Nieuwsbrief
32 (maart 2014)
Thema Allerlei
Omdat
deze SALON geen specifiek thema heeft, is het niet mogelijk een ‘rode
draad’ te geven, waarbinnen de stukken passen. Enige zijn al in eerdere
SALONS ter sprake gekomen en de betreffende gegevens zijn uit de
bijbehorende nieuwsbrieven overgenomen. Van een aantal componisten is een componistenportret
verschenen.
Claudio
Monteverdi en Marco da Gagliano behoren beiden tot de componisten van de
vroege barok. Voor een uitgebreide beschrijving van de periode van de barok
wordt doorverwezen naar een reeds eerder gepubliceerde inleiding
hierover. Voor de ontstaansgeschiedenis van de Opera volg de link: Opera.
1600
|
1700
|
1800
|
1900
|
2000
|
Renaissance ---- Barok
|
Romantiek
|
A-tonaliteit
|
|
Monteverdi 1567-1643
da Gagliano
1582-1643
Purcell 1659-1695
Bach 1685 - 1750
Handel
1685 - 1759
|
Donizetti
1797- 1848
Rubinstein
1829 - 1894
Vaughan Williams 1872 - 1958
|
Voor uitgebreide informatie over leven,
werken en de betekenis van de
vroege- barok componist Claudio
Monteverdi (1567-1643) zie de bovenvermelde
‘geschiedenis van de Opera’. Monteverdi schreef diverse Madrigalenboeken:
In zijn Vijfde en Zesde boek heeft hij aan de stemmen al een basso continuo
(b.c.) toegevoegd en later ook nog een klavecimbel en andere instrumenten.
Zijn Zevende boek weerspiegelt voor
het eerst heel duidelijk de ideeën van de Camerata, een groep geleerden en kunstenaars in Florence rond
1600, die na bestudering van de
antieke culturen tot de conclusie kwam dat de muziek van de Griekse drama`s
‘monodisch’ moest zijn geweest (solostem met enige instrumentele
begeleiding in akkoorden). Op deze manier kon de expressieve kracht van de tekst tot uitdrukking
worden gebracht zonder dat die werd versluierd. Men begon werken te
schrijven waar een ‘recitatieve’
voordrachtswijze bij hoorde (zingend spreken), die uitermate geschikt was
voor het toneel (het begin van de Opera). Tegenover de ‘prima prattica’,
ontstond de ‘seconda prattica’: de muziek volgt de tekst.
Hij
schreef zijn laatste opera, L`Incoronazione di Poppea, in 1642 te Venetië op een tekst van Busenello,
die weer een bewerking van Tacitus was. Het stuk kent een zeer groot aantal
karakters en zit vol allegorieën en seksualiteit, vooral in het slotduet van Nero en Poppeia: Pur ti miro. Sommigen denken dat de
muziek van dit slotduet van Benedetto Ferrari is en niet van Monteverdi.
Marco da
Gagliano
(1582 –1643) werd in Florence geboren. In 1602 werd hij er zangdocent aan
de kerk van San Lorenzo. In 1607 ging hij naar Mantua waar hij voor de
familie Gonzaga muziek schreef en in 1609 keerde hij weer terug naar
Florence om kapelmeester te worden aan de Compagnia dell'Arcangelo
Raffaello. In datzelfde jaar maakten de Medici hem hofkapelmeester, welke
positie hij 35 jaar vervulde.
Gagliano
schreef voor de Medici familie enorm veel kerkelijke en wereldlijke muziek
en was daarnaast zanger en instrumentalist. Zijn werk is een mix van prima
prattica (conservatief) en seconda prattica (progressief). In un limpido
rio uit 1615 weerspiegelt
vooral de laatste stijl.
Gagliano
was zeer invloedrijk in zijn tijd, maar na zijn dood werd hij overschaduwd
door tijdgenoten als Monteverdi.
