Nieuwsbrief Vocale Duetten nr. 24
‘Allerlei’
(april 2010)
Omdat het thema
van deze wokshop ‘Allerlei’ is, is een nieuwsbrief erover schrijven niet zo
gemakkelijk.
Gewoonlijk zit er
een soort ‘rode draad’ in het thema en deze ontbreekt nu geheel. Daarom zal
er slechts een
chronologisch
overzicht van de bezongen componisten gegeven worden, enigszins geplaatst
in hun tijd, met een
paar biografische
gegevens en indien mogelijk, een korte toelichting op de te
behandelen duetten.
Sommige duetten
zijn al in eerdere workshops (en dus nieuwsbrieven) ter sprake gekomen en
van sommige
componisten is
ook al een uitgebreidere biografie gemaakt (1).
componisten in
dienst van adel / kerk
componisten zelfstandig
1600
--------------------------------------------------------------------1800
--------------------------------------------------------------------
1900 -------------
Godsdienstoorlogen
katholieken/protestanten
Verlichting/Rationalisme Franse revolutie Nationalisme Duitse keizerrijk
1871 WO I /WO II
Renaissance Barok Classicisme Romantiek
Intermedio /Masque - Opera Seria- Intermezzi (Buffa)
Gesamtkunstwerk
|
Antonio Cifra (1584-1629) was een Italiaans
componist uit de Romeinse school.
Hij is een overgangsfiguur tussen
de Renaissance en vroege Barok en componeerde in beide
stijlen (zie ook noot 1- de muziekontwikkeling voor en na Steffani) .
Na een verblijf in Rome was hij twintig jaar lang, tot
zijn dood, maestro di cappella in het pelgrimsoord Loreto, maar
bleef wel contact houden met componisten in Rome. Hij schreef veel psalmen,
motetten, missen, kerkelijke liederen, maar ook wereldlijke muziek als
madrigalen, zowel a cappella (Renaissance stijl) als in concertato
vorm (Barok). Hij hanteerde ook de monodie bij enige solomadrigalen. Del
mio sol is een madrigaal dat hoewel veel simpeler, enigszins
vergelijkbaar is met madrigalen van bijvoorbeeld Monteverdi.
Voor meer informatie over leven en werken van de vroege Barokcomponist Claudio
Monteverdi (1567-1643) zie noot 1 en 3. Noot 3 verwijst naar een
artikel over het ontstaan en de geschiedenis van de opera rond 1600 en de
bijdrage van Monteverdi hieraan.
Uit nieuwsbrief 6 komen de volgende gegevens: C. Monteverdi schreef Interrotte
Speranze in zijn Zevende Madrigalenboek, specifiek opgedragen aan
Caterina de Medici. Hij noemt zijn muziek expliciet een Nieuw Concert van
Madrigalen. In zijn Vijfde en Zesde boek had hij aan de stemmen al een
basso continuo (b.c.) toegevoegd en later ook nog een klavecimbel en andere
instrumenten.
Het Zevende boek weerspiegelt voor het eerst heel
duidelijk de ideeën van de Camerata, een groep geleerden en kunstenaars in
Florence rond 1600, die na bestudering van de antieke culturen tot de
conclusie kwam dat de muziek van de Griekse drama`s ‘monodisch’ moest zijn
geweest (solostem met enige instrumentele begeleiding in akkoorden). Op
deze manier kon de expressieve
kracht van de tekst tot uitdrukking worden gebracht zonder dat die
werd versluierd. Men begon werken te schrijven waar een ‘recitatieve’ voordrachtswijze bij hoorde
(zingend spreken), die uitermate geschikt was voor het toneel (het begin
van de Opera). Tegenover de ‘prima prattica’, ontstond de ‘seconda
prattica’: de muziek volgt de tekst. Caccini begon er als eerste mee en
Monteverdi volgde hem hierin in het Zevende Boek. Dit boek bestaat in
tegenstelling tot de eerdere, bijna geheel uit duetten, trio`s, enige
canzonettes en stukken voor solostem
‘in genere rappresentativo’.
