Nieuwsbrief DUET- SALON  nr. 19    Het Romantisch Duet (dec. 2008)

 

 

Het thema van deze DUETSALON-workshop heeft als ‘rode draad’ het werk van Brahms, Dvorák en Rubinstein.

 

Fr. Revolutie             Restauratieperiode       Liberale grondwetswijziging            steeds sterker wordend                       modern imperialisme

nationalisme +    patriottisme           opkomst socialisme

Dl  wint Fr.-D. oorlog                     impressionisme/  WO I

1800    -                 1814       -                  1848                                                  1870         1880                  1914

Componisten ‘zelfstandig’, dus onzekerder bestaan

Concerten tegen betaling

Muziek voor groot publiek

i.p.v. ‘hof’

Men gaat op tournée/, geeft recitals en muziekonderwijs

 

 

‘piano’ontstaat

Liederen vooral in salons gezongen

Solistische recitals

 

én

Massale orkestraties

Welvaart bourgeoisie neemt toe

Industriële revolutie nu ook in Frankrijk

 

Muziekdrukkunst ontwikkelt zich

Grote publieke concerten

en beroepsdirigenten

Invloed van folklore en traditionele muziek

Muziek meer ‘ klassiek’

Overdrevenheid van vormen

Gigantische werken en orkesten

 

 

 

ßHaydn/Mozart/     Beethoven/Schubert /

Mendelssohn/ Schumann à

Berlioz/ Bizet/ Wagner/ Offenbach/ Franck /

Brahms/         Grieg/Smetana/Dvorák/Tsjaikovski

Rubinstein

Wolf/Bruckner/Mahler

Fauré(tolerant i.t.t.) Saint  Saens

 

 

Vroege Romantiek

1800-1830

Hoog Romantiek

1830-1850

Late Romantiek

1850-1890

Eeuwwisseling/Impressionisme

1890-1920

 

In de late achttiende eeuw was er grote politieke en sociale onrust zoals de Amerikaanse Burgeroorlog, de Franse Revolutie en het begin van de Industriële Revolutie , waardoor allerlei maatschappelijke veranderingen zichtbaar werden. In alle kunsten ontstonden daardoor natuurlijk ook veranderingen. De nieuwe stijlperiode, volgend op het ‘Classicisme’ wordt Romantiek genoemd en beslaat het grootste deel van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Het romantische denken komt het eerst naar voren bij schrijvers als Goethe, Schiller, Heine , Byron, Scott en Wordsworth en men vindt het bij een schilder als Goya.

Vrijheidsdrang is een belangrijke factor, maar de vernieuwingen gaan niet in één bepaalde richting.

In de romantische literatuur worden middeleeuwse verhalen met jonkvrouwen en dappere ridders en veel mystiek beschreven, in de schilderkunst ontstaan fantastische, shockerende en exotische scènes,  aan historische bronnen ontleend.

Daarnaast worden op zeer realistische wijze actuele gebeurtenissen als opstanden (1830, 1848) en massale veldslagen afgebeeld. De satire wordt gebezigd en de liefde voor de natuur veelvuldig geuit. Allerlei nationalistische bewegingen vinden na 1850 hun weerslag in de kunst.

Elke componist schept zijn eigen idioom, een herkenbare stijl. Daarom is het moeilijk om gemeenschappelijke kenmerken te geven, maar “ vrijheid, beweging, passie en streven naar het ‘onbereikbare’, vaagheid , suggestie en symboliek” zijn dat in ieder geval.

Het ritme in de muziek wordt gevarieerder, nieuwe maatsoorten worden mode en om de spanning te verhogen worden syncopen toegepast. De tempi worden extreem snel of uiterst langzaam. Chromatiek wordt na 1850 veelvuldig gebruikt, verschillen tussen luid (ff) en zacht (pp) worden groot en zeer plotseling voorgeschreven.

