Nieuwsbrief
DUET-SALON nr. 18 (7 juni 2008)
HET MEDITERRANE DUET
Het ‘Mediterrane duet’ omvat deze keer componisten uit
Spanje, Frankrijk en Italië én uit Zwitserland: Dalcroze, ogenschijnlijk dus een vreemde eend in de
bijt, maar uit de tekst zal duidelijk worden waarom hij toch nu ‘bezongen’
wordt.
Omdat het thema erg uitgebreid is (veel landen omvat) en
de gekozen componisten
tot verschillende eeuwen en stijlperiodes behoren, is het niet mogelijk in
dit bestek een duidelijke lijn tussen hen aan te geven. Om deze reden
worden de componisten en hun liederen gewoon chronologisch besproken.
Van het eerste lied zijn componist én tekstschrijver onbekend,
zoals zo vaak bij volksliederen. La Fata di Amalfi, een ‘Serenata de Barcajuoli Amalfitani’ met
vier coupletten, behoort tot de ‘Napolitaanse
herinneringen’ en gaat (natuurlijk) over een zeer mooi meisje dat moet
terugkeren, want anders gaat het helemaal fout met haar minnaar.
(Pietro) Francesco Cavalli
oorspronkelijk Caletti-Bruni, (1602 -1676), is
een Italiaanse componist. Hij veranderde zijn naam in die van zijn
adellijke Venetiaanse beschermheer. Hij werd in
1617 zanger onder Monteverdi aan de San Marco in Venetië, 2de organist daar in
1614 en 1ste organist in 1665 en bovendien maestro di
capella. Hij is echter het meest bekend als
componist van opera’s. Hij begon in 1639 te schrijven voor het toneel (Le Nozze di
Teti e di Peleo) en verwierf spoedig een zodanige reputatie dat
hij in 1660 naar Parijs werd ontboden om ter gelegenheid van het huwelijk
van Lodewijk XIV in het Louvre zijn opera Serse op te voeren. Hij schreef en componeerde opera's
voor maar liefst vijf theaters in Venetië. Daar is hij ook overleden. Mio diletto is
afkomstig uit de opera Helena rapita da Teseo , dramma musicale
Prolog, 3 Akte (1653 te Venetië ) . Er wordt
ernstig aan getwijfeld of Cavalli deze opera
heeft gecomponeerd, daarnaast is de muziek er van verloren gegaan. Het
libretto is van Giacomo Badoaro.
Helena is in de Griekse sage een beeldschone
vrouw, dochter van Leda en de Spartaanse koning Tyndareos of van Zeus, die haar in de gedaante van een
zwaan verwekte bij Leda. Ze was al op jeugdige
leeftijd geschaakt door Theseus, maar door haar
broers, de Dioscuren, bevrijd. Vele vrijers, waaronder Odysseus, dingen
naar haar hand, maar haar vader laat hen zweren Helena`s
toekomstige echtegnoot te zullen helpen indien
zij geschaakt mocht worden. H. huwt met de Spartaanse vorst Menelaos, maar later wordt zij geschaakt tijdens diens afwezigheid
door de Trojaanse prins Paris en…dit leidt tot de Trojaanse oorlog.
Er zijn 27 opera's van Cavalli
bekend, Hij maakte
van opera een populair vermaak. Daarnaast heeft hij ook een aantal Missen,
motetten, psalmen, vespers en een Requiem gecomponeerd.
Luigi Cherubini (1760 Florence-…1842
Parijs) kreeg zijn eerste muzieklessen kreeg van zijn vader, een
theatermusicus. Aanvankelijk beperkte hij zich tot religieuze werken, maar
vanaf 1778 legde hij zich meer toe op de opera. Hij werd componist,
verbonden aan het Engelse Hof en later dirigent van het theatertje van
koningin Marie Antoinette.
Door de Franse revolutie (1789 e.v.) werd de relatie met de Italiaanse
opera verbroken en vooral door Cherubini
ontwikkelde de Franse opera zich nu zelfstandig verder.
Reddings- of
revolutieopera`s waarin het kwade werd gewroken, en vrijheidsgezinde
onderwerpen werden mode in Parijs. Cherubini
behoorde tot de opera-hervormingsrichting van Gounod .Hij richtte in 1795 het Parijse
conservatorium op. Vanwege opdrachten voor Europese operahuizen trok hij
veel door het buitenland. In latere tijd legde hij zich weer toe op
religieuze muziek en componeerde o.a. missen en motetten. Beethoven, Schumann en Brahms waren zijn grote bewonderaars. Het
duet Ahi ch`
è il suon del rio
is één van zijn zes kamerduetten. De teksten hiervan gaan vooral over
mooie, lieve ondeugende meisjes en de prachtige natuur. Als zodanig behoren
ze niet tot een heel speciale categorie.