Henry Purcell (1659-1695) kwam
ter wereld ten tijde van het Protectoraat van de Puritein Cromwell. In 1660
werd de (absolutistisch, katholiek gezinde) koning Charles II weer uit
ballingschap teruggeroepen. Met hem begon de ‘Restauratieperiode’ op
politiek en cultureel gebied. Vervolgens hielpen de katholieken in 1685
Jacobus II, gehuwd met Maria van Modena (d `Este) op de troon. Door toedoen
van hem en vooral van Maria werd de Italiaanse invloed in de Engelse
muziekwereld enorm versterkt.Toen Jacobus steeds zonder parlement wilde
regeren, overal katholieken op belangrijke posten benoemde en er in 1688
een manlijke opvolger werd geboren en dus een permanent katholiek
absolutisme dreigde, verzocht het parlement (de Hollandse) Willem III van
Oranje Engeland binnen te vallen en Jacobus te verjagen. In 1688 gebeurde
dat en dat heet in de geschiedenis de ‘Glorious Revolution’. Willem en zijn
vrouw Mary (II)werden co- regenten maar in de praktijk regeerde Mary vaak
alleen omdat Willem steeds bezig was met oorlogvoeren tegen met name
Lodewijk XIV. Om geld vrij te maken voor deze oorlogen verstrekten Willem
en Mary veel minder subsidie aan de muziekwereld, zoals aan de Chapel
Royal. Bovendien bepaalde Willem die Calvinist was, dat de ‘Musick’ alleen
nog maar op bepaalde dagen gebruikt mocht worden. Onder het co- regentschap
werd het Parlement weer elk jaar bijeengeroepen, protestantse
andersdenkenden kregen meer vrijheid en katholieken werden van de
troonsopvolging uitgesloten.
Purcell was in 1673 onbezoldigd assistent- beheerder, onderhouder en
stemmer van de orgels, virginalen en fluiten van de koning (Charles II)
geworden. In 1677 werd hij componist der violen, in 1679 organist in de
Westminster Abbey, in 1682 organist van de Chapel Royal nadat hij de ‘eed
van trouw’ had afgelegd, en in 1683 werd hij de officiële beheerder van de
koninklijke instrumenten. Zijn hofbenoemingen werden door Jacobus II en
Willem III steeds herbevestigd, maar het is duidelijk dat iemand in die
tijd zeer ‘flexibel’ moest zijn om zijn positie te kunnen handhaven.
Oh, the
sweet delights of love is
afkomstig uit de semi-opera ‘From the Prophetess or the History of
Dioclesian’
(Z627
uit 1690) en is daarin nummer 30
in de ‘Masque’ akte 5 (Z627/30). Het is
geschreven voor twee sopraan ‘woudgoden’, maar de versie van ‘de Salon’ is een
bewerking voor SA en het is (mij) onbekend van wie deze bewerking is. Zie
de bijlage hieronder voor nadere achtergronden van dit stuk.
Sound the Trumpet is deel 3 van de liederen
cyclus ‘Come, ye Sons of Art’, ook geheten ‘Ode for the Queen Mary`s Birthday’
(april 1694). Het
was de zesde – en laatste- Ode die Purcell schreef voor haar verjaardag.
Z323 is gecomponeerd voor twee counter- tenors, naar men zegt op een tekst
van Nahum Tate (1652- 1715). Purcell gebruikte in plaats van trompetten een
‘grondbas’ met zangers die het trompetgeluid imiteren. De op de Salon
gebruikte uitgave is van Alfred Moffat, die in 1901 werd gepubliceerd bij
Augener en nu in Book one van Stainer & Bell staat. Moffat (1863- 1950)
was een Schotse musicus die arrangementen van veel liederen en duetten van
Purcell heeft gemaakt. Voor nog meer informatie over
Purcell`s leven en werken wordt verwezen naar zijn componistenportret.
|
|
|
|
|
|
|
|
Monteverdi
|
da Gagliano
|
Purcell
|
Bach
|
Handel
|
Donizetti
|
Rubinstein
|
V. Williams
|
Ook
voor J. S. Bach (1685-1750)
wordt naar zijn componistenportret verwezen en naar nieuwsbrief 20 waarin
over zijn duetten en terzetten wordt gesproken.
Zijn Weihnachtsoratorium (BWV 248) is een reeks van zes cantates
die (voor het eerst) rond de kerstdagen -van 25 december 1734 tot 6 januari
1735- werden uitgevoerd, dus niet, zoals nu, achter elkaar. De teksten zijn
volgens sommigen van Picander, het pseudoniem van Christian Friedrich
Henrici, hoewel ze niet in zijn gepubliceerde werken voorkomen. Sommigen
vinden het onjuist om de afzonderlijke delen van het oratorium als
'cantate' aan te duiden, omdat zij niet los van elkaar staan en niet
afzonderlijk in een dienst gebruikt kunnen worden. Bach spreekt zelf ook
niet van 'cantate', maar van 'deel'. Ach wenn wird die Zeit erscheinen
is een terzet voor sopraan, alt en tenor, uit het vijfde deel, ‘Am Sonntage nach
Neujahr’
i.e. 2 januari.
