Nieuwsbrief Vocale
Duetten nr.3 (april 2005)
In chronologische volgorde volgt van de meeste werken
een kortere of langere toelichting.
Claudio Monteverdi (1567-1643) schreef zijn laatste opera, L`Incoronazione di
Poppea, in 1642 te Venetië op een
tekst van Busenello, welke ook weer een bewerking van Tacitus was. Het stuk
kent een zeer groot aantal karakters, zit vol allegorieën en m.n. in het
slotduet van Nero en Poppeia ‘Pur ti miro’ vol seksualiteit.
Wellicht is de muziek van het slotduet van Benedetto Ferrari en niet van
Monteverdi.
‘Wenn sorgen auf mich dringen’ is deel 5 uit
cantate BWV 3 ‘Ach Gott wie manches Herzeleid’ Deze is door J.S.Bach
(1685-1750) geschreven in 1725. De tekst van deel 5 is van een anonieme schrijver.
De cantate is gecomponeerd voor de 2e zondag na Epiphanie (=6 januari),
maar de inhoud heeft niets te maken met het evangelie (water in wijn
veranderen) of het epistel (liefde als verplichting) van die dag. De
cantate bezingt de overgang van aardse pijn naar hemelse vreugde.
Het handboek van Alfred Durr over de Bachcantates ziet
in de melodische bewegingen van dit duet in combinatie met het contrapunt,
een soort kruisfiguren, m.n. in het middendeel (Mein Kreuz hilft Jesus
tragen); T.Braatz merkt in 2003 echter op dat Kreuz= cross= sharp , oftewel : in de
tekst staan m.n. in het middendeel al vier kruizen en in maat 62 en 63 een
aantal dubbelkruizen. Bij ieder (muziek) kruis, waar ook het woord ‘Kruis’
op valt, dient gedacht te worden aan het kruis van Jezus dat ook omhoog
moest. Dit is echter alleen voor de uitvoerenden van de Duitse versie
zichtbaar. Het is onbekend of deze cantate tijdens het leven van Bach is
uitgevoerd.
Giovanni Battista Pergolesi (1710-1736) die een
zeer belangrijke rol speelde bij de opkomst van de Italiaanse opera,
schreef zijn beroemde Stabat Mater
in 1736. Er wordt nog gediscussieerd of het echt zijn laatste werk was of
niet. Hij schreef het in ieder geval
voor de adellijke broederschap van de kerk van S.Maria dei Sette
Dolori (Zeven Smarten) in Napels als een soort wedstrijd met het Stabat
Mater van Scarlatti.
Over zijn leven, de inhoud van zijn Stabat Mater en over
Stabat Maters in het algemeen, volgt een toelichting in een toekomstige
nieuwsbrief.
De joodse familie van Felix Mendelssohn
(1809-1847) was ten gevolge van de Franse Revolutie reeds gelijkberechtigd
geraakt, maar liet zich ook nog tot christen dopen en voegde toen
‘Bartholdy’ achter de familienaam.
Dit aspect van bekeerde christen is zeker van invloed geweest op het
werk van Felix, die al heel jong begon met pianospelen en componeren. Toen hij 20 jaar was, dirigeerde hij de
Matthaeus Passion, een stuk waarvan men toen dacht dat het niet uit te
voeren was. Door Felix M. hebben Bach, Händel en ook Mozart de hun
toekomende plaats in de muziekgeschiedenis gekregen. Daarnaast moedigde hij
ook eigentijdse componisten zoals Schumann sterk aan. Hij werd beïnvloed
door Goethe, en maakte vele reizen. Na 1840 liet hij zich uit Leipzig naar
Berlijn lokken door de nieuwe koning van Pruisen (Fr. Wilhelm IV) , met de
belofte dat hij aan de nieuwe Academie voor Kunsten mooie dingen zou kunnen
doen, maar ten gevolge van de slechte sociale omstandigheden in Pruisen,
kwamen alle beloofde hervormingen niet van de grond en hij brak in 1845
definitief met de koning. In zijn Elijah en de Schotse symfonie zijn
volgens kenners zijn frustraties hierover duidelijk te horen. ‘Gruss’
is een duet uit 1844 (opus 63 nr. 3) op een tekst van Eichendorff uit 1826
met de titel ‘Der Gärtner’. M. heeft enige woorden hierin veranderd en de
laatste strofe geheel weggelaten.
Camille Saint Saens (1835-1921) kreeg op
zevenjarige leeftijd al compositie- en orgelles. Hij was zeer
geïnteresseerd in allerlei takken van wetenschap en was bevriend met Gounod,
Rossini, Berlioz en Liszt; hij speelde in zijn jeugd, beïnvloed door
Mendelssohn, graag de muziek van Bach , Mozart en Händel en gaf later het
hele oeuvre van Gluck en Rameau uit. De Frans-Duitse oorlog van 1870-71
verhinderde zijn verdere Europese carrière tijdelijk. In 1871 stichtte hij
de Société Nationale de Musique, en noemde zijn beweging ‘Ars Gallica’
waarmee hij vooral bedoelde nieuwe
muziek van Franse componisten aan te moedigen omdat de concertprogramma`s
toen nogal gedomineerd werden door Duitse Klassieken en hij componeerde ook
patriottistische koorliederen. Hij was zeer nauw bevriend met zijn leerling
Fauré (1845-1924), wellicht als compensatie voor zijn ongunstig verlopen
huwelijk. Na de dood van zijn moeder (1888) trok hij tot 1904 als een soort
nomade over de hele wereld en vooral naar Algerije en Egypte –op zoek naar
meer seksuele vrijheid en liefde?- ,maar ook naar o.a. Spanje, Uruguay, Rusland en
Scandinavië. Hij bleef in Engeland en de V.S. nog zeer beroemd, terwijl
zijn populariteit in eigen land al sterk verminderde. Hij werd m.n. door
zijn jongere collega`s als reactionair beschouwd. In het algemeen kan men zeggen dat hij
meer adapteerde dan dat hij nieuwe originele (muziek)paden zocht. Hij was
een ‘meester’ handwerksman. De jaren 1870-1880 vormden zijn hoogtepunt.
Zijn Ave Verum
(oorspr. Middeleeuwse sequens voor Corpus Christi) schreef hij in 1863 in de positie van
organist van de Madeleine (1857-77). De kerkmuziek in de ‘mode’ kerken van
Parijs leek toen vooral op salon- of operamuziek en de motetten van
St.Saens zijn net als bij Fauré allemaal gelegenheidswerken m.n. bedoeld
voor uitvoering in de Madeleine. Hij zag zijn kerkwerk, ook net als Fauré,
meer als middel van bestaan en hij was eigenlijk nogal atheïstisch.
El desdichado (1871) is een van de duetten
geschreven voor coloratuursopraan. De oorspronkelijk Castilliaans-Spaanse
tekst , vertaald door J.Barbier (1825-1901) is getoonzet als een Bolero
dansritme en de ritmische punctatie accentueert de gepassioneerde angsten
van een teleurgestelde geliefde.
Bronnen: o.a.The New Grove; G.Johnson and R.Stokes, A French Song
Companion; Internet B.G/C.H.
|