Hoofdstuk 3. De politieke
situatie in West-Europa ten tijde van het Karolingische rijk
Bij de bespreking van de politieke
situatie in West-Europa ten tijde van het Karolingische rijk, wordt de
‘enigszins mythische voorgeschiedenis’ ervan –onder het bewind van de Merovingers-
als voldoende bekend verondersteld.
Het grote
probleem bij de Merovingers was dat een koninkrijk als persoonlijk bezit
werd beschouwd dat na iemands dood over de afstammelingen verdeeld moest
worden en daarom was er voortdurend sprake van herenigingen en verdelingen.
Pepijn de Korte, de zoon van hofmeier Karel Martel, de held van Poitiers
(732), zette met toestemming van de paus in 751 de laatste Merovingische
koning af, stuurde hem naar een klooster en werd zelf koning. Hij kreeg die
toestemming vast omdat Pepijn het vroegere exarchaat van Ravenna ( het
gebied tussen Ravenna en Rome) aan de paus schonk, waardoor de Pauselijke
Staat ontstond. Bij Pepijns dood in 768 volgden –net als onder de
Merovingers- zijn zoons Karel en Karloman hem op, ieder in een eigen
rijksdeel, maar omdat Karloman al na drie jaar stierf werd Karel
alleenheerser, onder de bijnaam ‘de Grote’.
Hij zette Pepijns
expansiepolitiek met kracht voort en veroverde Bretagne, Noord-Spanje, de
noordelijke helft van Italië, de Alpen en de gebieden van de Saksen. Aan de
zuidrand van het Scandinavische woongebied vestigde hij de Deense Mark.
Karel werd ook de apostel met het zwaard genoemd omdat hij nogal
krachtdadig liet bekeren. Hij zag bisschoppen en abten als betrouwbaarder
dan graven, omdat zij niet door zoons werden opgevolgd en voor hun
benoeming afhankelijk waren van de koning. De hoge geestelijken en de graven
kwamen uit voorname families die een erfelijke adel begonnen te vormen.
In 800 werd
Karel door paus Leo III in Rome tot keizer gekroond, tot woede van de
Byzantijnse (Oost-Romeinse) keizer in Constantinopel, die zich als de enige
opvolger van het Romeinse rijk beschouwde. Karel zag zichzelf als
gelijkwaardig en deed de Byzantijnse keizerin Irene zelfs een
huwelijksaanzoek dat minachtend werd afgewezen. Het bestuur van Karel en
zijn voorgangers was goed voor de economie. Door het verdwijnen van de
onderlinge oorlogen en de expansie kon de handel zich ontwikkelen. De
koning had het monopolie op het slaan van munten en de Karolingische
denarius was algemeen geaccepteerd ook buiten het Frankische rijk. Karel
trad doeltreffend op tegen de Vikingen door de kustverdediging goed te
organiseren.
Na Karels dood
volgde zijn enig overlevende zoon Lodewijk hem op. Hij werd ook de Vrome
genoemd, vanwege zijn band met de kerk.
De erfopvolgingsproblematiek leidde al tijdens zijn leven tot
ernstige twisten en het kwam er kortweg op neer dat tussen 830 en 840
Lodewijk en zijn zonen elkaar heftig bestreden. Lodewijk werd een paar keer
gevangen genomen, als keizer afgezet , maar ook weer in zijn functie
hersteld.
Bij het verdrag
van Verdun kreeg Karel de Kale het Westen, Lodewijk de Duitser het Oosten
en Lotharius het middenstuk met de keizerstitel.
|
|
|
De drie
grote rijken rond 800, het Byzantijnse Rijk, het Arabische Rijk en het
Karolingische Rijk, waarbij de laatste veruit de minst belangrijke van de
drie was.
|
Het verdrag
van Verdun (843) :
Kaart boven
: de gebieden van Karel de Kale, Lotharius en Lodewijk de Duitser. Kaart rechts: de
bevolkingsgroepen in de betreffende gebieden
|
De conflicten
waren daarna niet voorbij want de broers en hun kinderen bleven oorlog met
elkaar voeren, met steeds weer nieuwe delingen als gevolg. Bij het verdrag
van Meerssen (870) werd het Middenrijk van Lotharius verdeeld tussen het
Oost- en West-Karolingische rijk.
Karel III de
Dikke, een zoon van Lodewijk de Duitser, slaagde er in 885 nog een keer in
het rijk even tot een eenheid te brengen.