Voor G. F. Händel/
Handel (1685-1759) zie eveneens zijn componistenportret en
nieuwsbrief 17 en 22. Handel was een Duitser die al jong naar Italië
vertrok om theatercomponist te worden. Later vestigde hij zich in
Londen. Omdat de ‘ster’-operazangers waarmee hij werkte veelal Italianen
waren, schreef hij een aantal opera`s in het Italiaans, maar de
Italiaanse opera had het moeilijk: de taal was moeilijk verstaanbaar en de
‘stof” (Grieks- Romeinse mythologie of middeleeuwse ridderstukken) was
‘afgezaagd’. Hetzelfde probleem gold bij de komische opera`s (bedrogen
echtgenoot, domme boerenkinkel). De ellenlange da capo- aria`s werden
alleen ‘gedoogd’ indien gezongen door grote ‘sterren’ en vaak moesten deze
aria`s bij een latere uitvoering herschreven worden omdat er andere zangers
waren.
De
Engelse opera`s waren begin 18de eeuw van een heel ander
karakter dan de Italiaanse: de dialogen werden gesproken en de aria`s waren
eenvoudiger en eigenlijk meer liedjes die men mee kon zingen. Men
beoordeelde de Engelse operazangers meer op hun acteertalent dan op hun
zangkwaliteit. De Italiaanse opera was een kunstvorm voor de hogere klassen
en vooral voor de adel, terwijl de Engelse opera meer bestemd voor een
breed publiek. Tot 1740 wedde Handel op twee paarden: de Italiaanse opera
en het Engelse oratorium waarbij alleen werd gezongen en niet geacteerd, en
uiteindelijk won het laatste genre.
De
aria ‘Non lo dirò col labbro’ uit Händels opera Ptolemeo
(1728), werd door Arthur Somervell (1863-1937) die het muziekonderwijs
in Engeland wilde verbeteren, ‘omgewerkt’ tot het lied ‘Silent Worship’ :
‘Mijn jonkvrouw zingt zo mooi in de tuin dat alle vogels zwijgen en zij is
bekoorlijker dan de mooiste bloem’. De duet- versie is een
arrangement van Maurice Jacobson (1).
Een soort ‘rode draad’:
veel componisten moesten zien te overleven in politiek zware
omstandigheden: rivaliserende godsdiensten, vorsten en steden
|
|
|
|
Een kaart met de belangrijkste plaatsen waar Charles II en Jacobus II
met hun hofhouding verbleven en Henry Purcell dus in ieder geval ook
regelmatig moet zijn geweest.
Verder geeft deze kaart de opmars van Willem III van Oranje in
Engeland weer. Later ging Willem ook nog naar Ierland om daar Jacobus
definitief te verdrijven (de Oranje-marsen in Dublin zijn hier het
restant van)
|
De
godsdienstige situatie ca.
1600 in Duitsland:
Blauw=katholiek
groen= luthers
Geel=
calvinistisch;
Paarse
rand: geestelijke territoria
Het
vierkantje was J. S. Bach`s werkterrein
|
Staatkundige kaart van Italië 1815-1870.
De gebiedsdelen met het jaartal van vereniging staan aangegeven: het
Koninkrijk Sardinië, de Pauselijke Staat, het Koninkrijk van de twee
Siciliën, Het Groot-Hertogdom Toscane, Lombardije, Venetië, de
hertogdommen Lucca, Modena en Parma.
|
Gaetano
Domenico Maria Donizetti (1797- 1848) is volgens het
Operaboek in veel opzichten de miskende meester van de vroegromantische
Italiaanse opera: ‘Hij staat bij
Rossini (1792-1868) en Verdi 1813-1901 in de schaduw, maar legde een brug
tussen hen: hij hield net als Rossini van bel canto en net als Verdi vond
hij dat de muziek het drama moest ondersteunen. Hij was ook een vernieuwer
want hij schrapte de overdadige en vaak herhaald aria`s van Rossini en
vervaagde de scheidslijn tussen recitatief en aria’.