Gioachino Antonio Rossini (1792 Pesaro-
1868… Parijs) zette in 1829 plotseling een streep
onder zijn omvangrijk oeuvre. Na zijn afscheid van de opera volgde een
periode van meer dan 25 jaar waarin hij niet veel deed. Zijn gezondheid was
slecht, hij leed aan depressies en gaf zich regelmatig over aan lethargische
onverschilligheid, er kwam een crisis maar ook een oplossing. Op 26 april
1855 vertrok Rossini met zijn vrouw Olympe naar
Parijs. Hier herstelde hij geleidelijk, vertroeteld door vrouw en
personeel. Na 18 maanden was hij weer in staat te componeren en werd
opnieuw bijzonder productief. De laatste tien jaar van zijn leven zou hij
nog 150 composities schrijven; stukken voor piano, vocale stukken en de Petite messe solemnelle. De meeste van zijn kleinere composities
beleefden hun première tijdens zijn Samedi soires, wekelijkse soirees die gehouden werden in Rossini’s appartement aan de Rue
de la Chaussée d’Antin
in de wijk Montmartre. Bij deze
gelegenheden werden o.m. zijn composities voor piano en/of zang – waaronder
veel parodieën – voor het eerst ten gehore gebracht. Later werden
zij gebundeld in een twaalftal verschillende albums, die samen Péchés de vieillesse
worden genoemd, Ouderdomszonden, een ironische titel die Rossini er zelf
aan gaf. Pas in 1950 werden zij voor het eerst gepubliceerd. Het zgn. Kattenduet met uitsluitend gemiauw (door twee zangeressen en piano) als tekst, is
een van deze “zonden van de oude dag”. De originele titel van dat
“kattengejank” luidt: “Duetto
buffo di due gatti. Elders
vond ik echter de opmerking dat het duet inderdaad vaak aan Rossini wordt
toegeschreven maar in feite niet door hem geschreven is . Het zou een
compilatie uit 1825
zijn met enige muziek afkomstig van Rossini`s opera uit 1816, Otello. Degene die de compilatie maakte zou de Engelse
componist Robert Lucas de Pearsall
geweest zijn, die voor dit doel het pseudoniem"G. Berthold"
gebruikte.
De muziek in volgorde van optreden is: a. een deel behorend bij de aria "Ah, come mai non senti", gezongen door Rodrigo
in Acte 2 of Otello b. deel van het duet in dezelfde acte
voor Otello
en Iago , c. de "Katte-Cavatine"
van de Deense componist C.E.F. Weyse.
Camille Saint Saens (1835-1921) kreeg op zevenjarige leeftijd al
compositie- en orgelles. Hij was zeer geïnteresseerd in allerlei takken van
wetenschap en was bevriend met Gounod, Rossini, Berlioz en Liszt; hij speelde
in zijn jeugd, beïnvloed door Mendelssohn, graag de muziek van Bach , Mozart en Händel en gaf later het hele oeuvre van
Gluck en Rameau uit. De Frans-Duitse
oorlog van 1870-71 verhinderde zijn verdere Europese carrière tijdelijk. In
1871 stichtte hij de Société Nationale de Musique, en noemde zijn beweging ‘Ars Gallica’ waarmee hij vooral bedoelde nieuwe muziek
van Franse componisten aan te moedigen omdat de concertprogramma`s toen
nogal gedomineerd werden door Duitse Klassieken en hij componeerde ook
patriottistische koorliederen. Hij was zeer nauw bevriend met zijn leerling
Fauré (1845-1924), wellicht als compensatie voor
zijn ongunstig verlopen huwelijk. Na de dood van zijn moeder (1888) trok
hij tot 1904 als een soort nomade over de hele wereld en vooral naar
Algerije en Egypte –op zoek naar meer seksuele vrijheid en liefde?- ,maar ook naar o.a.
Spanje, Uruguay, Rusland en Scandinavië. Hij bleef in Engeland en de V.S. nog zeer beroemd, terwijl zijn populariteit in
eigen land al sterk verminderde. Hij werd m.n. door zijn jongere collega`s
als reactionair beschouwd. In het algemeen kan men zeggen dat
hij meer adapteerde dan dat hij nieuwe originele (muziek)paden zocht. Hij
was een ‘meester’ handwerksman. De jaren 1870-1880 vormden zijn hoogtepunt.
Zijn Ave Verum (oorspr. Middeleeuwse sequens voor ‘Corpus Christi’; de woorden zijn niet-bijbels want van veel
later; het is een lofzang op datgene wat in de R.K
Kerk het heilig sacrament wordt genoemd: het
lichaam en bloed van Jezus in de gedaante van brood en wijn) schreef hij in
1863 in
de positie van organist van de Madeleine (1857-77). De kerkmuziek in de
‘mode’ kerken van Parijs leek toen vooral op salon- of operamuziek en de
motetten van St.Saens zijn net als bij Fauré allemaal gelegenheidswerken m.n. bedoeld voor
uitvoering in de Madeleine. Hij zag zijn kerkwerk, ook net als Fauré, meer als middel van bestaan en hij was eigenlijk
nogal atheïstisch.