Ondanks het loslaten van de inhoud van het eerder
genoemde begrip ‘madrigaal’ is dit woord toch nog steeds van
toepassing op de liederen in zijn Zevende boek omdat
zowel de bezongen onderwerpen (Pastorales en Amor) als de versieringen, er
nog zeer nauw mee verwant zijn.
Heinrich Schütz (1585-1672) (5) was een Duitse componist en organist die
in het algemeen wordt beschouwd als de belangrijkste Duitse componist vóór
Johann Sebastian Bach en samen met Claudio Monteverdi als de belangrijkste
componist van de 17de eeuw. Hij studeerde aanvankelijk rechten,
maar veranderde snel van professie. Hij was in Venetië leerling van G.
Gabrieli en schreef de eerste ‘Duitse’ opera Dafne, maar vooral ook Passies
(zie Bach), eenKerstoratorium, psalmen en motetten. Uit
zijn ‘Kleine
Geistliche Konzerte Vol I-XII’ behandelen we Lobet den Herren der zu
Zion wohnet.
Voor de biografie van de bij de meeste mensen onbekende Barokcomponist
Agostino Steffani (1654-1728) is reeds verwezen in noot 1. Met betrekking tot zijn duetten is
hierna een stukje uit de betreffende site gekopieerd:
Steffani heeft
bijna alle duetten geschreven in de periode tussen ca. 1680 en eind 1702,
want toen verzamelde hij ze ten behoeve van een nieuwe complete
manuscriptverzameling in dertien delen, met zes duetten per boek. Alleen
Dolce è per voi soffrire (ST), Dolce labbro, amabil bocca (SA), en
Quando ti stringo, o cara (SA) zijn van na 1702. Vooral in Hannover kwamen ze tot
stand voor ‘de vrouwen van het hof’ : keurvorstin Sophie, haar dochter
Sophie Charlotte en Sophie Dorothea van Celle (later getrouwd met Georg
Ludwig van Hannover- koning van Engeland). Steffani gebruikte o.a. teksten
van Sophie Charlotte. Ze gaan meestal over onbeantwoorde liefde, in
allerlei ‘verpakkingen’. Nimfen en herders uit Arcadia treden op, evenals
‘Klassieke’ figuren als Dido en
Aeneas , Romeinse goden en personages uit Griekse legendes, in combinatie
met geografische locaties als de Nijl, de Libische woestijn, de Vesuvius
enz.
De zangers vormen samen meestal één persoon (de stem van
de dichter) en zingen meestal dezelfde woorden. Ook in solo`s worden zij
geen aparte karakters. Sommige duetten beginnen met een vraag die verder
niet beantwoord wordt.(voor de juiste vocale vertolking van de tekst zie noot 4)
Voor de biografie van Johann Sebastiaan Bach
(1685-1750) zie nieuwsbrief. Hierin wordt gesproken over de strijd tussen
katholicisme en protestantisme in Duitsland, de burgeroorlogen in Duitsland
en het leven van Bach, dat zich, zoals bij elke componist in die tijd,
afspeelde aan verschillende vorstenhoven.
‘Zijn’ muzikale periode heet ook nog de Barok.
BWV 243 –het Magnificat ontleent de tekst aan het eerste
hoofdstuk van het Lucas evangelie waarin wordt verteld hoe Elisabeth,
zwanger van Johannes de Doper, haar zwangere nicht Maria begroet als
‘moeder van de Heer’, waarop Maria een lang loflied aanheft. Bij Bach
behoort het samen met de Hohe Messe en een paar Sanctussen en Kleine Missen
tot de weinige vocale werken op een Latijnse tekst. In de Lutherse
eredienst waren in Bachs tijd nog elementen uit de katholieke dienst
bewaard gebleven, zoals het Kyrie
en Gloria dat nog wekelijks in
het Latijn, maar wel eenstemmig werd gezongen.