Zijn
leven speelde zich af in een periode dat Italië nog geen eenheidsstaat was:
vanaf de 16de eeuw waren er vele oorlogen tussen de steden, die vaak tegen
elkaar kwamen te staan, telkens in andere verbonden. Daarna herenigden de losse
stadstaten zich langzaam uit angst voor nieuwe grote mogendheden als het
Frankrijk van Napoleon en Oostenrijk onder de Habsburgers. Beide
landen vielen verschillende keren binnen en Frankrijk kreeg de controle
over Italië, terwijl Zuid-Tirol Oostenrijks grondgebied werd. Vanaf
het Congres van Wenen in 1815 werd in Italië gestreefd naar een
nationale eenwording. Dit was de tijd van het Risorgimento (1815-
1870) een heterogene beweging want zowel monarchisten als republikeinen
konden zich achter het streven naar een Italiaanse eenheidsstaat scharen.
Een belangrijke rol speelde hierbij het Koninkrijk Sardinië, dat later
de basis vormde voor het koninkrijk Italië. Op 17
maart 1861 werd het koninkrijk Italië uitgeroepen met Victor
Emanuel II als koning, maar de echte eenheid kwam pas tot stand in 1870.
In deze verwarde politieke situatie werd hij
geboren in een arm gezin bij Bergamo, waar hij gratis muziekles kreeg van kapelmeester en operacomponist Johann Simon Mayr (1763-1845).
Hij werd toegelaten tot het conservatorium van Bologna waar hij vooral
gewijde muziek studeerde. Zijn diensttijd in het Oostenrijkse leger werd
afgekocht door een vermogende dame, wier beschermeling hij werd. Donizetti
voelde zich echter vooral aangetrokken tot opera, ook omdat daar in de
steden veel vraag naar was, en hij schreef zowel opera seria als buffa.
Zijn eerste opera Enrico di
Borgogna had succes in Venetië. Hij schreef in 12 jaar tijd 31 werken,
waarvan de meeste in Napels. Hij situeerde ze vaak in het protestantse
Groot- Brittannië om de katholieke censuur te omzeilen.
De
jaren dertig waren voor hem droevige jaren: Er waren grote cholera-epidemieën: veel mensen overleden
en operahuizen moesten sluiten. Op 1 juni 1828 was hij getrouwd met Virginia
Vaselli en zij kregen 3 kinderen die allen vlak na of voor de geboorte zijn
overleden. Virginia stierf zelf ook in 1837 in het kraambed van hun derde
kind. Verder verloor hij de strijd om de opvolging van Nicola Antonio Zingarelli als directeur van het Real Collegio di Musica di
Napoli te Napels, omdat deze laatste van Napolitaanse afkomst was.
Daarnaast begonnen de eerste verschijnselen van de syfilis waaraan hij
later zou overlijden, zich te openbaren.
Donizetti ging in 1839 naar Parijs. Later bracht
hij voor Rossini diens Stabat Mater in Bologna op de planken, waarna deze hem
diamanten manchetknopen cadeau gaf en een aanbevelingsbrief voor graaf
Metternich te Wenen. Het hof in Wenen bood hem een functie aan als
kapelmeester met het recht elk jaar 6 maanden in het buitenland door te
brengen. Donizetti accepteerde gretig, wat hem door patriottische Italianen
verweten werd: Oostenrijk was voor hen een bezettende macht. Eind
1842 keerde hij terug naar Parijs en in 1846 werd hij opgenomen in een
kliniek in Ivry bij Parijs. De Fransen hebben een tijd de wens van de
familie en vrienden om hem terug te laten keren naar Italië geblokkeerd.
Onder Oostenrijkse druk kon hij in 1847 Parijs verlaten, als een dement,
verlamd en incontinent wrak, waarna hij in 1848 in Bergamo stierf.
Aan hem wordt de compositie toegeschreven van
75 opera's, 16 symfonieën, 19 strijkkwartetten, 193 liederen, 45 duetten, 3 oratoria, 28 cantates, soloconcerten, sonates en kamermuziek.
T`intendo sì, mio cor, Duettino per camera, is een compositie
uit 1831, op tekst van Pietro Metastasio (1698
– 1782), het pseudoniem van P.
Antonio Domenico Bonaventura Trapassi. Het duet werd onder die titel
gedrukt in de serie Passatempi musicali (o sia raccolta di Ariette e Duettini
per camera inediti, etc.), Napoli 1824- 1825, welke in 2011 opnieuw werd
uitgegeven. Donizetti gaf zelf aan het lied de naam La voce del core.