Nieuwe vormen en genres ontstaan als ‘Lieder’ en liederencycli. Omdat er veel technische verbeteringen komen aan de instrumenten en er bovendien nieuwe instrumenten ontstaan (celesta, pauken, harmonium, saxofoon, enz.) ontstaan er nieuwe klankkleuren in het orkest. Ook krijgen de musici een grondige professionele opleiding met de komst van conservatoria.

In deze brief wordt verder slechts ingegaan op de vocale muziek en dan nog alleen maar in zoverre deze op de workshop bezongen wordt. Voor het begrip Lieder en de belangrijkste componisten hiervan wordt verwezen naar een handboek (zie bronnenlijst) en voor de  ontwikkeling van de Opera naar de betreffende nieuwsbrieven hierover ( nr 11 en 15). De koormuziek uit de Romantiek  –missen, requiems en Te Deums, meestal monumentale werken- wordt niet voor de kerk, maar voor de concertzaal gecomponeerd en uitgevoerd met een compleet orkest en ook vaak nog een extra orgel.

 

Johannes Brahms (1833-1897) begon, hoewel hij al op veertienjarige leeftijd piano speelde in de kroeg om geld te verdienen en ook al wat stukken schreef,  pas in 1853 serieus te componeren. In datzelfde jaar werd hij begeleider van de Hongaarse violist Reményi (Hoffmann), waarmee hij heel Duitsland doorkruiste voor een grote concerttournee, waar hij Schumann en Liszt ontmoette. Hierna werd hij het (conservatieve) kopstuk in de ‘strijd’ tegen Wagner en Liszt (zij vormen de zgn. Neudeutsche Schule). Brahms vertrok hierna naar Wenen, waar hij koorleider werd van de Wiener Singakademie. Hij dirigeerde daar muziek van Bach, Beethoven en Schumann. Zomers verbleef hij in gezelschap van zijn vriend Anton Rubinstein in Lichtenthal, en plaatsje in het Zwarte Woud, bij Baden-Baden, waar in 1866 zijn Ein deutsches Requiem verscheen. Van 1872-1875 was hij artistiek directeur van de Gesellschaft der Musikfreunde. Hij schreef na die tijd een aantal piano- en vioolconcerten en ook veel (volks)liederen. Hij gebruikte lang niet altijd grote dichters hiervoor. Hij baseerde zich vooral op Zuccalmaglio`s Deutsche Volkslieder, die voor een deel zeker niet authentiek zijn, maar door Z. zelf geschreven. Brahms gebruikte de teksten meer als inspiratiebron en citeerde niet altijd exact. Tot 1860 componeerde hij strofische liederen , meestal zonder voor-en naspel, net als ‘echte’ volksmuziek; daarna schreef hij vooral doorgecomponeerde liederen.

Brahms` negenenveertig Deutsche Volkslieder zijn soms te moeilijk voor de ‘gemiddelde’ volksliedzanger omdat de ‘ambitus’(stemomvang) te groot is.. Achtentwintig volksliederen zijn postuum gepubliceerd in 1926 omdat Brahms ze zelf nog niet als “af” beschouwde, maar van zestien ervan heeft hij in 1894 wel al een nieuwe zetting gemaakt en laten publiceren. De Duitse componist, dirigent en pianist Hermann Zilcher heeft op verzoek van de muziekuitgever Simrock in Hamburg, een tweede stem gecomponeerd bij twaalf van Brahms Volkslieder, zodat een duetversie ontstond.  Hierbij is niets veranderd aan de eerste stem. De uitgeverij heeft daarbij een keus gemaakt uit bovengenoemde volksliederen waaronder

The young Brahms‘ In stiller Nacht’ ( Deutsche Volkslieder nr. 42)  en ‘Jungfräulein’ (nr. 11) .

Brahms was een grote steun voor:    


                                                                                                               Johannes Brahms

 

                                                                                                        

Antonin Dvořák (1841-1904), die in navolging van Smetana (1824-1884) Tsjechische thema`s en Slavonische dansritmes in zijn symfonieën en strijkkwartetten verwerkte. Hij schreef in 1876 als opus 32 dertien  Moravische duetten voor sopraan en alt.      

