Nieuwsbrief 29
thema: Oude Muziek (november 2011)
Claudio Monteverdi en Marco da Gagliano behoren beiden
tot de componisten van de vroege barok.
Voor een uitgebreide beschrijving van de periode van de barok
wordt doorverwezen naar een reeds eerder gepubliceerde inleiding
hierover. Omdat er van Handel
een apart componistenportret en van J. S. Bach
een uitgebreide inleiding is
verschenen, verwijs ik daarheen voor meer gedetailleerde informatie,
evenals voor de geschiedenis van de Opera.
1450 -- ca 1625 - ca. 1750
na 1800
Renaissance/ vroeg Barok
Barok
Romantiek
Monteverdi 1567 ------------- 1643 Handel 1685- 1759
da Gagliano
1582 ------------- 1643 Bach 1685- 1750
Claudio
Monteverdi (1567-1643)
Voor meer informatie over leven, werken en de betekenis
van de vroege- barok componist Claudio
Monteverdi (1567-1643) zie de boven reeds vermelde ‘geschiedenis van de
Opera’.
Monteverdi schreef diverse Madrigalenboeken: In zijn
Vijfde en Zesde boek heeft hij aan de stemmen al een basso continuo (b.c.)
toegevoegd en later ook nog een klavecimbel en andere instrumenten. Zijn
Zevende boek weerspiegelt voor het
eerst heel duidelijk de ideeën van de Camerata,
een groep geleerden en kunstenaars in Florence rond 1600, die na bestudering van de antieke
culturen tot de conclusie kwam dat de muziek van de Griekse drama`s
‘monodisch’ moest zijn geweest (solostem met enige instrumentele begeleiding
in akkoorden). Op deze manier kon de expressieve kracht van de tekst tot uitdrukking
worden gebracht zonder dat die werd versluierd. Men begon werken te
schrijven waar een ‘recitatieve’
voordrachtswijze bij hoorde (zingend spreken), die uitermate geschikt was
voor het toneel (het begin van de Opera). Tegenover de ‘prima prattica’,
ontstond de ‘seconda prattica’: de muziek volgt de tekst.
Hij schreef zijn
laatste opera, L`Incoronazione di
Poppea, in 1642 te Venetië op
een tekst van Busenello, die weer een bewerking van Tacitus was. Het stuk
kent een zeer groot aantal karakters en zit vol allegorieën en
seksualiteit, vooral in het slotduet
van Nero en Poppeia: Pur ti miro.
Sommigen denken dat de muziek van dit slotduet van Benedetto Ferrari is en
niet van Monteverdi.
Marco da Gagliano
(1582 –1643) werd in Florence geboren. In 1602 werd hij er zangdocent aan
de kerk van San Lorenzo. In 1607 ging hij naar Mantua waar hij voor de
familie Gonzaga muziek schreef en in 1609 keerde hij weer terug naar
Florence om kapelmeester te worden aan de Compagnia dell'Arcangelo
Raffaello. In datzelfde jaar maakten de Medici hem hofkapelmeester, welke
positie hij 35 jaar vervulde.
Gagliano schreef voor de Medici familie enorm veel
kerkelijke en wereldlijke muziek en was daarnaast zanger en
instrumentalist. Zijn werk is een mix van prima prattica (conservatief) en
seconda prattica (progressief). In un limpido rio uit 1615 weerspiegelt vooral de
laatste stijl.
Gagliano was zeer invloedrijk in zijn tijd, maar na zijn
dood werd hij overschaduwd door tijdgenoten als Monteverdi.
|
|
|
|
M. da Gagliano
|
C. Monteverdi
|
J. S. Bach
|
G. F. Handel
|
Voor leven en werken van Georg Friedrich Handel
(1685-1759) wordt verwezen naar zijn componistenportret. Voor een apart
overzicht van zijn duetten, zie deze link.
Bring the laurels
uit Samson is een oratorium in drie delen; de tekst is van N. Hamilton naar
o.a. Samson Agonistes van J. Milton, 1671). Samson of Simson betekent "Zonnig".
