N.B. aan deze pagina wordt nog gewerkt!!!!
Toen ik bijna 40 jaar geleden
afstudeerde aan de Universiteit, wist ik eigenlijk één ding zeker: ik had
veel geleerd, maar was me daarnaast heel erg bewust geworden van wat ik
allemaal niet wist. Een van de
grootste raadsels voor mij bleef:
Hoe had de
geschiedenis van het denken zich ontwikkeld, en dan met name: hoe was de
Verlichting van de 17de eeuw tot stand gekomen?
Alle jaren van mijn lespraktijk moest
ik schoolboeken gebruiken, waarin soms chronologisch dan weer thematisch,
dit onderwerp zeer rudimentair werd behandeld: Hobbes kwam ergens vandaan
met zijn denken, Descartes vond een plek bij de uitvinders en Locke hoorde
bij de Glorious Revolution. Spinoza kwam er soms ook in voor, maar verdween
bijvoorbeeld weer in de nieuwste druk van het VWO boek, geschiedenis voor
de bovenbouw. Sommigen hadden ook zo
hun plaats bij het centraal examenonderwerp over de Republiek (bijv. in
2012- 2013).
Echter hun
samenhang, de relatie tussen hun ideeën bleef mij steeds onduidelijk, ook na hernieuwde
raadpleging van mijn eigen studieboeken.
En als mij de exacte relatie al niet duidelijk was, hoe moest ik dan
mijn leerlingen helpen?
Gelukkig waren ze tevreden met mijn
gebrekkige uitleg en ik heb ze niet ‘wijzer’ gemaakt ten aanzien van mijn
eigen twijfels. Nu is de tijd
gekomen er zélf meer van te willen weten en het ontstaansproces in zodanig
duidelijke bewoordingen weer te geven, dat ook leerlingen dit zullen kunnen
begrijpen.
Niets blijkt ingewikkelder dan
filosofisch denken in begrijpelijke
taal weer te geven. Niets ook moeilijker dan kop – en staart- te vinden
in de enorme massa boeken die reeds is uitgegeven en nog dagelijks
verschijnt. De literatuur hierover staat vol tegenstrijdigheden. Na
maandenlange studie komen de ideeën van Wim Klever mij als zeer logisch en
verfrissend voor. Veel moet ik nog verder proberen te begrijpen. Wim Klever
heeft, volgens mij, de figuur Spinoza zijn ware plaats in de geschiedenis
toegekend. Ook Locke is door hem, denk ik, in het juiste perspectief
gesteld (0). Het reeds eerder verschenen boek van Theun de Vries over Spinoza is erg
prettig leesbaar.
Er is voor gekozen het verhaal over de
Verlichting te behandelen in twee aparte hoofdstukken, waarin een grove
lijn geschetst is (1):
1.
Het ontstaan van de Verlichting in de
17de eeuw, met de nadruk op de Republiek.
I.
de grote religieuze stromingen
II.
de belangrijkste filosofen
III.
de houding van het Vaticaan
2.
De Verlichting van
de 18de eeuw, een aanvulling op het verhaal over Catharina
de Grote (zie aldaar)
Hoofdstuk 1: Het ontstaan van de
Verlichting in de 17de eeuw:
Als we een korte samenvatting willen
geven van het begrip ‘Verlichting’, dan kunnen we zeggen dat het een filosofische
beweging was van ca. 1650 tot 1789. Deze ontstond in Nederland (de
Republiek), Frankrijk, Duitsland, Engeland en Schotland vanuit de
Renaissance, de Reformatie, de ontdekkingsreizen en het daaruit voorkomende
contact met andere volken. Bij dit artikel wordt er van uitgegaan dat de
lezer al een zekere basiskennis bezit met betrekking tot bovengenoemde
begrippen.
De Verlichting was daarnaast een
reactie op de macht van de adel en de geestelijkheid. De rijke burgerij -de
bourgeoisie- had economische betekenis gekregen, maar nauwelijks politieke
invloed. Daarom speelden de discussies zich ook vooral af in hun kringen,
in de ‘salons’. De situatie voor de burgerij was in de Republiek natuurlijk
wel heel anders dan bijvoorbeeld in Frankrijk en Engeland.
De
belangrijkste gedachte was dat men de waarheid kon vinden met behulp van de
ratio (de rede, het verstand) in plaats van wat bijvoorbeeld kerkelijke
autoriteiten zeiden voor ‘waar’ aan te nemen. Kennis voortkomend uit
experimenten moest traditionele kennis en gewoonten vervangen. De
Verlichting verwierp ‘het door God gegeven’ absolutisme en bracht de
scheiding tussen kerk en staat. Men ging er van uit dat de mens gelijk was,
van nature goed, autonoom, onafhankelijk en meester van zijn eigen lot. Die
kennis kon door middel van onderwijs worden verspreid.
In dit eerste hoofdstuk is het van
belang de verschillende religieuze stromingen van dat moment nu kort toe te
lichten:
|
|
Europa na 1648:
niet duidelijk weergegeven op deze kaart is de enorme verbrokkeling
van Duitsland; zie IIC
|
|
overwegend protestants (lutheraans)
|
|
door protestantisme beďnvloed (calvinisme)
|
|
rooms-katholiek
|
|
|
grieks- orthodox / islamitisch
|
|
|
|
|
I. De grote religieuze stromingen (2a):
A. Katholieken: vanuit Rome ontstond de
Contrareformatie – een hernieuwd katholicisme- als reactie op het protestantisme (zie
B). Het Concilie van Trente (1545 – 1563) speelde een belangrijke rol
hierin. De Jezuďetenorde deed veel voor de contrareformatie en mede
hierdoor herleefden mystiek en volksdevotie weer.
-In Spanje en Italië bleef het
katholicisme onbetwist de belangrijkste godsdienst. In Frankrijk kreeg het
een geduchte concurrent in de vorm van de Hugenoten (zie B1)
-In de Republiek hadden de katholieken
het ‘verloren’ van de protestanten en vooral van de calvinisten, maar zij
werden wel getolereerd, hoewel ze hun godsdienst niet openlijk konden
belijden. De situatie verbeterde na het Rampjaar 1672.
Armeense en Griekse katholieken hadden
veel minder last dan de ‘Roomsen’(de Papen) omdat bij de laatsten de band
met Spanje meespeelde. De Armenen en Grieken hadden in Amsterdam al vroeg
een eigen openbare kerk.
Nicodemisten waren die mensen die lid bleven van de katholieke
kerk hoewel ze in feite wel achter de Hervorming stonden.