Velet vtacku( Fliege Vöglein), Prsten (der Ring) en Zajata (die Gefangene) behoren hiertoe. Belangrijk is te weten dat Moravië , net als een aantal andere gebieden toen onder het Habsburgse rijk viel en in een achtergestelde positie verkeerde. Brahms stimuleerde Dvořák de Moravische duetten van een Duitse vertaling te voorzien om een groter afzetgebied te hebben. Ondanks dat D. daar veel moeite mee had uit nationalistisch oogpunt, deed hij het toch en hierna zijn D. meeste werken uitgegeven bij de grote uitgever Simrock. Tussen 1865 en 1895 schreef hij meer dan honderd liederen en duetten met veel inspiratie vanuit allerlei soorten volksmuziek, maar hij leunde er minder op dan Smetana. Men heeft D. ook nog naar de V.S. gehaald om daar een Amerikaanse ‘componisten –school’ te stichten, maar dit laatste streven is mislukt.

 

Anton Gregorjevitsj Rubinstein (1829 –1894) was van Russische afkomst. Het gezin van de Rubinsteins, een Joods gezin, verhuisde naar Moskou toen Anton vijf jaar was. Toen hij acht jaar was kreeg hij zijn eerste pianolessen. Als componist kreeg Rubinstein zijn scholing samen met zijn broer Nikolaj tussen 1844 en 1847 in Berlijn. In 1848 vestigde hij zich in Sint-Petersburg, in die tijd de hoofdstad van Rusland.  Rubinstein was als pianist een van de grootste virtuozen van de negentiende eeuw en de enige serieuze rivaal van Franz Liszt. Daarnaast was hij in 1862 de stichter van het conservatorium van Sint-Petersburg. Zijn jongere broer Nikolaj was eveneens pianist en componist en stichter van het conservatorium van Moskou. Anton Rubinstein schreef in een romantische, westers georiënteerde stijl (hij was bevriend met Brahms).  Hij nam daarmee afstand van de leden van het ‘Machtige Hoopje’ of ‘de Groep van de Vijf’ (Balakirev, Cui, Moessorgski, Rimski-Korsakow en Borodin), die een eigen Russische stijl nastreefden.  De ‘Groep’ die bestaan heeft tot 1872, wilde zich bevrijden van de voogdij van de Italiaanse en Duitse school. Rubinsteins composities waren noch naar de zin van Russische nationalisten, noch naar die van progressieve musici. Zijn tweeslachtige raciale, godsdienstige en muzikale persoonlijkheid werd als volgt door hem beschreven: ‘Voor de Christenen ben ik een Jood en voor de Joden een Christen; voor de Russen ben ik een Duitser en voor de Duitsers ben ik een Rus, voor de Futuristen ben ik een Classicist en voor de Classicisten ben ik een Futurist. Ik ben vlees noch vis”.

Anton RubinsteinAnton Rubinstein

Rubinstein heeft heel veel geschreven, veelal in ‘moderato’ tempo, voor o.a. piano,strijkers en stem. Hij heeft tevergeefs geprobeerd een nieuwe operavorm, de religieuze opera, te introduceren.  Hij droomde ervan Bachs passies op te voeren en hij componeerde acht uur durende bijbelse opera`s. In 1872 maakte Rubinstein een tour naar de Verenigde Staten waar hij in acht maanden 215 keer optrad. 

Hij schreef twee duetbundels , opus 48 (gewijd aan Frau Julie Meyer en Fräulein Mathilde Beer) en opus 67 (voor Fräulein Maria en Emilie Thörner).  Wanderers Nachtlied, uit het Russisch  vertaald, is nr. 5 van opus 48.