Hij is een richter van Israël. Over hem wordt ook verteld in het Bijbelboek
Richteren . Hij hoorde bij de stam Dan. In tegenstelling tot de andere
richters gaf hij niet zozeer leiding aan het volk Israël, maar voerde wel
strijd tegen de Filistijnen. Hierbij werd hij geholpen door de Geest van
God. Hij was een Nazireeër en mocht zijn hoofdhaar niet afscheren. Aan zijn
Nazireeërschap ontleende hij enorme fysieke kracht, maar hij werd verliefd
op Delila, die hem zijn geheim ontlokte en zijn hoofdhaar liet afscheren. Hij
was toen machteloos en werd gevangengenomen door de Filistijnen. Bij de
afgodentempel van de Filistijnen waar zij een feest hielden ter ere van de
vangst van Samson, werd de blindgemaakte Samson aan een pilaar
vastgebonden. Hij vroeg aan God of hij nog één keer zijn kracht terug mocht
zodat hij de pilaar waaraan hij vastgebonden was om kon drukken. Toen hij
dit deed stortte de hele tempel in en stierf hij met de Filistijnen. Het
duet bevindt zich op het eind van het
oratorium.
Light is my
heart (zie ook nieuwsbrief 26) is een Engels arrangement van J.
Michael Diack (1) van muziek uit
Handel`s ‘Partenope’,
dat gebaseerd is op een Italiaans libretto. Het was een komische opera voor
de Royal Academy of Music, maar deze vond hem ‘te frivool’. De Engelse tekst heeft ook niets te maken
met de oorspronkelijke inhoud van Partenope en daarom is ervan afgezien
deze weer te geven.
Son nata a
lagrimar is een duet (einde 1ste
acte ) uit Giulio Cesare in Egitto
(Julius Caesar in Egypt), HWV 17. Het libretto van Bussani beschrijft
hoe de Romeinse generaal Pompejus naar Egypte vlucht nadat hij van Caesar
heeft verloren. Ptolemeus, de broer van Cleopatra, onthooft hem en zendt
het hoofd naar Caesar om gunsten van hem te verkrijgen. Achillas, een van
Ptolemeus` generaals, die deze verzendklus moet opknappen, wordt echter
onmiddellijk verliefd op Cornelia, de weduwe van Pompejus.
Cornelia en haar zoon Sesto (Sextus) zitten gevangen in
Egypte. Ptolemeus dreigt haar in zijn harem te stoppen. Achillas zegt dat Cornelia
haar vrijlating en die van Sesto kan verkrijgen door met hem te trouwen.
Cornelia en Sesto weigeren en bezingen in het duet hun droevige lot.
Voor meer gegevens over J. S. Bach wordt, zoals in de inleiding reeds gezegd, verwezen
naar nieuwsbrief 20:
De Kerkelijke cantate BWV 186 Ärgre dich, o Seele,
nicht, BWV 186 werd oorspronkelijk in 1716 in Weimar
geschreven voor de Advent (BWV 186a). In 1723 werd hij uitgebreid en
verschoven naar de zevende zondag na Trinitatis (Trinitatis is het
hoogfeest van de Drie-eenheid, de zondag na Pinksteren).
Dat deed Bach omdat men in Leipzig een ‘tempus clausum’,
een ‘gesloten tijd’, d.w.z. een tijd van stilte kende, van de tweede tot de
vierde Adventsweek (=weken voor Kerst). Hij maakte er nu een cantate in
twee delen van, voegde er recitatieven aan toe en veranderde de woorden van
de aria`s enigszins. In de salon wordt het Duet (deel 10) gezongen: Lass Seele kein Leiden von Jesu dich
scheiden.
De Matthaeus Passion (BWV 244), waaruit
So ist mein Jesus nun gefangen wordt
gezongen, werd voor het
eerst op Goede
Vrijdag 11 april 1729 ten gehore gebracht. De tekst is geschreven door C.
F. Henrici, de directeur van de posterijen te Leipzig, onder zijn
pseudoniem Picander. Ondanks zijn
lengte van meer dan drie uur paste deze passie binnen een normale Goede
Vrijdag kerkdienst.
In tegenstelling tot
de Johannes Passie die heftig van karakter is, is de Matthaeus wat
‘vriendelijker’ en terwijl bij de
J. P. een klein
orkest en koor genoeg is, heeft de
M.P. twee orkesten en twee koren nodig. In de J.P. ligt het accent minder
op het lijden van Jezus. Jezus is er een krachtige persoonlijkheid met een
boodschap, terwijl hij in de M.P. veel meer een triest slachtoffer is (dat
heeft dus te maken met het verschil tussen beide evangelies).
|