Anton
Gregorjevitsj Rubinstein (1829 –1894) werd geboren in
een Russisch- Joods gezin dat naar Moskou verhuisde toen Anton vijf jaar
was. Toen hij acht jaar was kreeg hij zijn eerste pianolessen. Als
componist kreeg Rubinstein zijn scholing in Berlijn. In 1848 vestigde
hij zich in Sint-Petersburg, in die tijd de hoofdstad van
Rusland. Rubinstein was als pianist een van de grootste
virtuozen van de negentiende eeuw en de enige serieuze rivaal van Franz
Liszt. Daarnaast was hij in 1862 de stichter van het conservatorium van
Sint-Petersburg. Anton Rubinstein schreef in een romantische, westers
georiënteerde stijl. Hij nam daarmee afstand van de leden van
het ‘Machtige Hoopje’ of ‘de Groep van de Vijf’ (Balakirev, Cui,
Moessorgski, Rimski-Korsakow en Borodin), die een eigen Russische stijl
nastreefden. De ‘Groep’ die bestaan heeft tot 1872, wilde zich
bevrijden van de voogdij van de Italiaanse en Duitse school. Rubinsteins
composities waren noch naar de zin van Russische nationalisten, noch naar
die van progressieve musici. Zijn tweeslachtige raciale, godsdienstige en
muzikale persoonlijkheid werd als volgt door hemzelf beschreven: ‘Voor de
Christenen ben ik een Jood en voor de Joden een Christen; voor de Russen
ben ik een Duitser en voor de Duitsers ben ik een Rus, voor de Futuristen
ben ik een Classicist en voor de Classicisten ben ik een Futurist. Ik ben vlees
noch vis”.
Rubinstein
heeft heel veel geschreven, veelal in ‘moderato’ tempo, voor o.a. piano,
strijkers en stem. Hij heeft tevergeefs geprobeerd een nieuwe operavorm, de
religieuze opera, te introduceren. Hij droomde ervan Bachs
passies op te voeren en hij componeerde acht uur durende bijbelse opera`s.
In 1872 maakte hij een tour naar de Verenigde Staten waar hij in acht
maanden 215 keer optrad.
Hij schreef twee duet bundels:
opus 48 (‘Twaalf duetten op Russische tekst’ voltooid in 1852, gewijd
aan Frau Julie Meyer en Fräulein Mathilde Beer) en opus 67 (voor Fräulein
Maria en Emilie Thörner). Есть тихая
роша (=Im heimischen Land), is nr. 3 van opus 48, op tekst van
Alekseyev en
vertaald in het Duits door Friedrich von Bodenstedt.
Voor uitgebreide
informatie over Ralph
Vaughan Williams
(1872-1958) wordt ook verwezen naar zijn componistenportret. Vaughan
Williams had veel belangstelling voor volksliederen en muziek uit de Britse
Renaissance. Muzikaal gezien behoort hij tot de periode van de
Laat-Romantiek. Zijn ‘It was a lover and his lass’ is een van de zeer vele zettingen
van een tekst in Acte V, Scene 3 van William Shakespeare uit ‘As You Like
It’, waarvan Thomas Morley de eerste versie maakte. Voor de complete tekst
van het lied zie de bijlage.
|
Bijlagen:
Bij
deze workshop wordt er van uit gegaan dat men het Frans, Duits en Engels
enigszins beheerst. Daarom worden van liederen in deze talen geen
vertalingen gegeven. Derhalve volgen hieronder alleen vertalingen vanuit
het Italiaans:
Monteverdi:
Pur Ti Miro, Pur ti stringo,
pur ti godo, pur t’annodo
più non peno, più non moro,
O mia vita, o mio tesoro.
Io son tua, speme mia
dillo dí l’idol mio,
tu sei pur, si mio ben,
Si mio cor, mi a vita
|
I adore you, I embrace you,
I desire you, I enchain you,
no more grieving, no more
sorrow,
O my dearest, O my beloved.
I am yours, O my love,
tell me so, you are mine,
mine alone, O my love.
Feel my heart, see my love, see.
|
Gagliano:
In un
limpido rio la mia
dolce nemica un dì
s`affisse e sospirando
disse:
O fedel mio meraviglia
non è s `a tanto ardore
hai di cenere il volto
e fiamma il core
|
One day my sweet enemy
looked into a clear stream
And said, sighing:
Oh my faithful one: It
is no wonder that so much ardour
should make your face
like ashes and your heart like flame
|
Purcell, From the
Prophetess or the History of Dioclesian
is de eerste van Purcells vijf semi-opera'`s. Het libretto was gebaseerd op het toneelstuk
The Prophetess van John Fletcher en Philip Massinger uit 1622 en is een
bewerking van de hand van Thomas Betterton, een van de belangrijkste
acteurs uit 17de-eeuws Engeland en manager van het Dorset Garden Theatre.