B. Protestanten, te verdelen
in:
1.Calvinisten: bij hen was de
vorst, in tegenstelling tot bij de lutheranen, afzetbaar indien hij Gods
geboden overtrad.
-In de Republiek kregen zij aanhangers
onder degenen die zich verzetten tegen de Spaanse koning Filips II (1581).
Zij vielen uiteen in twee groepen:
a.de liberale Arminianen of Remonstranten, die een grotere rol zagen voor de vrije wil
(tegen het idee van predestinatie). Zij kregen steun van de regenten: Oldenbarnevelt,
Hugo de Groot, Jacob, Cornelis en Johan de Witt, ook wel de Staatsen of
Loevesteiners genoemd. Deze vonden dat de controle van de kerk moest
berusten bij het wereldlijk gezag.
b.Gomaristen of Contraremonstranten, die uitgingen
van een strikte predestinatieleer. Zij werden gesteund door de
calvinistische geestelijkheid, het huis Oranje (Prins Maurits), de ‘kleyne
luyden’ (het gewone volk) en enige handelaren. De autonomie van de kerk
werd door hen erkend en het wereldlijk gezag moest de kerk bijstaan bij
haar beslissingen.
Op de synode van Dordrecht (1618-1619)
werd de strijd tussen het infralapsarisme (idee der Arminianen, teruggaand
Pelagius) versus het supralapsarisme (idee der Gomaristen, teruggaand op
Augustinus) beslecht ten gunste van de Gomaristen. Zij behaalden de winst
met name omdat zij de oorlog tegen de Spanjaarden wilden voortzetten. Oldenbarnevelt die voor vrede pleitte,
werd door toedoen van Maurits onthoofd in 1619 en Hugo de Groot werd
gevangen gezet in Loevestein.
De Arminianen hadden nu geen
predikanten meer, maar kwamen voortaan bij elkaar in ‘colleges’, die ook
openstonden voor leden van andere groeperingen binnen de reformatie. Deze collegianten (waaronder Franciscus
van den Enden en Adriaan Koerbagh) vormden centra waar ideeën redelijk vrij
konden circuleren. Na de dood van Maurits in 1625 keerden veel gevluchte
Arminianen terug en werden zij ‘gedoogd’.
Het Calvinisme zorgde er voor dat er
in de Republiek, en m.n. in Amsterdam, vergeleken met Frankrijk en Engeland,
goede sociale bijstand ontstond, die als een gemeenschappelijke taak van
kerk en staat werd beschouwd. Door de godsdienstvrijheid ontstond er zelfs
concurrentie tussen de verschillende religies in de organisatie van de hulp
aan armen, weduwen en wezen.
-het calvinisme had ook invloed in
Schotland (de Schotse reformatie) en in Engeland op de Puriteinen (we zien hier het presbyterianisme, d.w.z. de taken
van een bisschop worden vervuld door leken). Oliver Cromwell (zie
historisch overzicht
IIC) was zo`n puritein.
- In Frankrijk heetten de calvinisten Hugenoten. In 1598 hadden ze
weliswaar van koning Hendrik IV bij het Edict van Nantes vrijheid van
godsdienst gekregen, maar na 1660 besloten velen toch te vluchten. Zij
vestigden zich vaak in de Republiek, Pruisen en Engeland en met name na
1685, toen het Edict werd opgeheven door Lodewijk XIV. Voor hen ontstonden
er Waalse kerken.
Onder invloed van de calvinistische
ideeën, ontstond m.n. in Frankrijk de godsdienstig- politieke beweging van
het jansenisme (genoemd naar
Cornelius Jansenius -1585- 1638- , o.a. bisschop van Ieper). De aanhangers
leefden ascetisch, verwierpen de pauselijke onfeilbaarheid, Maria`s
onbevlekte ontvangenis en de vrije wil: ‘goede daden helpen niet; ons heil
ligt in handen van God’. Dit idee ging in tegen het Concilie van Trente
(zie katholicisme). Het jansenisme werd ook een politieke beweging met veel
leden vanuit de advocatuur en magistratuur, gesteund door het parlement,
tegen het absolutisme van Lodewijk XIV, vooral tijdens de Fronde
(1648-1653). In 1653 veroordeelde paus Innocentius X de ideeën als
calvinistisch.
Het Jansenisme had tevens invloed op
het ontstaan van het Labadisme (zie E.e)
De Waldenzen,
ook wel armen van Lyon genoemd, waren de aanhangers van de koopman Petrus
Waldo. De groepering ontstond in 1175 bij Albi. In tegenstelling tot de
Albigenzen (Katharen) kenden zij geen dualisme. De Bijbel was de enige geloofsautoriteit
en men moest al zijn bezit verkopen ten behoeve van de armen. Het evangelie
werd vertaald in de streektaal en men uitte kritiek op de levenswijze van
rijke geestelijken, op de aflaatpraktijken en het opdragen van missen voor
de overledenen. Ondanks vervolgingen nam hun aantal toe in Zuid-Frankrijk
en Noord- Italië, gesteund door de Zuid- Franse adel die zich hiermee
verzette tegen de Franse koning. Deze sloot zich op zijn beurt bij de paus
aan, die hen verketterde. Ze verborgen zich in de dalen ten zuidwesten van
Turijn. Door het optreden van het leger van Lodewijk XIV nam hun aantal af
van 700 naar 250. Een deel van de
Waldenzen sloot zich in de 16de eeuw aan bij de Zwitserse
protestanten. In de 17de eeuw waren zij als groepering
populair in de Nederlandse Republiek. Stadhouder- koning Willem III
financierde in 1689 hun terugtocht vanuit Zwitserland (Meer van Genčve)
naar Noord- Italië (2b).
3.Lutheranen: gingen uit van de
gedachte dat de redding voortkomt uit de genade van God. Luther ontkende de
vrije wil tot het goede. Bij hem was in tegenstelling tot de Calvinisten de
vorst altijd de baas.
Er waren veel Lutheraanse zeelieden
vanuit de Baltische Staten na de val van Antwerpen in de Republiek
terechtgekomen. Zij zetten zich af tegen de orthodox- calvinistische
geograaf Plancius én tegen Arminius en werden aanvankelijk flink
lastiggevallen. Toen de koning van Denemarken hen ging steunen en er steeds
meer zeelieden nodig waren in de Republiek, ging men hen hier uiteindelijk
gedogen, terwijl
- In Duitsland (Pruisen) en Zweden het
Lutheranisme de staatskerk werd
-In Engeland ontstond in de 16de
eeuw de Anglicaanse kerk.