Enrique Granados (Enrique Granados y Campiña ) (Lerida, Catalonië, 1867- …
1916 op zee) was een Spaans componist. Zijn vader
was van Cubaanse afkomst en diende als officier in het Spaanse leger. Zijn
eerste pianolessen kreeg Enrique van de dirigent
van de militaire band. Nadat zijn ouders zich in Barcelona
gevestigd hadden, studeerde hij piano en compositie. Van 1887-1889
studeerde hij in Parijs. Als allround pianist en componist keerde hij in
1890 terug naar Barcelona, waar hij zijn eerste
recitals gaf en zijn composities ten gehore bracht. Hij gaf vele concerten,
waarvan sommige, met goede vrienden zoals Vincent d'Indy
en Camille Saint-Saëns.
Tussen 1895 en 1898 werden verschillende van zijn werken voor het eerst
uitgevoerd, waaronder zijn eerste opera Maria del Carmen.
In 1900 stichtte hij de Sociedad
de Conciertos Clásicos
en gaf leiding aan een concertsociëteit in Barcelona.
In 1912 ontmoette hij de Amerikaanse pianist Ernest
Schelling, die ervoor zorgde dat zijn werk in Amerika uitgegeven werd en
hem wist over te halen, zijn pianosuite Goyescas
(1911), (waar hij 7 jaar aan gewerkt had, en geïnspireerd was op
schilderijen van Goya), tot een opera te
bewerken. Oorspronkelijk lag het in de bedoeling deze opera in 1914 in Parijs op te
voeren, maar door de Eerste Wereldoorlog, kon dat geen doorgang vinden. In
1915 ging hij daarvoor naar Amerika, waardoor zijn opera Goyescas zijn première had in de Metropolitan
Opera in New-York op 26 januari 1916. Op de
terugweg in 1916, werd het schip waarop hij zat door een Duitse onderzeeër
de grond in geboord, ergens tussen Folkestone en Dieppe. Hij en zijn vrouw overleefden de ramp niet. Granados wordt beschouwd als een van de belangrijkste
componisten van Spanje. Alhoewel zijn werk
beïnvloed werd door Robert Schumann,
Edvard Grieg en Franz Liszt, ontwikkelde hij
een heel eigen stijl. Hij wordt door de Spanjaarden ‘onze Schubert’
genoemd en heeft verder “bij”namen als de ‘Spaanse Chopin’
en de ‘laatste Romanticus’. La currutacas modestas is nr. 12 van de Colección
de Tonadillas, voor zang en piano uit 1910 op
tekst: van Fernando Perique
.
Émile Jaques-Dalcroze (Wenen 1865, … Genève 1950 ) was
een Zwitsers pedagoog en componist. Hij studeerde
in Wenen bij o.a. Anton Bruckner
en in Parijs bij Léo Delibes. In 1892 werd hij
harmonieleraar aan het conservatorium in Genève. Dalcroze had een bijzondere belangstelling voor ritmiek
en beweging en de mogelijkheden van het menselijk
lichaam daarin. Hij ontwikkelde een methode, waarvan het voornaamste doel
is, het ritmisch gevoel tot een fysieke belevenis
te maken en een snelle wisselwerking tussen hoofd en lichaam te
ontwikkelen.
Van 1910-14 stichtte en leidde hij in Hellerau
bij Dresden een instituut voor ritmische
bewegingsleer, waarop hij in 1915 het Institut Jaques-Dalcroze stichtte in Genève,
waar de Dalcroze-ritmiek onderwezen werd en wordt.
Zijn methode vond ruime verbreiding in vele steden in Europa alsook in New York en er werden Dalcroze-instituten
opgericht. Zijn ideeën hadden ook grote invloed op de ritmische gymnastiek
en de kunstdans..
Daarnaast werd hij ook bekend door zijn liederen, die in Frans-Zwitserland zeer populair werden.
Par le chemin grimpant is een
lied uit ‘Rondes enfantines’ een album
bestaande uit 45 Rondes et Chansons voor kinderen’’
, Opus 37 (1910/1920).
Joaquín Rodrigo (1901-1999) was de jongste van tien
kinderen van een Spaanse koopmansfamilie. Hij werd blind toen hij 3 jaar
was, als gevolg van difterie. In 1906 vertrok de familie naar Valencia en
aan de blindenschool aldaar kreeg hij zijn eerste
muziekles. Na het horen van de opera Rigoletto
van Giuseppe Verdi
besloot hij componist te woorden.