Het werk bevat, zoals typisch voor die tijd, ook vele dansen.. Het werk
heeft vijf bedrijven, waarvan het laatste een lange masque bevat. John
Dryden schreef een proloog, maar wegens de kritiek op Koning Willem III
van Engeland, die op dat moment oorlog voerde in Ierland, werd deze reeds
na één opvoering verboden.
Het stuk handelt over de Romeinse
keizer Diocletianus, maar vooral over de eeuwige strijd tussen plicht en
liefde. Diocles is een gewoon soldaat en wordt bemind door Drusilla.
Drusilla's tante Delphia is een zieneres en zij voorspelt dat Diocles
keizer zal worden, als hij 'het zwijn' heeft gedood. De soldaat velt veel
zwijnen, maar pas als hij Aper, de moordenaar van de vorige keizer
Numerianus doodt (Aper = Latijn voor beer of mannetjeszwijn) wordt hij
tot mede-keizer uitgeroepen en neemt de naam Dioclesian aan. De huidige
keizer, nu mede-keizer, Charinus heeft een mooie zuster, Prinses Aurelia,
en tot woede van de zieneres besluit Dioclesian haar te trouwen, in
plaats van Drusilla. Delphia stuurt een monster om de huwelijksplechtigheid
te verstoren. Vervolgens zorgt zij dat Prinses Aurelia verliefd wordt op
Maximinian, neef en metgezel van Dioclesian. Na nog enige verwikkelingen
krijgt Dioclesian uiteindelijk berouw, geeft zijn co-keizerschap aan
Maximinian en trekt zich met Drusilla terug in het landhuis van zijn
vader. Daar is hij nog niet veilig voor de jaloerse Maximinian, maar
wordt gered door Delphia. De finale Masque toont het spektakel dat
Delphia met haar magische krachten oproept om de gelukkige afloop te
vieren.
5de
bedrijf (en detail):
De
nog steeds jaloerse Maximinian zoekt Dioclesian op in zijn huis op het
platteland en wil hem doden, maar wordt door Delphia tegengehouden.
Dioclesian schenkt hem vergiffenis en vraagt Delphia om een feest te
organiseren dat gepast is om een keizer mee te ontvangen. Dat wordt de
masque die het grootste deel van het laatste bedrijf vormt: Cupido
bijgestaan door het koor roept de woudbewoners tevoorschijn. Een enorme
machine komt naar beneden en blijft boven het toneel hangen. Hij bestaat
uit vier platforms, mini-toneeltjes, elk iets hoger dan de vorige en elk
een paleis van een god voorstellend, tezamen zo groot als het hele
toneel. Nimfen, faunen, najaden, bosgoden, herders en herderinnen,
volgelingen van Bacchus en van Cupido zingen en dansen. Met een loflied
van het koor op de overwinning van De Liefde en een dans waaraan het hele
gezelschap deelneemt, eindigt het werk.
Dioclesian
was zeer populair en werd vaak opgevoerd. Het is bekend uit de
regieaanwijzingen en verslagen van ooggetuigen dat de opvoeringen
buitengewoon spectaculair waren: er werd van ingewikkelde decors
gebruikgemaakt.
|
Donizetti
T'intendo, sì, mio cor,
Con tanto palpitar!
So che ti vuoi lagnar,
Che amante sei.
Ah! taci il tuo dolor,
Ah! soffri il tuo martir
Tacilo, tacilo e non
tradir
L'affetti
miei, l'affetti miei
|
I hear you, oh my heart, beating so hard! I know you want to plead Your love. Ah! Ignore your pain, Ah! Take your burden Be silent, be silent don't betray My feelings, my feelings!
(vertaling Linda Godry –noot 2)
|
It
was a lover and hiss lass:
(I'faith, i'faith; and both in a tune, like
two gipsies on a horse).
SONG. It was a lover and his lass, With a hey, and a ho, and a hey
nonino, That o'er the green corn-field did pass In the spring
time, the only pretty ring time, When birds do sing, hey ding a
ding, ding: Sweet lovers love the spring.
Between the acres of the rye, With a hey, and a ho, and a hey
nonino These pretty country folks would lie, In spring time,
& c.
This carol they began that hour, With a hey, and a ho, and a hey
nonino, How that a life was but a flower In spring time, &
c.
And therefore take the present time, With a hey, and a ho, and a hey
nonino; For love is crowned with the prime . In spring
time, & c.
|
|