Het werd een soort middenweg tussen katholicisme en
puriteinen. In de 17de eeuw
ontstond de Engelse burgeroorlog tussen de katholieke absolutistische
koningen en het puriteinse parlement (zie ook B1).
|
|
|
|
|
|
|
Arminius
|
strijd Maurits -
Oldenbarnevelt
|
Gomarus
|
Puriteinen
|
Fausto Soccini-
grondlegger Socinianen
|
Millenaristen
|
Quakers
|
C. De Wederdopers, Doopsgezinden
of Mennonieten (Menisten) werden door zowel protestanten als
katholieken vervolgd. De term wederdopers of anabaptisten wordt vooral
gebruikt voor de revolutionaire fase van de beweging (Jan van Leiden,
Münster, 1534), hierna wordt vooral de term Mennonieten of Doopsgezinden
gebruikt. Zij streefden naar een geweldloze wereld en wilden dus geen
wapens dragen. Ook bepleitten ze een scheiding tussen kerk en staat. Ze
waren tegen de kinderdoop en voor een persoonlijke belijdenis. Hun
predikanten waren gewone leden van de gemeenschap. De Doopsgezinden
weigerden de eed af te leggen en konden geen overheidsambten bekleden. Zij
hadden geen dogma`s en streefden vooral een ‘praktiserend’ christendom na.
De Joristen, die streng
eschatologisch gericht waren, vormden een afsplitsing hiervan. Uiteindelijk
verdween deze groepering bij gebrek aan leiders.
D. Joden: de meesten waren
afkomstig uit Spanje en Portugal en waren na 1500 gevlucht. Ze waren daar
onder druk van de Inquisitie al eerder bekeerd tot het katholicisme -ze heetten daar conversos of ‘maranen’
(marranos= varkens)- , maar werden er alsnog vervolgd vanwege de
‘onzuiverheid van hun bloed’. Zij noemden zichzelf ‘anoessim’(= gedwongenen).
Velen gingen via Antwerpen of rechtstreeks naar De Republiek, waar zij vaak
weer terugkeerden tot het joodse geloof. Omdat ze daar eigenlijk niets
(meer) van af wisten, hadden ze hiervoor rabbijnen nodig, die o.a. uit
Venetië kwamen. In 1638 sloten de verschillende groeperingen een verbond
(uniăo). De joden kenden van 1650 – 1670 een hoog ontwikkelde boekdrukkunst
en een van hun belangrijkste woordvoerders, Menasse Ben Israel, ging in
1655 zelfs naar Cromwell in Engeland om daar te pleiten voor wedertoelating
van de joden aldaar na hun verdrijving in 1290.
Naast de joden uit Spanje en Portugal,
de Sefardische joden, woonden er in de Republiek ten gevolge van de
Dertigjarige oorlog in Duitsland ook veel gevluchte Hoogduitse en
Oost-Europese Askenasische joden.
E. kleinere groeperingen/ sekten (3):
a. Antitrinitariërs
(unitariërs): God was volgens hen slechts één persoon. Zij wezen de
Drievuldigheid af.
Een gematigde antitrinitarische
stroming vormden de Socinianen.
Christus was volgens hen niet door zijn kruisdood, maar door zijn zedelijk
voorbeeld verlosser geworden. Zij werden de voorlopers van het deďsme.
c. Millenaristen (chiliasten):
Zij geloofden in de komst van een duizendjarig vrederijk van Christus op
aarde. Het geloof dat Jezus fysiek aanwezig zal zijn in de periode hieraan
voorafgaand (= premillennialisme) is te vinden bij hugenoten en
wederdopers, maar ontstond al bij de joden.
d. Quakers (Religieus
Genootschap der Vrienden), gesticht in 1649, geloofden dat er iets van God
was in ieder mens, wat door ieder mens ervaren kon worden. Zij probeerden
vaak mensen met elkaar te verzoenen. Voor hen was de bekering van de joden
een van de tekenen van het einde der tijden.
e.
Labadisten waren de aanhangers van Jean de Labadie (1610-1674),
oorspronkelijk een katholiek priester, die gereformeerd predikant werd. Hij
wilde de kerk diepgaand vernieuwen en de kerk beperken tot ‘de ware
gelovigen’, waardoor het merendeel van zijn gemeenteleden werd uitgesloten.
Hij werd in 1666 afgezet als voorganger van de Waalse gemeente in
Middelburg en vertrok naar Veere en later naar Amsterdam. Vandaar vluchtte
hij naar het Sticht Herford in Westfalen en vervolgens naar Altone in (het
toenmalige) Denemarken.
f.
Het Huis der Liefde ontstond rond Hendrik Niclaes (1502- 1580) in Emden,
Kampen, Rotterdam en Keulen. Hij achtte de wedergeboorte mogelijk als een
gelovige zich aansloot bij Niclaes zelf. Als de gelovige Niclaes gehoorzaam
was, kwam hij in aanraking met God en werd hij vanzelf ‘vergodet’. Omdat
men het aardse verachtte en de zichtbare kerk afwees, kon men zich
conformeren aan het heersende geloof in het woongebied. De Antwerpse
uitgever Plantijn, de geograaf Ortelius, Lipsius, Scaliger en Mercator
waren hier lid van.
|
(Origineel:
Bosatlas van de Geschiedeniscanon)
|
Renaissance,
Verlichting en Wetenschappelijke revolutie: Onderlinge beďnvloeding
filosofen
vanaf
de Griekse Oudheid
(origineel:
Bosatlas van de Geschiedeniscanon)
|
|
Baruch
Spinoza
|
|
Christiaan
Huygens
|
|
Hugo
de Groot
|
|
René
Descartes
|
|
II.
De belangrijkste filosofen - per geboorte- land:
Filosofen formuleren hun ideeën in reactie
op de ideeën van de religies, van andere filosofen, maar ook als gevolg van
politieke gebeurtenissen in hun eigen land of elders in de wereld.
In navolging van Wim Klever zal Spinoza met de Republiek de centrale
spil zijn in onderhavig artikel, maar zijn denken is slechts te
begrijpen als tegenreactie tegen Descartes` ideeën.
Locke, Leibniz en alle overige
genoemde denkers en wetenschappers zijn ‘randfiguren’ in dit verhaal. Zij
zijn bezig hun (eigen?) ideeën over de ratio, de materie (God, natuur?),
wel of geen vrije wil en het juiste staatsbestuur, steeds exacter te
formuleren, maar gebruiken daar vaak formuleringen van Spinoza voor. Soms
is hun doel alleen maar de ideeën van Spinoza helderder te verwoorden, of
ze juist te weerleggen. Andere filosofen betreden het pad der ratio heel
ver, maar schrikken terug voor de conclusie van het ‘atheisme’( God=
Natuur, of nog radicaler: er is helemaal geen God), of de
volkssoevereiniteit.