Van 1917 tot 1922 studeerde hij compositie bij Francisco Antich aan het
conservatorium. Zijn eerste werken schreef hij in 1922. In dat jaar ging
hij ook naar Duitsland om verder te studeren. In deze tijd werd hij ook lid
van een avant-gardistische componistengroep in Madrid. In 1927 ging hij naar
Parijs, waar hij les kreeg van Paul Dukas en in
contact kwam met Maurice Ravel
en Manuel de Falla. In
1933 huwde hij met de Turkse pianiste Victoria Kamhi.. Later ging hij weer naar Frankrijk en studeerde aan
het Nationale Conservatorium "Sorbonne"
muziekgeschiedenis. Rodrigo's meesterwerk Concierto de Aranjuez was het
eerste concert voor klassieke gitaar met orkest en werd in de tijd van de
Spaanse burgeroorlog (1936) uitgevoerd. In 1939 kwam hij terug naar Madrid.
Tijdens de dictatuur van Franco werd door hem en zijn composities ‘quasi’
de Spaanse muziek in het buitenland gerepresenteerd. Met de uitvoering van
zijn Fantasia para un gentilhombre
in 1958 in
San Francisco door de gitarist Andrés Segovia, aan wie dit
werk opgedragen was, heeft hij het hoogtepunt van zijn internationale
carrière bereikt. Terug in Spanje werd hij medewerker van de radio en later
docent aan de Madrileense universiteit. In 1960
werd hij in Parijs als ‘Officier van de kunst en literatuur’ onderscheiden.
Hierna kreeg hij nog vele onderscheidingen tot hij in 1991 door koning Juan Carlos I van Spanje in
de adelstand werd verheven en de titel kreeg van ‘Marques
del los jardines de Aranjuez’.
. Duérmete niño
uit 1952 voor sopraan en bas of bariton op een tekst van Victoria Kamhi de Rodrigo (1905-1997),
is nummer twee van Retablo de Navidad.
bronnen: The New
Grove, Internet, Oxford Concise Dictionary of Music, Encyclopedie van de
mythologie.
Teksten:
La Fata di Amalfi:
(Italiaanse vertaling van het Napolitaans)
Piangerò la mia sventura
se non tuorni più Rosella! Tu d`A`malfi la più bella
tu una Fata seì per
me! Vieni, vien, regina mia,
Vieni corri a questo core, che non v`è,
non v`è qui un fiore, non v`è stella come a te!
Con chi
parlo ahi sconsolato! Dove sta la rosa mia? S`è sfrondata per la via e più odor non mi può dar. Adocchiolla un preptente, son tre mesi ch`è fuggita; ma sebben così svilita, non la posso io mai scordar!
|
La mattina che per tempo, vado a Napoli ìn barchetta.Sembra allora che m`aspetta, è la mano mi vuol dar. Quando poscia il ciel s`oscura, ed io vado
per pescare, pur tra
l`onde in mezoo al
mare, quella donna sembra
star.
E tornando alla capanna, la saluto al suo balcone, e la solita canzone vado allora per cantar: Vieni, vien, tu sei la stella, Tu d`Amalfi sei la fata! Ma la rosa s`e
sfrondata, e la debbo
omai scordar!
|
Saint Saens: Ave verum
Ave verum corpus,
natum
de Maria Virgine,
Vere
passum, immolatum
In cruce pro homine,
Cujus
latus perforatum
Unda
fluxit et sanguine,
Esto
nobis praegustatum
In
mortis examine.
|
Gegroet waarachtig lichaam
geboren uit de Maagd Maria
dat werkelijk heeft geleden
en voor de mens geofferd is aan het kruis.
Uit wiens doorboorde zijde
water met bloed vloeide.
Wees voor ons een voorproever van de dood
|
Granados:
Las currutacas modestas
Decid qué damiselas se ven por ahí
que
luzcan así.
Al vernos a las dos no hay quien
no diga:
Dios que os bendiga.
Porque hace falta ver
el invencible poder
de que goza una mujer
cerca nacida de la Moncloa o la
Florida.
Pues diga usté
si en tierra alguna viose otro pie
tan requetechiquito, ¡olé!
Y pues nuestra abuela muriese
tiempo ha,
toda
modestia sobra ya. ¡Ja, ja!
Rodrigo: Duérmete, niño chiquito, bajo las...
Duérmete, niño chiquito, bajo las ramas
ya
te mecen tortolillas de alas pardas.
Patas de coral arrulles, bajo las ramas.
Alelíes y lirios tocan ¿un, dos!
con sus trompetas, con sus trompetas.
Aires mecen a mi
niño
a mi niño bajo las
ramas.
Velan la luna, luna y estrellas,
y
tienden velos de oro bajo
las ramas.
Duérmete, Jesús chiquito,
Jesús chiquito,
cantaré para que duermas,
ah,
bajo las ramas, ah
|