Nieuwsbrief Vocale Duetten nr. 22 ‘het Engelse Duet’(juni 2009) Om een goed inzicht te krijgen in de muziek van de Engelse componisten is het belangrijk om iets te weten over de politieke en godsdienstige ontwikkelingen in de tijd van John Dowland (1563-1626), John Blow (1649-1708), Henry Purcell
(1659-1695) en Georg Friedrich Händel * (1685-1759). Ook de Schotse volkliederen zijn niet te begrijpen zonder nadere toelichting. Voor uitgebreide informatie over de godsdienstige ontwikkelingen wordt verwezen naar nieuwsbrief 21 (het Religieuze duet) en voor het leven van Händel naar brief 17. 1450-1625
ca 1625-ca.
1750 na 1800 Renaissance/
vroeg Barok Barok
Romantiek Hendrik VIII Karel I / Burgeroorlog (grote groei
nationalisme) Elizabeth I Karel II
Jacobus I
Jacobus II
Willem & Mary-------Huis John Dowland John Blow /
Henry Purcell G.F. Händel ‘Onze’ geschiedenis begint met de koningen uit het huis Tudor (1485-1603). Onder Hendrik VIII Tudor (1509-1547) ontstond de ‘eerste’ Engelse reformatie (hervorming), die brak met de kerk van Rome. De kloosters werden ontbonden en de grond kwam in handen van de ‘bourgeoisie’. Na een korte regeringsperiode van Maria (de Katholieke), bevestigde Elizabeth I (1558-1603)* de reformatie door de stichting van de Anglicaanse Kerk, een kerksoort behorend tot de Protestante kerken. Tijdens de regering van Elizabeth I bereikte Engeland een grote economische en culturele bloei. Zij werd opgevolgd door James (Jacobus in het Latijn) I uit het huis Stuart (1603-1625) . Hij, een katholiek, was al koning van Schotland onder de naam Jacobus VI en hij regeerde absolutistisch. Onder zijn opvolger Karel I (1625-1649) ontstond de Engelse Burgeroorlog, waarbij Oliver Cromwell overwon. Na diens dictatuur werd het huis Stuart gerestaureerd in de persoon van Karel II ((1660-1685) en de afzonderlijke parlementen van Engeland, Schotland en Ierland (door Cromwell samengevoegd) werden weer hersteld net als het Anglicanisme als staatsgodsdienst. Karel II sympathiseerde met het katholicisme. De Restauratieperiode was politiek gezien een stap terug: hard optreden tegen mensen met andere meningen, uitspattingen aan het hof, geheime diplomatie enz., maar voor wetenschap en kunst was het een zegen. Karels katholieke broer James/Jacobus II (in Schotland Jacobus VII) regeerde van 1685-1688 en hij bevoordeelde de katholieken zeer en hield er wederom zeer absolutistische gedachten op na. Daarom wendde in 1688 het parlement zich tot (de protestantse) stadhouder Willem III van Holland, die getrouwd was met Maria, de dochter van Jacobus II. Willem versloeg Jacobus in Ierland in 1688 en werd zelf koning (Glorious Revolution). Jacobus vluchtte naar Frankrijk, gevolgd door 10.000 Ieren. (In 1708 ging een geplande invasie vanuit Frankrijk om Jacobus weer op de troon te krijgen, een zgn. Jacobitische opstand, niet door) Na Willems dood in 1702, volgde zijn schoonzus Anna I (1702-1714) hem op. In 1707 werden Engeland en Schotland verenigd tot één rijk met één parlement. De Schotten, van wie velen tegen de Unie waren, behielden op godsdienst- en onderwijsgebied een grote zelfstandigheid. De Unie betekende voor Schotland een economische en culturele opbloei. In 1714 kwam het ‘Duitse” huis Hannover aan de macht in de persoon van Georg I (tot 1727). Hij werd opgevolgd door zijn zoon Georg II (1727-1760). Het parlement had wel meer macht gekregen maar over het algemeen was de regering toch nog zeer aristocratisch van karakter. Van 1715- 1719 en van 1745- 1746 vonden wederom Jacobitische opstanden plaats. In de eerste periode om James III/(Jacobus) VIII, ‘the Old Pretender’, de zoon van Jacobus VII op de troon te krijgen. In 1745 landde Charles Edward Stuart (The Young Pretender), de zoon van James III, ook Bonnie Prince Charlie