Onderstaand verhaal zal qua
formulering en vormgeving in de toekomst op grond van nieuwe inzichten,
zeker nog worden herzien.
|
1610
|
1620
|
1630
|
1640
|
1650
|
1660
|
1670
|
1680
|
1690
|
1700
|
Frankrijk
|
Descartes: 1596 - 1650
|
|
Engeland
|
Hobbes : 1588
-
1679
|
|
|
Locke : 1632 - 1704
|
|
Republiek
|
|
Spinoza : 1632 - 1677
|
|
Duitsland
|
|
Leibniz :
1646
- 1716
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Descartes
|
Hobbes
|
Spinoza
|
Locke
|
Leibniz
|
A.
Frankrijk:
|
1610
|
1620
|
1630
|
1640
|
1650
|
1660
|
1670
|
1680
|
1690
|
1700
|
Frankrijk
|
koning
Hendrik IV
vermoord
|
Lodewijk XIII : koning 1610-1643
belangrijke rol van kardinaal Richelieu
1618 – 1648 Dertigjarige
Oorlog
|
Lodewijk XIV -aanvankelijk met
Mazarin als voogd- koning tot 1715
1635- 1659 Spaanse- Franse
oorlog: vrede van de Pyreneeën
1667- 1668 Devolutie-oorlog- verovering deel Spaanse Nederlanden
1672- 1678 Hollandse oorlog (met Engel. tegen Republiek):vrede
v.Nijmegen
1683-1684 Frans- Spaanse Oorlog: 20j. Bestand van Regensburg
1685: Edict van Fonainebleau=
herroeping van Nantes: veel Hugenoten vluchtten
1688 -1697 Negenjarige Oorlog --- 1701- 1713 Spaanse Successie-
oorlog
|
René
Descartes (1596
– 1650) wordt door velen beschouwd als de ‘vader’ van de moderne filosofie. Hij verwierp de nog steeds
gangbare filosofie van Aristoteles - principes baseren op waarneembare
feiten- en de scholastiek, het Middeleeuws denken in tegenstellingen,
en beschreef de subjectiviteit van de menselijke waarneming: Wat
is werkelijkheid, en wat is illusie? De menselijke waarneming is zo
onbetrouwbaar, dat aan de werkelijkheid kan worden getwijfeld. Descartes
vond dat alle echte kennis gebaseerd moest zijn op de wiskunde.
De
wereld bestond volgens hem uit twee ‘substanties’(een substantie is bij hem
iets wat op zichzelf kan bestaan), namelijk: geest (res cogitans = denkende substantie) en materie (res extensa = uitgebreide
substantie), die wel samenkomen, maar twee gescheiden werkelijkheden zijn.
De menselijke ziel is bij hem een absoluut denkende substantie.
Alle
natuurverschijnselen waren bewegingen van de overal aanwezige uniforme
materie en de bewegingen vonden plaats onder invloed van druk of stoot. Mensen zouden, in tegenstelling tot dieren, een
ziel en (een beetje) vrije wil hebben, en konden, tot op zekere hoogte,
zelf bepalen wat het lichaam deed. De mensen beschikten bij hun geboorte al
over aangeboren ideeën, principes voor hun theorievorming en voor hun
moraal.
Terwijl
velen Descartes nog steeds als een modern filosoof beschouwen, vindt
Stewart hem behorend tot de
Middeleeuwen met zijn ideeën om de geest
los te koppelen van de materie.
Stewart (Klever en De Vries) zien Spinoza daarentegen als eerste ‘modern’
denker omdat bij hem geest en lichaam niet te scheiden zijn.
Descartes
heeft een aantal bezoeken gebracht aan Christina van Zweden
toen ze nog in Stockholm woonde en ook diverse leden van de Fronde (zie
Jansenisme) hebben hun toevlucht tot haar Hof gezocht.
In
Frankrijk woonden naast Descartes
ook nog andere belangrijke denkers, zoals bijvoorbeeld de wis- en
natuurkundige Blaise Pascal (1623
– 1662). Hij vond o.a. de eerste mechanische rekenmachine uit en een
openbaar vervoerssysteem. De Rede moest bij hem echter haar grenzen kennen
en buigen voor de door God gegeven werkelijkheid. In zijn laatste jaren was
hij steeds meer overtuigd van de waarheid van het christelijk geloof. Hij
was een aanhanger van het jansenisme (zie aldaar).
De
Franse filosoof Pierre Bayle
(1647 – 1706 werd in 1675 tot hoogleraar in de filosofie benoemd aan de
Protestantse Academie van Sedan. Toen deze in 1681 door Lodewijk XIV werd
opgeheven, vluchtte hij naar de Republiek, waar hij hoogleraar werd in
Rotterdam. Filosofie was voor hem vooral een zoeken, zonder ooit
definitieve antwoorden te kunnen geven. Hij pleitte voor tolerantie en een
strikte scheiding tussen geloof en wetenschap, maar hij was tegen
volkssoevereiniteit en het recht van verzet (een recht wat de Hugenoten
hadden, vond menigeen) om een burgeroorlog in Frankrijk te vermijden. Hij
verzette zich ook anoniem tegen de Glorious Revolution( zie Engeland).
Absolutisme en gewetensdwang hoefden niet samen te gaan vond hij, want
burgers met een andere godsdienst konden toch goede staatsburgers zijn.
Door de scheiding van Kerk en Staat, zou de Franse staat losser komen van
de Rooms- Katholieke Kerk. Bayle werd in 1693 ontslagen door het
prinsgezinde stadsbestuur van Rotterdam, mede door toedoen van de
gereformeerde kerk.
Jean Meslier (1664 -
1729), was een Franse katholieke priester, die uiteindelijke elke
godsdienst afzwoer: Religies waren uitvindingen van de heersende elite en
onrechtvaardigheid werd gemotiveerd als ‘zijnde de wil van een al- wijs Opperwezen’.
Hij ontkende ook het bestaan van de ziel en de vrije wil. Hij ging heftig
tekeer tegen sociaal onrecht en pleitte voor een soort landelijk proto-
communisme: alle mensen in een gebied zouden bij een commune horen, waar
bezit gemeenschappelijk was en iedereen zou werken.
