig waren blij dat JS stierf en benoemden een ‘non’-Bach, d.w.z. iedereen was goed als hij maar niet van de Bachfamilie was (11). JS werd in een onopvallend graf buiten de stadsmuren bijgezet.

Friedemann en Carl namen het grootste deel van hun vaders manuscripten mee en lieten weinig achter voor Anna Magdalena, die tien jaar later als ‘bedeelde’ stierf.

Mendelssohn is degene geweest die er in de 19de eeuw voor gezorgd heeft dat Bach, maar ook Händel en Mozart weer aandacht kregen.

5. solo- zang muziek van Bach voor M/A en duetten voor S/A en M/A       

Het oeuvre van Bach is enorm: kerkcantates, wereldlijke cantates, missen, magnificat-zettingen, passies, oratoria, motetten, koralen, geestelijke liederen, aria`s alsmede orgelwerken en werken voor andere klavierinstrumenten, luitmuziek, kamermuziek en orkestwerken.

  De ordening ervan is allereerst gebeurd door het Bach Gesellschaft in Leipzig (1851-1947), maar er waren veel problemen zoals het regelmatig nog te voorschijn komen van werk van hem uit allerlei verzamelingen, en:

  zijn het ook allemaal composities van Bach zelf, of zijn het –zoals vaak- bewerkingen door Bach van werk van anderen ? Verder is van veel werk slechts de uitvoeringsdatum bekend, maar niet de ontstaansdatum.

Wolfgang Schmieder heeft alles opnieuw proberen te ordenen in zijn Thematisch-systematisches Verzeichnis der musikalisches   Werke Johann Sebastian Bach (1950 e.v.). Zijn BWV nummering is het meest gebruikt en deze is ingedeeld in genres; binnen elke groep (genre) is de nummering soms een beetje alfabetisch, maar meestal vrij willekeurig (gewoon overgenomen door Schmieder van de Bach-Gesellschaft –uitgave). Zie voor de BWV indeling bijv. The New Grove. Op internet is ook alles te vinden qua discussie met betrekking tot ontstaansdata en verdeling over het kerkelijk jaar.

Bach heeft muziek voor allerlei stemmen/ stemcombinaties geschreven. Voor de alt- stem, in zijn tijd gezien als de stem van de Heilige Geest die zich openbaart, zijn enige specifieke alt-cantates geschreven (BWV 35 – 54 – 169 - 170).

Alle cantates zijn in klavieruittreksel te vinden op internet.  Met betrekking tot plaats en datering wordt verwezen naar noot 12.

In de Peters uitgave: Arien-Album: Berűhmte Arien fűr Alt, is een keur van beroemde Alt- aria`s opgenomen. Ze zijn echter zeker niet gemakkelijk!(13). De 75 Geistliche Lieder und Arien daarentegen zijn niet zo moeilijk.

n.b. onderstaande lijst is zeker geen volledig overzicht (14).

Solo-alt- muziek met b.c.

-   cantate Lobet Gott in seinen Reichen, BWV 11 (1735) 

    4. aria: Ach, bleibe doch, mein liebstes Leben ****

-   cantate Weinen, Klagen, Sorgen, Zagen, BWV 12 (1714)

    3. recitatief: Wir műssen durch viel Trűbsal

    4. aria: Kreuz und Kronen sind verbunden

-   cantate Allein zu dir, Herr Jesu Christ , BWV 33 (1724)

    3. aria: Wie furchtsam wankten meine Schritte
-   cantate O ewiges Feuer, o Ursprung der Liebe, BWV 34 (1742) 

    3. aria: Wohl euch, ihr auserwählten Seelen *** / ****

-   cantate Geist und Seele wird verwirret, BWV 35 (1726)
    2. aria: Geist und Seele wird verwirret **** / *****  ( duur 8 minuten)
    6-7. recitatief en aria: Ich wünsche mir bei Gott zu leben **** / *****
-   cantate Am Abend desselbigen Sabbats, BWV 42 (1725)
    3. aria: Wo Zwei und Drei versammlet sind in Jesu teurem Namen **** / ***** duur 11 minuten.