genaamd, in Schotland. In de daaropvolgende strijd wonnen de Jacobieten van de Engelse troepen, maar in een volgende strijd in 1746 te Culloden, tegen de Duke of Cumberland (de zoon van koning Georg II), ook bekend als ‘de Slager’, verloren ze totaal . De ‘Slager’ verbood het dragen van de kilt en tartan en het bijeenkomen van clans. Bonnie Prince Charlie kon ontsnappen met de hulp van Flora MacDonald, die hem gekleed als haar dienares ‘Betty Burke’ kon laten ontsnappen naar Frankrijk, waarna hij, verlaten door zijn vrouw, aan de alcohol verslaafd, ten slotte in Rome stierf. Muzikale
ontwikkelingen: Voor een goed begrip van de muziekpraktijk uit de Renaissance/vroeg Barokperiode (zie ook brief nr. 6) volgt een korte uitleg van de muziekpraktijk in die tijd: In de 16de eeuw werd polyfoon (vaak vijf- of zesstemmig) gemusiceerd. Vele componisten schreven polyfone madrigalen. Een madrigaal is meestal een lied met idyllische inhoud, in drieregelige strofen met tweeregelig slot (ritornello). Was het oorspronkelijk waarschijnlijk een volkslied, later kreeg het een aristocratisch karakter, met steeds meer chromatiek, dissonanten en een nauwgezette muzikale uitbeelding van de tekst. Om allerlei misstanden in de katholieke kerk waartegen o.a. de protestanten in het geweer kwamen, te stoppen, overwoog men in Rome zelfs alle polyfonie uit de kerkelijke liturgie te bannen omdat de dichte polyfone stemmenweefsels het onmogelijk maakten de religieuze tekst te verstaan en te begrijpen. In 1588 werd een verzameling Italiaanse madrigalen in het Engels vertaald, waarna de Engelse componisten ze ook zelf begonnen te schrijven. Het madrigaal werd tijdens de regering van Elizabeth I een van de meest beoefende vormen van huis- en gezelschapsmuziek. De bovenstem werd hierin steeds belangrijker en de andere stemmen werden uiteindelijk samengevat tot enkele akkoorden en het sololied met luitbegeleiding ontstond met als grootste meester: John Dowland. Hij was een uitstekend luitspeler, maar vermoedelijk omdat hij katholiek was, slaagde hij er lange tijd niet in een positie aan het Engelse koninklijke hof te verkrijgen en moest hij zijn toevlucht zoeken in Kassel en later aan het Deense hof. Vanwege schulden keerde hij toch weer terug naar Engeland en werd alsnog een van de koninklijke luitisten Vanwege deze carrière noemde hij zichzelf ook: “Dowland-semper dolens” (Dowland-altijd treurend). Hij componeerde veel luitliederen. Daarnaast schreef hij specifiek voor luit allerlei Fantasieën en dansmuziek waaronder Pavanes en Gaillards. Op de melodie van de The Frog Gaillard is het lied Now oh now geschreven (First Book of Songs 1597). Hiervan bestaat een vierstemmige versie en een tweestemmige voor gelijke stemmen in diverse liggingen. In de Renaissance/vroeg Barok maakte men in Engeland vooral thuis, in besloten kring, muziek hoewel er ook langzaam aan publieke concerten begonnen te komen. Daar kwam tijdens het bestuur van Oliver Cromwell een grote terugval in, want velen kozen er toen voor alleen nog thuis te musiceren om te voorkomen dat ze buitenshuis een klap op hun hoofd zouden krijgen. Met de restauratie van de monarchie in 1660 ontstond een enorme bloei van het publieke concert en het begin van de opera. Ook de Kerk herwon haar sterke positie. Odes voor koninklijke geboortes, huwelijken en andere gelegenheden, werden een belangrijke nieuwe bron voor composities. John Blow begon zijn carrière op jeugdige leeftijd als zanger in de Chapel Royal. Later onderwees hij als Master of Children van de Royal Chapel Henry Purcell en hij was ook diens voorganger als organist van de Westminster Abbey. Hij (=Blow) componeerde zeer veel muziek ten behoeve van de kerkdiensten, naast allerlei kerkelijke en wereldlijke liederen. Blows Ah, Heav`n!