Charles de
Saint-Evremond
(1610 / 1613 ? – 1703) was een Frans essayist, literair criticus en deďst
en behoorde tot de kring van libertijnse edellieden rond de prins van
Condé. Hij werd vanwege zijn kritiek op de Franse politiek in 1661
verbannen door Lodewijk XIV en woonde in de Republiek van 1662 – 1672. Daar
ontmoette hij Spinoza (zie B). Van 1675 tot zijn dood verbleef hij in
Engeland en werd in Poet`s Corner van de Westminster begraven.
B. De Republiek:
|
1610
|
1620
|
1630
|
1640
|
1650
|
1660
|
1670
|
1680
|
1690
|
1700
|
Republiek
|
1602 oprichting VOC
1609-1621 12- jarig bestand
1618-1619 Synode van Dordrecht
|
1648: vrede v. Münster
1650 dood stadh. Willem II; Republ. stadhouderloos tot 1672
1651 (zie Eng.): Acte van Navgatie/ 1652 – 1654 1ste Eng.
Zee-oorlog
1665 – 1667 2de Eng. Zee-oorlog
Johan de Witt bestuurt de Republiek - 1672 vermoord – Willem III nu
stadhouder en in 1688 tevens, met Mary, koning van Engeland
Willem III
heeft veel veldslagen te leveren tegen
Frankrijk en
Engeland (zie aldaar)
|
1702 Willem III
overlijdt
|
Zoals
als gezegd bij Descartes, wordt Baruch
Spinoza (Benedictus de Spinoza of Bento de Espinosa of d`Espinosa)
(1632 – 1677) door De Vries, Stewart en Klever gezien als eerste
‘modern’ denker omdat bij hem geest en lichaam niet te scheiden zijn.
Spinoza beweerde in zijn ‘Ethica ordine geometrico demonstrata’ dat er maar één substantie is, met een oneindig aantal attributen, en dat
er niets buiten kan bestaan: ‘De geest is geen onafhankelijk iets, maar een
functie van het lichaam’, die stopt met denken na de dood. De substantie
‘God’ was bij hem een andere naam voor natuur(kundige wetten). God
was niet de schepper van de wereld, maar de wereld was een onderdeel van
het goddelijke. Wonderen bestonden niet,
maar waren verkeerd begrepen natuurverschijnselen, een gevolg van
menselijke onwetendheid. De aanwezigheid van God werd niet bewezen door
wonderen, maar door de orde in de natuur.
God had dus
geen menselijke gedaante, God was ook niet ‘goed’ of ‘kwaad’. De Bijbelse
profeten waren gewone mensen met erg veel verbeeldingskracht en zij spraken
niet namens God. De Bijbel had geen goddelijke oorsprong, maar was een
uitvinding van de menselijke fantasie en het Joodse volk was volgens hem
niet uitverkoren. Spinoza zette zich ook steeds meer af tegen alle voorschriften,
feestdagen en spijswetten. Het was dus logisch dat hij in botsing kwam met
de Joodse gemeente. De mens was een extern aangestuurde machine, zonder
vrije wil (de mens denkt dat hij een vrije wil heeft maar dat is een gevolg
van onwetendheid). Het is van belang een leven te leiden gericht op de
controle van de hartstochten. Zo`n leven leidt tot deugd en geluk.
In zijn
Tractatus theologico -politicus, anoniem gepubliceerd in 1670, beschreef
hij dat de macht van de staat nooit aan een enkeling mocht worden
toevertrouwd, want dat zou leiden tot despotisme. Hij pleitte voor een
bestuur berustend op steun vanuit het volk.
Spinoza`s
ideeën vormden zich door zijn studie, behalve van Descartes, ook van de
ideeënleer van:
- Maimonides (1135 – 1204) die pleitte
voor een streng rationeel geloof
- Averroes (1126 – 1198), die beweerde
dat er geen schepping vanuit het niets mogelijk was en dat de ziel
sterfelijk was.
- Joseph Solomon Delmedigo (1591 –
1655) die in Polen eerder de Sadduceese sekte van de Kareeërs had bezocht.
Deze sekte loochende de autoriteit van de Talmoed en had een eigen
tijdrekening. Delmedigo was een tijd prediker en rabbijn in Amsterdam en
prees de studie van het Latijn aan.
- Pieter Cornelisz Plockhoy (van
Zierikzee)(1625 – 1664/ 1670) die tegen hiërarchie en adel was,
scheiding van kerk en staat bepleitte en één allesoverkoepelende
kerkorganisatie, een 6- urige werkdag, weduwen- en wezenzorg en een
democratische bestuursvorm. Plockhoy
werkte bij de uitwerking van deze laatste gedachte in de Nieuwe Wereld
samen met Franciscus van den Enden (zie hieronder). Voor 1658 had hij al
contact gezocht met O. Cromwell voor de oprichting van idealistische
nederzettingen in Londen, Bristol en Ierland.
- de Italiaanse Renaissance (Cardano,
Campanella), Copernicus, Kep(p)ler en
Francis Bacon
De volgende
personen waren ook belangrijke inspiratiebronnen voor Spinoza:
- Hugo de Groot (1583- 1645), die
pleitte de soevereiniteit van de staat en het tolerant zijn tegenover alle
religies
- Christiaan
Huygens
(1629 – 1695), die samen met Spinoza werkte op het gebied van de
theoretische en praktische optica. Huygens ging echter uit van een
volstrekt determinisme (6). Hij ging uiteindelijk naar
Frankrijk, op verzoek van Colbert, om de Franse Académie des Sciences te
stichten
-
Heinrich Oldenburg (1618 – 1677)
die theoloog,diplomaat en natuurwetenschapper was en uiteindelijk in Londen
secretaris van de Royal Society of Sciences. Hij correspondeerde uitgebreid
met Spinoza over natuurwetenschappelijke zaken. Zijn andere ideeën begreep
hij echter niet.
- Jan
Swammerdam(1637
– 1680) die net als Hudde, Huygens en wellicht Spinoza zelf de microscoop
verbeterde en de wetenschappelijke mogelijkheden bewees. Na 1673 wijdde
Swammerdam zich alleen nog maar aan de godsdienst.
|
|
|
|
|
|
|
Hugo
de Groot
|
Van
den Enden
|
Johan
de Witt
|
Cornelis
de Witt
|
Collegianten in Amsterdam
|
Chr.