-   cantate Widerstehe doch der Sűnde BWV 54 , 1713 ? of 1714  (Weimar)
-   cantate Erfreute Zeit im neuen Bunde, BWV 83 (1724)
    1. aria: Erfreute Zeit ** / ***
-   cantate In allen meinen Taten, BWV 97 (1734)
    5-6. recitatief en aria: Leg’ ich mich späte nieder  ****
-   cantate Sei Lob und Ehrdem höchsten Gut, BWV 117 (1728)

    7. aria: Ich will dich all mein Leben lang, o Gott, von nun an ehren **** / *****
-   cantate Herz und Mund und Tat und Leben, BWV 147 (1723)   

    3. aria: Schäme dich, o Seele *** / ****
-   cantate Mein liebster Jesus ist verloren, BWV 154 (1724)
    4. aria: Jesu, laß dich finden ** / ***
-   cantate Gott soll allein mein Herze haben, BWV 169 (1726)  (Leipzig)

    4-5. recitatief en aria: Stirb in mir, Welt *** / ****  (prachtige cantate; de laatste aria is erg moeilijk)
-   cantate Vergnügte Ruh’, beliebte Seelenlust, BWV 170 (1726)  (Leipzig)
    1. aria: Vergnügte Ruh’, beliebte Seelenlust *** / ****  (prachtige cantate; de tweede aria is zeer moeilijk)
-   cantate Er rufet seinen Schafen mit Namen, BWV 175 (1725)

    2. aria: Komm, leite mich, es sehnet sich mein Geist auf grüne Weide * / **
-   cantate Singet dem Herrn ein neues Lied, BWV 190 (1724)    

    3. aria: Lobe, Zion, deinen Gott ** / ***
-   cantate Ihr Tore zu Zion, BWV 193 (1727)
    5. aria: Sende, Herr, den Segen ein ****

-   Bekennen will ich seinen Namen BWV 200 (Bach arrangement van de Aria Dein Kreuz, o Bräutgam meiner

     Seelen uit het Passion-oratorio Ein Lämmlein geht und trägt die Schuld van Gottfried Heinrich Stölzel) Bach:

     1742 Leipzig
-   dramma per musica Geschwinde, geschwinde, ihr wirbelnden Winde, BWV 201  (1729) ; 

    13. aria: Aufgeblas'ne Hitze (mez) ***

In Arien-Album: Berűhmte Arien fűr Alt ( Peters uitgave nr. 735) zijn opgenomen uit

  1. Johannes Passion (BWV 245,  1724) : Von den Stricken   en    Es ist vollbracht****
  2. Matthaeus Passion(BWV 244, 1727) : Buss und Reu*** / ****, Erbarme mich****, Können Tränen ***
  3. Weihnachts-oratorium (BWV 248, 1734) : Nun wird mein liebster, Schlafe, mein Liebster** / *** , Schliesse, mein Herze
  4. H moll-Messe (Hohe Messe)(BWV 232 ; 1724) : Qui sedes ad dextram*** / ****  en Agnus Dei** / ***
  5. Gottes Zeit: In deine Hände
  6. Bleib bei uns: Hochgelobter Gottessohn
  7. O Ewigkeit: O Mensch, errette
  8. Nimm, wass dein ist: Murre nicht

9.      Schlage doch, gewűnschte Stunde

75 Geistliche Lieder und Arien (Schemellis Gesangbuch uit 1736), 3 liederen uit dam Notenbuch der Anna Magdalena Bach en 5 liederen uit een handschrift van Krebs zijn gepubliceerd in (hoge en) lage ligging bij Breitkopf & Härtel  (BWV 439-507; 508,509, 511-517; 519-523)

 

Solo-alt- muziek met  - fluit(en) & continuo begeleiding

-  cantate Komm du sűsse Todesstunde (BWV 161 – Weimar 1715): Komm du sűsse Todesstunde:

   altsolo, 2 blokfluiten (alt/tenor) en b.c.

-  cantate Preise, Jerusalem, den Herrn (BWV 119 –tbv Raadswisseling in 1723 te Leipzig): Die Obrigkeit ist Gottes

   Gabe, altsolo , altblokfluit en b.c.

-  cantate Uns ist een Kind geboren ( BWV 142 ) :Jesu, Dir sei Preis: altsolo, 2 fluiten en b.c.

   (vermoedelijk van Kuhnau , Leipzig ca. 1720 en niet van J. S. Bach)

-  Magnificat (BWV 243- 1ste versie: tbv. Kerstavond-  Leipzig 1723): Esurientes implevit bonis: altsolo,

    2 sopraanblokfluiten en toets- instrument

Duetmuziek met b.c.