Het Magnificat werd in Bachs
tijd in Leipzig elke zaterdag- en zondagmiddag gezongen ter afsluiting van
de vespers, maar wel in de volkstaal (Meine Seel erhebt den Herren). Op kerkelijke
hoogtijdagen echter (en dat waren er, met drie Kerst- Paas- en Pinksterdagen en de drie
Mariafeesten wel veertien) werd het Magnificat op Latijnse tekst gezongen in een
feestelijke, concertante uitvoering met koor, solisten en instrumenten.
Het stuk werd voor het eerst
uitgevoerd op Eerste Kerstdag 1723. Men was gewoon om met Kerstmis in het
Magnificat op vier plekken
liederen die speciaal over Kerstmis gingen (Vom Himmel hoch bijv.) in te
voegen
(interpolaties).
Later is de oorspronkelijke versie (in Es BWV 243a) door Bach ca. 1730
bewerkt naar D groot, waarbij hij veel maten veranderde en ook de
interpolaties schrapte.
Uit het
Magnificat wordt gezongen het duet ‘et Misericordia’ . Zie voor
de vertaling de bijlage bij deze brief.
In tegenstelling tot in de
New Grove plaatst men in het boek van Gottmer het Magnificat (omdat Bach
zelf ook dat woord ervoor gebruikte) onder het trefwoord ‘Oratoria’, net
als de drie volgende werken. Voor een uitgebreide toelichting op dat begrip
Oratorium wordt weer verwezen naar nieuwsbrief
16 .
|
|
|
|
|
|
|
Antonio Cifra
|
C. Monteverdi
|
H. Schutz
|
A. Steffani
|
J. S. Bach
|
F.Mendelssohn
|
J. Brahms
|
Felix Mendelssohn Bartholdy (1809-1847) is een
componist uit de Vroege Romantiek. Zie voor een beschrijving
hiervan nieuwsbrief 19 . Voor een nadere toelichting op
zijn persoon zie bijv. brief 14. Hierna volgen enige gegevens over hem uit
deze brief: ‘De joodse familie van Felix
Mendelssohn (1809-1847) was ten gevolge van de Franse Revolutie
reeds gelijkberechtigd geraakt, maar liet zich ook nog tot christen dopen
en voegde toen ‘Bartholdy’ achter de familienaam. Dit aspect van bekeerde christen is zeker
van invloed geweest op het werk van Felix, die al heel jong begon met
pianospelen en componeren. Toen hij
20 jaar was, dirigeerde hij de Matthaeus Passion waarvan men toen dacht dat
die niet uit te voeren was. Mede door Felix M. hebben Bach, Händel en ook
Mozart de hun toekomende plaats in de muziekgeschiedenis gekregen.
Daarnaast moedigde hij ook eigentijdse componisten zoals Schumann sterk
aan.
M. maakte vele reizen onder andere naar Parijs en Rome. Na 1840 liet hij zich uit Leipzig naar Berlijn
lokken door de nieuwe koning van Pruisen (Fr. Wilhelm IV) , met de belofte
dat hij aan de nieuwe Academie voor Kunsten mooie dingen zou kunnen doen,
maar ten gevolge van de slechte sociale omstandigheden in Pruisen kwamen
alle beloofde hervormingen niet van de grond en hij brak in 1845 definitief met de koning. Hij vertrok naar
Engeland omdat hij van het Birmingham Music Festival de opdracht kreeg zijn
Elias te componeren, dat hij zelf zou mogen dirigeren. Mendelssohn heeft
geen liederencycli geschreven als Schubert en Schumann en ook geen
liedverzamelingen gebaseerd op het werk
van één dichter. Zijn liederen waren vooral bedoeld om bij de piano thuis
te zingen. Wenn ich auf dem Lager liege (Abendlied)(6) is net als Wasserfahrt
gecomponeerd op een tekst van Heine. Beide liederen zijn samen met Wie
kann ich froh und lustig sein? uitgegeven als Drei zweistimmige
Volkslieder, zonder opusnummer en het jaar van compositie is ook niet
duidelijk. Maiglöckchen und die Blümelein (opus 63.6) is een
compositie uit 1844, met als ondertitel: Aus der Sammlung der Kinderlieder
von Hoffmann von Fallersleben und Richter.