Huygens
|
Johannes Hudde
|
Hieronder
volgt een opsomming (4) van belangrijke personen die hebben
bijgedragen aan de verspreiding van de
ideeën
van Spinoza in de volkstaal, dus voor een breed publiek (5). Gedeeltelijk
hebben zij ook bijgedragen aan de ontwikkeling van zijn gedachten:
-Joannes
Duijkerius
(ca. 1661 – 1702)
-Pieter
Balling
(?…..1669?), lid van de Doopsgezinde Gemeente A`dam en ‘taalfilosoof’. Hij
vertaalde de eerste publicatie van Spinoza vanuit het Latijn in het
Nederlands. Zijn visie: leg je vooroordelen af, de waarheid zit niet
opgesloten in woorden (predikantenwoorden of uitwendige
godsdienstpraktijken), maar is ieders oorspronkelijk bezit. Iedereen heeft
de waarheid in zich met het licht van zijn verstand. Als je het Licht
volgt, krijg je een gelukzalige eindtoestand. Dat ‘Licht’ is de openbaring
van het eeuwige en onveranderlijke in en door het verstand. Balling noemt
dat (cf. Spinoza) ‘God’.
-Franciscus
van den Enden
(1602-1674) (Affinius), die aanvankelijk Jezuďet was en later leider van de
Latijnse school in Amsterdam waar Spinoza lessen volgde. Hij ontwierp een staatsinrichting -
met ‘volkssoevereiniteit’- voor de kolonie ‘Nieuw Nederland’. De staat moest
aan iedereen in gelijke mate baat brengen en er moest vrijheid van spreken
zijn. De burgers moesten bewapend zijn om hun land te kunnen verdedigen en
de macht van kerken moet vernietigd worden. Godsdienstige ceremonies hebben
geen waarde. Van den Enden verwierp de slavernij en pleitte voor
georganiseerde solidariteit.
-Johannes
Hudde
(1628 – 1704) was burgemeester van A `dam en hield zich o.a. bezig met de
waterdoorstroming van de grachten, maar was ook bewindhebber van de VOC en
wiskundige. Hij hield zich bezig met het vereenvoudigen van vergelijkingen,
maar ook met het vereenvoudigen van het werk van Descartes.
-Lodewijk
Meyer
(1629- 1681) was arts, latinist, vertaler en toneelschrijver. Hij gaf werk van
Spinoza uit. Hij meende dat ‘natuurlijke kennis’ verkregen door wijsgerig
onderzoek, belangrijker is dan de ‘openbaringskennis’ van de bijbel. Men
moest kritisch, zuiver wetenschappelijk, via de rede -die een gave van God
is- , omgaan met de bijbel. Hierdoor zouden alle grote geschillen tussen de
christenen kunnen verdwijnen. Voor ons heil was de bijbel absoluut niet
nodig.
-Adriaan
Koerbagh
(1632 – 1669) arts, jurist en een zeer radicaal filosoof, werd vanwege zijn
opvattingen veroordeeld tot 10 jaar Rasphuis, alwaar hij vrij snel stierf.
Zowel kerk als staat waren volgens hem onbetrouwbaar. Hij fulmineerde
vooral tegen alle onbegrijpelijke woorden die theologen en juristen
gebruikten om de bevolking te misleiden. De rede stond bij hem boven alles.
De bijbel was mensenwerk, evenals de dogma`s van de drie-eenheid en de
goddelijke natuur van Christus. Godsdienst is irrationeel en wordt in stand
gehouden door bedrog en geweld. God was gelijk aan de natuur. Theologie
moest dus natuurwetenschap zijn. De Republiek moest seculier zijn en een
sterk gezag hebben, maar ook berusten op brede volkssteun.
-Johannes
Bredenburg
(1643 – 1691) was wijnkoper en handelaar te Rotterdam. Hij vond de natuur
zelf voldoende bewijs voor het bestaan van God. Het verstand is de wegwijzer
van de mens en het geloof moet door het verstand gesteund worden. De komst
van Christus en de kennis van de christelijke religie zijn niet nodig voor
de verlossing. Kerkelijke confessies zijn overbodig en iedereen heeft het
recht op zijn eigen interpretatie van Gods woord. Hij schreef een
weerlegging van Spinoza omdat hij hem te negatief vond aangaande bijbel en
openbaring, maar hij volgde wel zijn opvattingen over natuur en rede.
Bredenburg bleef, ondanks dat hij de kloof tussen geloof en rede onoverbrugbaar
vond, toch geloven in het geopenbaarde woord van God.
-Jarig
Jelles
(ca. 1620 – 1683) was een Amsterdams koopman en zeer goede vriend van
Spinoza. Hij was ook een mennonitische collegiant. Hij ging uit van een
‘spiritueel christendom’ dat bijbelse termen overdrachtelijk opvatte. Zijn
theologie is eigenlijk kosmologie en antropologie met bijbelse termen: Gods
zoon of Gods wijsheid is de kennis die God van zichzelf heeft. Door de
kennis van de waarheid kan men niet van het geloof afvallen. Het menselijke
gedrag is wel voorbeschikt, maar in het dagelijks leven denken de meeste
mensen toch wel een vrije keuze te hebben. Door dit denken is men extra
gemotiveerd het goede te doen! Predestinatie (het determinisme van de
natuur) is bij hem geen verplicht geloofsartikel.
-Abraham
Cuffeler/
Kuffeler (ca.1637 - 1694), net als Spinoza van Joodse afkomst en een van
zijn grootste aanhangers, heeft diens ‘ relativiteit der inertie’ (=
traagheid), d.w.z. er is een kracht nodig om een voorwerp een andere
snelheid of richting te geven, voor iedereen verduidelijkt. Een dierlijk of
menselijk lichaam heeft geen ingeboren bewegingsprincipe of aandrijvend
vermogen. De menselijke wil heeft net als de rest van de wereld een
bepaalde richting, maar is niet ‘indifferent’: wij willen –bij pijn- die
zeker kwijtraken. Hij meende wel dat je ‘iets natuurlijkerwijs kunt weten
en toch het tegendeel godsdienstig kunt geloven’.
-De
verdienste van Petrus van Balen (1643
– 1690) is geweest dat hij Spinoza`s ideeën in eenvoudige woorden in de
volkstaal heeft weergegeven ‘voor de geďnteresseerde leek’.
-Burchard de
Volder
(1643 – 1709), geboren in een mennonitische familie, studeerde geneeskunde,
wiskunde en filosofie en introduceerde experimenten in natuurfilosofie. Hij
botste met Leibniz vanwege diens ideeën over creationisme en finalisme. De
Volder ging er van uit dat je niet alles kunt begrijpen, maar de rede zorgt
dat je wel zuiver blijft denken en niet ten prooi valt aan mystificaties
van de verbeelding.