-  cantate Ach Gott wie manches Herzeleid BWV 3 (1725)    6. duet: Wenn Sorgen auf mich dringen

-  cantate Christ lag in Todesbanden (Luther, naar Gregoriaans Victimae paschali laudes), BWV 4 (1707)     

   3. duet: Den Tod

-  cantate Es ist das Heil uns kommen her, BWV 9 (1732)     5. duet: Herr, du siehst statt guter Werke auf des

   Herzens Glauben

-  cantate Schwingt freudig euch empor (Picander), BWV 36 (1731) 2. koraal: Nun komm, der Heiden Heiland

-  cantate Jesu, der du meine Seele, BWV 78 (1724)   2. duet: Wir eilen mit schwachen, doch emsigen Schritten 

-  cantate Siehe, ich will viel Fischer aussenden, spricht der Herr (anoniem), BWV 88 (1726)

   5. duet: Beruft Gott selbst

-  cantate Sehet wir gehen hinauf BWV 159  (1729) (Picander)  5.duet: Ich folge dir nach

-  cantate Nur jedem das Seine (Franck) BWV 163  (Weimar) recitatief : Ich wollte dir; duet:  Nimm mich mir

-  cantate Erschallet, ihr Lieder (Franck), BWV 172 (1714)  5. aria: Komm, laß mich nicht länger warten

-  cantate Ärgre dich, o Seele, nicht (Franck), BWV 186 (1723)  9-10. recitatief en aria: Laß, Seele, kein Leiden von

   Jesu dich scheiden

-  Hohe Messe (Mis in B mineur) (katholieke liturgie), BWV 232 (1724) 2: duet: Christe eleison en  14. duet: Et in

    unum Dominum 

-  Matthaeus Passion, BWV 244 (1727)  33. duet: So ist mein Jesus nun gefangen

 

Aan deze pagina is voor het laatst gewerkt op 31 januari 2021

 

Noten:

(1) zie verder bijv. de biografie van Telemann

(2) hier ontstond vanaf het begin discussie over: sommigen vonden de hemelse muziek abstract (geestelijk), anderen meenden dat die echt was, alleen onhoorbaar voor ons

Zie verder Gaines p. 58.

(3) voor een verdere uitwerking van de getallenleer zie Gaines p. 59.

(4) zie voor een verdere uitwerking hiervan bijv. Gaines p. 91 e.v.

(5) zie voor een verdere uitwerking van de nieuwe stijl, de Stile galante, de biografie van Telemann (noot 1)

(6) m.b.t.  Friedrich August : Dat JS  weinig onderscheid maakte tussen zijn wereldlijke en religieuze werk blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat hij later zes delen van het bovengenoemd drama Hercules omwerkte tot  (delen van) het Weihnachtsoratorium (BWV 248) en voor de overige delen putte uit zijn eerdere lofzangen op Friedrich.

(7) Zie het artikel over Frederik II met betrekking tot de Verlichting;

(8) Bach werkte wel samen met Gottsched. Deze probeerde in zijn libretto`s Bach in een formele structuur te dwingen, maar die weigerde dat en liet duidelijk merken dat er bij het scheppen van kunst ook emotie en verbeeldingskracht kwam kijken en dat het geen ‘schilderen op nummer’ was. Gottsched ook een volger van Wolff, wilde het creatieve proces rationaliseren, door de classificatie van alle geschikte esthetische middelen en effecten. Hierdoor zou een echte Duitse literatuur ontstaan. Gottsched dreef de spot met da-capo-aria`s, recitatieven en theatrale vormen. ‘Door een extravagante muzikale kunst wordt de werking van de poëzie onzichtbaar of zo verborgen dat ze niet meer te onderscheiden is’. Gottsched prees Graun en Hasse (zie Frederik II), de liefhebbers van de galante stijl, maar sprak nooit over zijn Leipziger buurman Bach  Hét probleem dat Gottsched had onderkend was dat de Duitse literatuur en het Duitse drama geen publiek had en eigenlijk was de reden dat de taal een ruwe streektaal was, zonder stijlvolle geschreven vorm.)