De muzikale periode van Johannes Brahms is eveneens de Romantiek. Voor een uitgebreide
beschrijving van de Romantiek en de plaats van Brahms hierin wordt
(wederom) verwezen naar nieuwsbrief 19, waaruit enige
gegevens zijn overgenomen:
Johannes Brahms (1833-1897)
begon, hoewel hij al op veertienjarige leeftijd piano speelde in de kroeg
om geld te verdienen en ook al wat stukken schreef, pas in 1853 serieus te componeren. In
datzelfde jaar werd hij begeleider van de Hongaarse violist Reményi
(Hoffmann), waarmee hij heel Duitsland doorkruiste voor een grote
concerttournee, waar hij Schumann en Liszt ontmoette. Hierna werd hij het
(conservatieve) kopstuk in de ‘strijd’ tegen Wagner en Liszt (zij vormen de
zgn. Neudeutsche Schule). Brahms vertrok hier naar Wenen, waar hij
koorleider werd van de Wiener Singakademie. Hij dirigeerde daar muziek van
Bach, Beethoven en Schumann. Zomers verbleef hij in gezelschap van zijn
vriend Anton Rubinstein. Van
1872-1875 was hij artistiek directeur van de Gesellschaft der Musikfreunde.
Hij schreef na die tijd een aantal piano- en vioolconcerten en ook veel
(volks)liederen. Hij gebruikte lang niet altijd grote dichters hiervoor.
Hij baseerde zich vooral op Zuccalmaglio`s Deutsche Volkslieder, die voor
een deel zeker niet authentiek zijn, maar door Z. zelf geschreven. Brahms
gebruikte de teksten meer als inspiratiebron en citeerde niet altijd exact.
Tot 1860 componeerde hij strofische liederen , meestal zonder voor- en
naspel, net als ‘echte’ volksmuziek; daarna schreef hij vooral
doorgecomponeerde liederen.
Brahms` negenenveertig Deutsche Volkslieder zijn soms te
moeilijk voor de ‘gemiddelde’ volksliedzanger omdat de
‘ambitus’(stemomvang) te groot is.. Achtentwintig volksliederen zijn
postuum gepubliceerd in 1926 omdat Brahms ze zelf nog niet als “af”
beschouwde, maar van zestien ervan heeft hij in 1894 wel al een nieuwe
zetting gemaakt en laten publiceren. De Duitse componist, dirigent en
pianist Hermann Zilcher heeft op verzoek van de muziekuitgever Simrock in
Hamburg, een tweede stem gecomponeerd bij twaalf van Brahms Volkslieder,
zodat een duetversie ontstond.
Hierbij is niets veranderd aan de eerste stem. De uitgeverij heeft
daarbij een keus gemaakt uit bovengenoemde volksliederen waaronder ‘ In stiller Nacht’ ( Deutsche Volkslieder nr. 42)
(1) Voor het archief van
de reeds verschenen nieuwsbrieven en een uitgebreide biografie van A.
Steffani, zie deze link.
(2) Survey of ...
the Italian Belcanto from ... about the year 1600 until ... the middle of
the 18th century. "For voice and piano; v. 3 has also duets for
unspecified voices
(3.) Geschiedenis van de
opera, zie deze
link.
(4) Cantates hadden in het
algemeen in die tijd per regel 7 of 11 (maar in ieder geval een oneven
aantal) lettergrepen: met synaeresis(sineresi) bijv. ‘dio’ =één lettergreep en synaloepha
(sinalefe) bijv. crudele o
infida – ‘le o in’ werd samengetrokken tot één lettergreep
(5) Voor de plaats van
Schütz in de muziekgeschiedenis zie allereerst het artikel over Steffani.
Een aantal Geistliche Konzerte is gratis te downloaden via: www.cpdl.org.
(6) De te bezingen
uitvoering is niet de gewone Peters uitgave (9237), maar een bewerking voor
een andere stemmencombinatie uitgegeven bij Schirmer (48731).
|