Reeds
eerder vermelde Loevesteiners of Staatsen (zie I B1a), zoals de familie de Witt, zijn niet openlijk
Spinozist geweest, maar hebben zich in hun handelen zeker laten leiden door
Spinoza`s gedachten (Ethica). Terwijl hij zelf tot de kleine burgerij
behoorde, werden zijn ideeën zo de leidraad voor de regenten.
Conclusie:
Terwijl
velen Spinoza benoemen als metafysicus of ‘systeembouwer’, wil Stewart hem
liever zien als een politiek en moraal filosoof, die een metafysisch
systeem heeft opgebouwd als middel tot uitdrukking en niet als doel op
zichzelf. Terwijl velen en hijzelf ook vroeger hem een ‘rationalist’
noemden (d.w.z. kennis is hoofdzakelijk afkomstig van de zuivere rede in
tegenstelling tot de zintuiglijke ervaring), geeft Stewart aan dat hij hem
nu veel dichter bij het ‘radicaal empirisme’ vindt staan. Spinoza toonde
namelijk aan dat al onze begrippen uit de ervaring stammen en gebruikte
systematisch de ervaring om via experimenten zijn theorieën te bevestigen.
Ook Wim Klever noemt hem een empirist: ‘Terwijl geschiedenisboeken en
encyclopedieën vertellen dat Spinoza een rationalistische tegenpool van het
Engelse empirisme is, is dat een volslagen onhoudbare traditie’.
|
|
|
|
Het
Heilige Roomse Rijk na 1648
|
Engels-Nederlandse oorlogen
|
Het Rampjaar 1672
|
The Glorious
Revolution Willem & Mary 1688
|
C
. Engeland:
|
1610
|
1620
|
1630
|
1640
|
1650
|
1660
|
1670
|
1680
|
1690
|
1700
|
Engeland
|
Karel I (1600- 1649)
Koning: 1625- 1649
(voorganger: Jacobus I =
James VI van Schotland:
(1566 – 1625)
|
Karel II 1630 –
1649 en wederom 1660- koning - 1685
1651- 1658 interregnum puritein O. Cromwell (samen met Milton)
1651: acte van
Navigatie/ 1652 – 1654 1ste Engelse zee-oorlog
1660 Restoration
1665 – 1667 2de Engelse
zee- oorlog
Karel II wilde gelijkberechting katholieken en protestanten, maar dat
mocht niet van het parlement; hij sloot in 1670 het verdrag van Dover met
Lodewijk XIV van Frankrijk om samen de Republiek aan te vallen. Karel beloofde
hem katholiek te worden. 1672 aanval Republiek (Rampjaar)
Verschillende zee- oorlogen tegen de Republiek in wisselende
coalities
|
Jacobus II (kath) koning tot
1688
Het parlement zocht een prot.
niet - absol. vorst:
Glorious Revolution 1688: Willem
III (stadhouder-)koning
tot -1702 (zie Republiek)
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Thomas
Hobbes
(1588 – 1679) komt in dit overzicht voor omdat Spinoza en Locke zich tegen
zijn niet- democratische ideeën keerden.
Hobbes
moest als koningsgezinde vluchten tijdens de Engelse Burgeroorlogperiode
(1639 – 1651) naar Parijs. In deze periode schreef hij zijn belangrijkste
politieke werken: ‘De Cive’ (over de burger) en ‘Leviathan’. Hij ontkende
het bestaan van een niet- materiële werkelijkheid. Ook het menselijk leven
was mechanisch en gedetermineerd en er was dus geen vrije wil. De mens had
geen niet–lichamelijke ziel of geest.
Hobbes
ging uit van een denkbeeldige natuurtoestand, waarin mensen handelen als machines,
gedreven door aversie om te sterven en begeerte om te leven. Hierdoor
vechten ze met elkaar en dienen alleen het eigenbelang (= ethisch egoďsme).
Alleen als ze samenwerken ontkomen ze aan zelf- destructie en alleen via
een sociaal contract, over te dragen aan een superieure macht –Leviathan
(bij Hobbes de monarchie)- zullen ze gelijktijdig afstand doen van
geweldsmiddelen.
Hij
stelde dat wat men zich voorstelt, altijd eindig is. Daarom kunnen we ons
geen voorstelling maken van God. Omdat hij niet geloofde aan de goddelijke
voorzienigheid, kreeg hij het stempel van atheďst, maar hij probeerde het
probleem op te lossen door te zeggen dat ‘wij Gods naam alleen maar
gebruiken om hem te eren’. ‘Een soeverein moet gehoorzaamd worden, maar om
in de hemel te komen, moet je wel geloven in Christus’. In latere tijd kon
hij zijn werken alleen maar laten drukken in de Republiek.
Over
John Locke (1632 – 1704) valt,
heel kort, het volgende te zeggen: hij was van Puriteinse afkomst en
studeerde medicijnen in Oxford aan het Wadham College, waar het program
zich richtte op het bestuderen van de natuur in plaats van boeken. Hij
vertrok in 1667 naar Londen, waar hij in dienst trad van Lord Ashley. Van
1665 – 1679 woonde Locke in Frankrijk waar hij Descartes bestudeerde. In
1681 vluchtte Lord Ashley, hoewel vrijgesproken van verraad, naar Holland,
waarna Locke in 1683 ook heen trok. Hij sloot zich aan bij de Engelse
politieke bannelingen die Willem III van Oranje- Nassau en Mary op de troon
wilden brengen. Dit lukte uiteindelijk en mondde uit in de Glorious
Revolution van 1688.
De
positie van Locke is, zoals eerder gezegd, een andere dan tot nu toe
meestal aan hem werd toegekend. Hij is niet meer de oorspronkelijke denker
die aan de basis ligt van het de Amerikaanse en Franse Revolutie. In feite
is hij ‘gewoon’ een Spinozist, die Spinoza weliswaar niet live heeft
ontmoet, maar vanaf het begin wel kennis heeft gehad van zijn ideeën. Hij
bezat ook veel van diens geschriften. Zijn ideeën over het menselijke
verstand als ‘tabula rasa’ (en het vullen van het hoofd door ervaringen en
indrukken = empirisme) en het feit dat het volk de vrijheid wel moet
afstaan aan een regering, maar de soevereiniteit niet (constitutionele
democratie), zijn dus geen oorspronkelijke opvattingen van hem, maar
ontleend aan Spinoza. Het was voor Locke erg moeilijk om dat in die tijd
toe te geven!