Friedrich Wilhelm Kücken (1810-1882), dirigent en componist, speelde piano, viool en fluit. Hij werd uitgenodigd te komen naar het hof van Mecklenburg-Schwerin. Later trok hij naar Berlijn, Wenen en Parijs. Zijn reputatie als componist berust vooral op zijn sololiederen en duetten die in Londen, Parijs en Moskou uitgevoerd werden. Hij probeerde de gemoedstoestand van de tekst vooral in de begeleiding weer te geven of in ‘volksliedachtige’ zettingen. Hij schreef verder nog twee opera`s en koorwerken. Van hem wordt vertolkt Des Morgens in der Frühe (opus 15 nr. 3).

Overal in Europa ontstonden midden 19de eeuw ‘nationale scholen’ waar de musici zich lieten inspireren door folklore en traditionele muziek. In Bohemen en Moravië (Tsjechië) kwam dus een Tsjechische school tot stand door Smetana en Dvorák. In Rusland  was de Groep van de Vijf de reflectie van een sociale en politieke situatie. In Scandinavië ontstond een authentieke Noorse stijl door Grieg en ook in

Frankrijk was er sprake van een zeker nationaal karakter.  De oorlog van 1870 bracht de superioriteit van de Duitsers aan het licht. Een zelfde suprematie deed zich voor in de muziek. César Franck verzamelde een aantal kunstenaars om zich die wilden proberen de Franse muziek in ere te herstellen, hoewel velen zich toch ook door Wagner lieten beïnvloeden.  Camille Saint Saens (1835-1921) was een van Francks volgelingen. 

Hij kreeg op zevenjarige leeftijd al compositie- en orgelles. was zeer geïnteresseerd in allerlei takken van wetenschap en bevriend met Gounod, Rossini, Berlioz en Liszt; hij speelde in zijn jeugd, beïnvloed door Mendelssohn, graag de muziek van Bach , Mozart en Händel en gaf later het hele oeuvre van Gluck en Rameau uit. De Frans-Duitse oorlog van 1870-71 verhinderde zijn verdere Europese carrière tijdelijk. In 1871 stichtte hij de Société Nationale de Musique, en noemde zijn beweging ‘Ars Gallica’ waarmee  hij vooral bedoelde nieuwe muziek van Franse componisten aan te moedigen omdat de concertprogramma`s toen nogal gedomineerd werden door Duitse Klassieken en hij componeerde ook patriottistische koorliederen. Hij was zeer nauw bevriend met zijn leerling Fauré (1845-1924), wellicht als compensatie voor zijn ongunstig verlopen huwelijk. Na de dood van zijn moeder (1888) trok hij tot 1904 als een soort nomade over de hele wereld en vooral naar Algerije en Egypte –op zoek naar meer seksuele vrijheid en liefde?- ,maar ook  naar o.a. Spanje, Uruguay, Rusland en Scandinavië. Hij bleef in Engeland en de V.S. nog zeer beroemd, terwijl zijn populariteit in eigen land al sterk verminderde. Hij werd m.n. door zijn jongere collega`s als reactionair beschouwd.  In het algemeen kan men zeggen dat hij meer adapteerde dan dat hij nieuwe originele (muziek)paden zocht. Hij was een ‘meester’ handwerksman. De jaren 1870-1880 vormden zijn hoogtepunt. El desdichado (1871) is een van de duetten geschreven voor coloratuursopraan. De oorspronkelijk Castilliaans-Spaanse tekst , vertaald door J. Barbier (1825-1901) is getoonzet als een Bolero dansritme en de ritmische punctatie accentueert de gepassioneerde angsten van een teleurgestelde geliefde.

 

 Bronnen: The New Grove;    Oxford Concise Dictionary of Music;  Sesam Atlas van de Muziek; T. Benardeau /M. Pineau, Geschiedenis van de Muziek;

 W  Steffelaar, Muzikale stijlgeschiedenis; L. Gorrell, The Nineteenth-Century German Lied.

 

 

 Terug naar  de  pagina              Muziek                  óf  de                 Homepage  van  Charlotte Anna Hansson