What is`t I hear? werd
in 1700 gepubliceerd in zijn
‘Amphion Anglicus.’ Zoals gezegd moest je om je baan te houden in deze tijd, goed opletten hoe de politieke wind ‘waaide’ en stukken schrijven die de regerende partij aangenaam waren. Purcell kreeg
o.a. te maken met de Hollandse stadhouder Willem III . Hij schreef in zijn relatief korte ‘ compositie-leven’
een aantal duetten, naast veel andere sololiederen. Voor de kerk componeerde hij meer dan
honderd anthems. Hij had zelf zowel een goede counter-tenor
als een basstem, vandaar dat hij veel muziek voor de manlijke alt heeft
geschreven. What can we poor females do (Z518) kent naast een duet ook een solo versie(uit 1694). Het is vermoedelijk als ‘los’ lied geschreven maar het is (nog) niet vindbaar voor wie en waarom. Ook de auteur van de tekst is onbekend. My dearest, my fairest ( uit
1695 of 1696) is naast de aria ‘Sweeter
than roses’, de enige
bijdrage van Purcell aan ‘Pausanias, the Betrayer of His Country’, van Richard Norton. Het is onzeker
of Henry dan wel Daniël Purcell het oorspronkelijk Italiaanse duet
componeerde (n.b. Pausanias is de Spartaanse
leider uit de 5de eeuw v. Chr.) Verder schreef hij in de laatste vijf jaar van zijn leven muziek voor een paar grote producties (semi-opera`s) als de Fairy en Indian Queen. Purcells werk kenmerkt zich door een combinatie van traditionele Engelse invloeden met Italiaanse en Franse stijlkenmerken en hij heeft veel invloed gehad op de Engelse oratoria van G. F. Händel. Zoals reeds boven vermeld, leze men nieuwsbrief 17 voor zijn leven en werk. Händel was geen Engelsman maar een Duitser en hij vertrok al jong naar Italië om theatercomponist te worden. Later vestigde hij zich in Londen. Omdat de ‘ster’-operazangers waarmee hij werkte veelal Italianen waren, schreef hij een aantal opera`s in het Italiaans, maar in latere tijd ging hij over op het Engels. De aria ‘Non lo dirò col labbro’ uit Händels opera Ptolemeo, werd door Arthur Somervell (1863-1937) die het muziekonderwijs in Engeland wilde verbeteren, ‘omgewerkt’ tot het lied ‘Silent Worship’ (n.b. in de verfilming in 1996 van ‘Emma’ van Jane Austen gezongen): ‘Mijn jonkvrouw zingt zo mooi in de tuin dat alle vogels zwijgen en zij is bekoorlijker dan de mooiste bloem’. Where`er you walk , is als sololied een aria uit Semele (1744). Semele is de dochter van Cadmus, de koning van Thebe en zij is verliefd op de god Jupiter. Deze bezingt in de aria de schoonheid van Semele. Echter, Juno, de vrouw van Jupiter, is erg jaloers en door haar machinaties komt Semele uiteindelijk aan haar eind, maar uit haar as zal wel een Phoenix verrijzen. De duetversie is van Thomas Keighley, die rond 1900 van een aantal liederen arrangementen maakte. Van veel oude Schotse (volks)liederen kennen we de titels niet. Begin 17de eeuw begonnen amateur-musici verzamelingen aan te leggen en in de 18de en 19de eeuw maakten o.a. Walter Scott en Lady Nairne (oorspr. Carolina Oliphant) nieuwe woorden op oude melodieën of woorden bij danswijsjes. De grootse schrijver was Robert Burns (1759-1796). Hij heeft ook bestaande straatliederen qua tekst ‘verfijnd’. Deze ‘kunst’ muziek, hoewel traditionele elementen bevattend, kan niet echte volksmuziek meer genoemd worden, omdat ze bestemd was om gedrukt en in salons gezongen te worden. Alfred Moffat heeft rond 1910 allerlei arrangementen hiervan gemaakt. Meestal beschrijven de liederen het leven op het platteland met of zonder ruisende beekjes, of het zijn liederen om te zingen tijdens het werken. Hush-a-ba, birdie, croon, croon (zie voor de ‘moderne’ vertaling de bijlage) is een Schots slaapliedje. Will ye no come back again daarentegen is een van de liederen die de hoop van vele Schotten weergaf dat Bonnie Prince Charlie zou terugkeren uit Frankrijk. (noot bij Will ye no more: gloamin`= twilight en
laverock=skylark) Mei
2009, Bronnen: New Grove; I .Spink,English
Song: Dowland tp Purcell;
Grote Winkler Prins en Internetbronnen * Voor
een goede indruk van het leven aan het hof van Elizabeth I zie
de video/DVD ‘Elizabeth’; voor het muziekleven t.t.v.
Händel zie ‘ Farinelli, de
castraat’. Bijlage:
Terug naar de pagina Muziek óf de Homepage van Charlotte Anna Hansson |