Naast
Locke waren er andere belangrijke filosofen, zoals:
Isaac Newton (1643 –
1727) . Hij was o.a. natuurkundige, wiskundige, astronoom, theoloog en
natuurfilosoof, en bewees dat voor ‘hemelse’ en ‘aardse’ verschijnselen
dezelfde wetten golden.
en Robert Boyle (1627 – 1691) die een
Iers scheikundige/ alchemist en filosoof was. Hij vond dat elke natuurwetenschappelijke
theorie gebaseerd moest zijn op experimenten.
D.
‘Duitsland’/ het Heilige Roomse Rijk(7):
|
1610
|
1620
|
1630
|
1640
|
1650
|
1660
|
1670
|
1680
|
1690
|
1700
|
‘Duitsland’
|
Rudolf II/
Matthias
|
Ferdinand II (huis Habsburg) keizer HRR (koning Hongarije, Bohemen en
aartshertog Oostenrijk)
|
Ferdinand III keizer HRR
(koning Hongarije, Bohemen en aartshertog Oostenrijk)
|
Keizer Leopold I keizer HRR (+(koning Hongarije, Bohemen en
aartshertog Oostenrijk); vocht o.a. tegen:
1.Frankrijk – Lodewijk XIV (Negenjarige oorlog (1688- 1697)
2.Ottomaanse rijk
3.Zweden
|
|
|
30
jarige oorlog
|
gelijkberechtiging katholieken, lutheranen en calvinisten
enorme versnippering van het rijk.
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Gottfried
Wilhelm Leibniz
(1646- 1716) werkte o.a. in Parijs en Londen en later in Hannover. Hij
bouwde qua ideeën verder op Descartes. In 1714 verscheen zijn ‘La
Monadologie’ waarin hij stelde dat alles uit ontelbare eenheden of
krachtpunten bestaat, ‘monaden’, die onafhankelijk van elkaar zijn. Deze,
de individuele eigenschappen, bepalen verleden heden en toekomst van elk
ding. God had van tevoren de hele orde (van de monaden) vastgelegd
–waardoor er geen vrije wil was- en dus waren geloof en wetenschappelijk
redeneren niet met elkaar in tegenspraak.
Over
zijn verhouding tot Spinoza is enorm veel gediscussieerd. Stewart meent dat
Leibniz door zijn contact met Spinoza in ieder geval goed over zichzelf is
gaan nadenken. Hij noemt Leibniz` filosofie een reactieve vorm van
moderniteit, omdat de geest weer
een aparte plaats had gekregen, los van de materie.
Walther
Ehrenfried von Tschirnhaus (1651 – 1708), natuurkundige,
chemicus, wiskundige , vulkanoloog en filosoof, refereerde nooit aan de
naam Spinoza. Net als Cuffeler (zie de Republiek) is hij echter bezig
geweest Spinoza`s ideeën na diens dood verder toe te lichten.
III.De
houding van het Vaticaan (8):
|
1610
|
1620
|
1630
|
1640
|
1650
|
1660
|
1670
|
1680
|
1690
|
1700
|
|
|
Paulus V
|
|
Urbanus VIII
|
Innocent.X
|
Alexand. VII
|
CL.IX
|
Cl.X
|
Innocentius XI
|
|
|
Innocentius XII
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
De
kwaliteit van de pausen in de 17de eeuw varieerde nogal: sommige pausen
waren bekwaam en deden pogingen de kerk enigszins te reformeren, maar
andere waren ronduit zwak. Van hen waren dan ook weinig acties te
verwachten jegens ‘afvalligen/ atheďsten’. Door hun eigen houding gaven zij
genoeg voeding aan gedachtes dat de kerk een instelling was die vooral voor zichzelf
bezig was, want bijna allemaal leden de pausen aan de ziekte van het
nepotisme (= vriendjespolitiek/ het verrijken van de pauselijke familie met
kerkelijke rijkdommen). Verder moesten zij in deze eeuw vol strijd(en strijdige
belangen) behoedzaam laveren tussen de grote vorsten van Europa en het was
lang niet altijd zo dat zij de kant van de katholieke vorsten kozen.
Paus
Urbanus VIII (1623 – 1644) probeerde tijdens de 30 jarige oorlog vooral een
soort machtsevenwicht in Europa te bereiken. Hij verbeterde op kerkelijk
gebied het missaal en het brevier en regelde het proces van
heiligverklaring. Het boek ‘Augustinus’ van Jansenius werd door hem
veroordeeld. Hij was een groot beschermer van de kunsten, maar ook een
enorme nepotist.
Na
de dood van paus Innocentius X zocht men een paus met intellectuele
diepgang en het vermogen de vriendjespolitiek te bestrijden. Het werd
Alexander VII die wel briljante gedachtes had en zich enorm heeft
ingespannen voor de herstructurering van de stad Rome, maar die toch niet
kon loskomen van de nepotisme- kwaal.
De
paus die het meest heeft zijn best heeft gedaan het aanzien van de
katholieke kerk in de 17de eeuw te verbeteren, was Innocentius XI. Tijdens zijn
pausschap (pontificaat) van 1676 – 1689, bestreed hij inderdaad het
nepotisme en streefde naar uiterste soberheid. Hij probeerde theaters en
zedeloze kleding te verbieden.
Omdat
hij bang was dat Wenen zou vallen voor de oprukkende Turken, heeft hij zich
zeer beijverd Duitse vorsten en de Poolse koning zo ver te krijgen dat zij
tegen hen vochten. Innocentius verstrekte daartoe ook grote sommen geld.
Hij lag voortdurend overhoop met Lodewijk XIV, die steeds meer macht over
de kerk in Frankrijk probeerde te krijgen. Lodewijk ging zich, om de paus
te behagen, zeer ‘katholiek’ gedragen en schafte het Edict van Nantes af.
Innocentius keurde echter de nu ontstane vervolgingen van de Hugenoten af.
De
pogingen van Jacobus II om in Engeland het katholicisme weer ingevoerd te
krijgen, vonden ook geen genade in zijn ogen en de paus steunde hem dan ook
niet tijdens de Glorious Revolution.
Innocentius
XII
(paus van 1691 – 1700), slaagde er uiteindelijk in elke toekomstige paus te
verbieden zijn familie te verrijken met kerkelijke diensten. Hij koos uiteindelijk
de kant van de Fransen, waardoor de beperkingen opgelegd aan de kerk in
Frankrijk werden opgeheven, maar waardoor zijn relatie met keizer Leopold
(zie Duitsland/ Heilige Roomse Rijk) verslechterde.
|