(9) Een van Gottscheds studenten, Johann Adam Scheibe, bekritiseerde JS en vond dat het ‘natuurlijke’ in de  muziek (de begeleide melodie) voorrang moest hebben boven de ‘kunstmatige’ harmonie (contrapunt), suggereerde dat Bach teveel onder de indruk was van zijn nieuwe koninklijke titel en noemde hem een musikant (het woord voor gezel). waarmee hij benadrukte dat JS Bach geen universitaire opleiding had gehad ( Gaines p. 193 e.v.; Misschien omdat Bach geen universitaire opleiding had kon hij makkelijker alle stijlen mengen en inpassen. Hij ging daarmee in tegen de verlichte manier van ‘identificatie en classificatie’. Bach maakte zich iets eigen en draaide er net zo lang mee tot hij er iets nieuws van gemaakt had. Bach introduceerde het model van de componist ‘in een creatieve worsteling met zichzelf en de wereld’, zoals de 19de eeuwse romantici dat kenden)

(10) Onduidelijk is in welke volgorde Bach het Musicalisches Opfer voltooide. Gaines (p. 241- 250) noemt het een monothematische demonstratie van het contrapunt en geeft verder een overzicht van de discussies. Delen ervan zijn gecomponeerd in de vorm van sonatas da chiesa (vierdelige ‘kerksonaten’ met contrapunt: een langzaam deel met snelle fuga, dan weer een langzaam deel met snelle fuga).  Frederik had een hekel aan alle muziek ‘die naar kerk riekte’ en prefereerde driedelige kamersonates, opgebouwd uit dansen. JS deed er een opdracht en het Duits bij, de taal die Frederik verachtte en verwerkte tien canons in het stuk, waar Frederik ook een hekel aan had.

Frederik zou het Opfer nooit hebben gespeeld of gehoord.

(11) JS had nog geprobeerd Friedemann of Carl benoemd te krijgen.

 

(12) zie: http://www.bach-cantatas.com/Vocal/BWV voor alle discussies over plaats/datum enz.

(13) http://wrvh.home.xs4all.nl/tputten/repertoire/duetten.html  geeft een goed overzicht van allerlei  aria`s voor S/M/A/T/B met indicatie van moeilijkheidsgraad, bijv.  *** / ****; van deze site zijn een aantal alt-aria`s overgenomen met bijbehorende indicatie

(14) er is voor een groot deel geput uit de lijst vermeld in bron 13; de lijst is zeker niet uitputtend. Voor opmerkingen sta ik altijd open!

 

Bronnen:

Gedrukte bronnen:

Bach- Gottmer componistenreeks (1990 3de druk),

The New Grove dictionary of Music and Musicians  

H.C. Fischer, Johann Sebastian Bach, Zijn leven in woord en beeld, Zoetermeer 2000

T. Benardeau, Geschiedenis van de Muziek, Amsterdam 1988

James R.Gaines, Een avond in het paleis van de rede. Bach en Frederik de Grote in het tijdperk van de Verlichting, Amsterdam 2006. Oorspr. titel: Evening in the Palace of Reason, 2005.

Westermanns Atlas zur Weltgeschichte

 

Websites:

http://www.dick.wursten.be/Bach/Bach_web.htm !

http://www.jsbach.org/index.html

http://bach.startpagina.nl/

http://bach.startkabel.nl/

http://eduardvh.home.xs4all.nl/CANT-LST.html  (Bach cantate catalogus)

http://bach-cantates.startpagina.nl/

http://johanbachcantate.webklik.nl/page/de-site- (verdeling /ontstaan cantates)

http://www.classical.net/music/comp.lst/works/bachjs/cantindx.php (bespreking al het werk van Bach)

http://home.scarlet.be/johan_de_wael/ (commentaar op aantal cantates)

http://bach-matthaus-passion.startpagina.nl/

http://www.bach-cantatas.com/Vocal/

http://wrvh.home.xs4all.nl/tputten/repertoire/duetten.html: deze site geeft een overzicht van Bachduetten voor allerlei stemcombinaties; alleen de SA duetten zijn in bovenstaand overzicht geselecteerd.

Links to J. S. Bach Sites : http://www.music.qub.ac.uk/tomita/blinks.html

DVD: Mein Name ist Bach (beschrijft bezoek aan CPE Bach en hof van Frederik II)

 

  Terug naar de homepage