Door de
onderlinge twisten konden de vijanden, in dit geval de Vikingen, het Karolingische rijk makkelijk
binnenkomen, vooral na 830. In
plaats van hen te bestrijden kochten de vorsten hen af en gebruikten ze hen
zelfs in hun onderlinge strijd. Vooral Karel III de Dikke sloot veel deals
met hen waardoor zijn herenigingspolitiek (zie boven) mislukte. Voor de oorspronkelijke teksten over zijn
politiek ten opzichte van de Vikingen, te lezen in de kronieken van Regino
van Prüm uit 881/882, wordt verwezen naar hoofdstuk 6.
Stamboom der Karolingers vanaf Karel Martel
(niet alle jaartallen
zijn opgenomen)
Karel
Martel
Hofmeier
6
|
|
|
|
|
Pepijn de
Korte
Hofmeier
Koning der
Franken 751
6
_______________________
L
l
|
|
|
|
|
Karel de Grote
koning 768-814
Keizer 800
6
|
Karloman
koning 768-771
|
|
|
|
|
________________________________________________________________
L
l
l
|
Karel
772-811
|
Pepijn
773-810
|
|
Lodewijk de Vrome
Keizer
814-840
6
|
|
|
___________________________________________________________________________________________________________
L
l
l
l
|
Lotharius I
Keizer 840-855
|
Pepijn
ca. 803-838
|
|
Lodewijk de Duitser
koning van Oost-Francië
6
|
|
Karel II de Kale
koning van West- Francië
Keizer 875-877
6
|
_____________________
L l
Ludwig II Lotharius II
koning van Italië koning van Lotharingen
|
____________________________________________
L
l
l
Karloman Lodewijk III
de Jonge Karel III de Dikke
ca. 829-880 ca. 830-882 Keizer 884-887
6
|
Lodewijk II de Stamelaar ;koning van
West Francië 877-887
6
|
|
|
Arnulf von
Karinthië
koning van Oost-
Francië
877
keizer 896-899
6
|
___________________________________________I
I
l
l
Lodewijk III
Karloman Karel III de
koning van West-Francië koning van West-Francë Eenvoudige
879-882
882-884
Koning van West-
Francië 898-923
6
|
|
|
Lodewijk het Kind
koning van Oost-Francië 900-911
|
|
|
Lodewijk IV van Overzee
koning van Fr.936-954
6
|
|
|
|
|
|
Lotharius
koning van Fr. 954-986
6
|
|
|
|
|
|
Lodewijk V
de Leegloper
koning van Fr. 986-987
|
De bijnamen van
de koningen (zie stamboom: de Stotteraar, de Simpele, de Leegloper) zijn
typerend voor hun geringe betekenis. Lodewijk het Kind (900-911) was de
laatste Karolinger in het oostdeel, Lodewijk de Leegloper
( 986-987) de
laatste in het westen. In beide delen koos de adel een nieuwe vorst. Het
Frankische rijk was nu definitief uiteengevallen in twee rijken, Frankrijk
in het westen , het Duitse rijk in het oosten. De koningen daarvan, ook het
Heilige Roomse Rijk der Duitse Natie geheten, konden door de paus tot keizer
worden gekroond wat niet altijd gebeurde en hun koningschap werd niet
erfelijk, in tegenstelling tot het Franse koningschap. Daar kwamen de Capetingers op de troon
die langzamerhand het rijk gingen centraliseren.
Vanaf 911 wisten
de Duitse koningen hun macht zodanig te vestigen dat de Vikingen andere
doelwitten gingen zoeken (Frankrijk en Engeland)
Over de
politieke situatie in het Nederlandse gebied, dat aanvankelijk bij het
Middenrijk van Lotharius hoorde, valt al naar gelang de opvatting van de schrijver,
veel of weinig ‘met zekerheid’ te vertellen:
We zullen in h.
6 zien dat A. Willemsen er duidelijk
‘meer’ over te melden heeft dan A. Delahaye, omdat Willemsen ervan uit gaat
dat het gebied in de 9de en 10 de eeuw bewoond werd en toen
belangrijke steden bevatte als Nijmegen en Dorestad, die werden aangevallen
door de Vikingen, terwijl A. Delahaye van het tegendeel uitgaat.
In datzelfde
hoofdstuk 6 zal ik nogmaals verwijzen naar
Armin Wirsching die in
‘Stürmten die Wikinger 400 Jahre zu spät in die
Normandië ‘, vermoedt dat de verhalen over Vikingenaanvallen waarvoor niet
of nauwelijks bewijs in de archeologie te vinden is, door latere
kroniekschrijvers zijn verzonnen, om de ‘overvallen’ plaatsen ouder en
daarmee belangrijker te laten lijken. Zijn theorie is gewaagd maar niet
ondenkbaar.
|