Nieuwsbrief 32 (maart 2014)

                                                               Thema Allerlei

 

 

Omdat deze SALON geen specifiek thema heeft, is het niet mogelijk een ‘rode draad’ te geven, waarbinnen de stukken passen. Enige zijn al in eerdere SALONS ter sprake gekomen en de betreffende gegevens zijn uit de bijbehorende nieuwsbrieven overgenomen. Van een aantal componisten is een componistenportret verschenen.

Claudio Monteverdi en Marco da Gagliano behoren beiden tot de componisten van de vroege barok. Voor een uitgebreide beschrijving van de periode van de barok wordt doorverwezen naar een reeds eerder gepubliceerde inleiding hierover. Voor de ontstaansgeschiedenis van de Opera volg de link: Opera.

 

1600

1700

1800

1900

2000

Renaissance                 ----      Barok

Romantiek

       A-tonaliteit

 

Monteverdi 1567-1643

da Gagliano 1582-1643          

               Purcell     1659-1695

                           Bach    1685           -          1750

                           Handel 1685           -            1759

Donizetti 1797- 1848

Rubinstein 1829    -      1894

  Vaughan Williams 1872        -                      1958

                                         

 

Voor uitgebreide informatie over leven, werken en de betekenis van  de vroege- barok componist Claudio Monteverdi  (1567-1643) zie de bovenvermelde ‘geschiedenis van de Opera’. Monteverdi schreef diverse Madrigalenboeken: In zijn Vijfde en Zesde boek heeft hij aan de stemmen al een basso continuo (b.c.) toegevoegd en later ook nog een klavecimbel en andere instrumenten. Zijn Zevende boek weerspiegelt  voor het eerst heel duidelijk de ideeën van de Camerata, een groep geleerden en kunstenaars in Florence rond 1600,  die na bestudering van de antieke culturen tot de conclusie kwam dat de muziek van de Griekse drama`s ‘monodisch’ moest zijn geweest (solostem met enige instrumentele begeleiding in akkoorden). Op deze manier kon de expressieve  kracht van de tekst tot uitdrukking worden gebracht zonder dat die werd versluierd. Men begon werken te schrijven waar een  ‘recitatieve’ voordrachtswijze bij hoorde (zingend spreken), die uitermate geschikt was voor het toneel (het begin van de Opera). Tegenover de ‘prima prattica’, ontstond de ‘seconda prattica’: de muziek volgt de tekst.

Hij schreef  zijn laatste opera, L`Incoronazione di Poppea, in 1642  te Venetië op een tekst van Busenello, die weer een bewerking van Tacitus was. Het stuk kent een zeer groot aantal karakters en zit vol allegorieën en seksualiteit, vooral  in het slotduet van Nero en Poppeia: Pur ti miro. Sommigen denken dat de muziek van dit slotduet van Benedetto Ferrari is en niet van Monteverdi.

 

Marco da Gagliano (1582 –1643) werd in Florence geboren. In 1602 werd hij er zangdocent aan de kerk van San Lorenzo. In 1607 ging hij naar Mantua waar hij voor de familie Gonzaga muziek schreef en in 1609 keerde hij weer terug naar Florence om kapelmeester te worden aan de Compagnia dell'Arcangelo Raffaello. In datzelfde jaar maakten de Medici hem hofkapelmeester, welke positie hij 35 jaar vervulde.

Gagliano schreef voor de Medici familie enorm veel kerkelijke en wereldlijke muziek en was daarnaast zanger en instrumentalist. Zijn werk is een mix van prima prattica (conservatief) en seconda prattica (progressief). In un limpido rio uit 1615 weerspiegelt vooral de laatste stijl.

Gagliano was zeer invloedrijk in zijn tijd, maar na zijn dood werd hij overschaduwd door tijdgenoten als Monteverdi.

 

Henry Purcell (1659-1695) kwam ter wereld ten tijde van het Protectoraat van de Puritein Cromwell. In 1660 werd de (absolutistisch, katholiek gezinde) koning Charles II weer uit ballingschap teruggeroepen. Met hem begon de ‘Restauratieperiode’ op politiek en cultureel gebied. Vervolgens hielpen de katholieken in 1685 Jacobus II, gehuwd met Maria van Modena (d `Este) op de troon. Door toedoen van hem en vooral van Maria werd de Italiaanse invloed in de Engelse muziekwereld enorm versterkt.Toen Jacobus steeds zonder parlement wilde regeren, overal katholieken op belangrijke posten benoemde en er in 1688 een manlijke opvolger werd geboren en dus een permanent katholiek absolutisme dreigde, verzocht het parlement (de Hollandse) Willem III van Oranje Engeland binnen te vallen en Jacobus te verjagen. In 1688 gebeurde dat en dat heet in de geschiedenis de ‘Glorious Revolution’. Willem en zijn vrouw Mary (II)werden co- regenten maar in de praktijk regeerde Mary vaak alleen omdat Willem steeds bezig was met oorlogvoeren tegen met name Lodewijk XIV. Om geld vrij te maken voor deze oorlogen verstrekten Willem en Mary veel minder subsidie aan de muziekwereld, zoals aan de Chapel Royal. Bovendien bepaalde Willem die Calvinist was, dat de ‘Musick’ alleen nog maar op bepaalde dagen gebruikt mocht worden. Onder het co- regentschap werd het Parlement weer elk jaar bijeengeroepen, protestantse andersdenkenden kregen meer vrijheid en katholieken werden van de troonsopvolging uitgesloten.

Purcell was in 1673 onbezoldigd assistent- beheerder, onderhouder en stemmer van de orgels, virginalen en fluiten van de koning (Charles II) geworden. In 1677 werd hij componist der violen, in 1679 organist in de Westminster Abbey, in 1682 organist van de Chapel Royal nadat hij de ‘eed van trouw’ had afgelegd, en in 1683 werd hij de officiële beheerder van de koninklijke instrumenten. Zijn hofbenoemingen werden door Jacobus II en Willem III steeds herbevestigd, maar het is duidelijk dat iemand in die tijd zeer ‘flexibel’ moest zijn om zijn positie te kunnen handhaven.

Oh, the sweet delights of love is afkomstig uit de semi-opera ‘From the Prophetess or the History of Dioclesian’

(Z627 uit 1690) en is daarin nummer 30 in de ‘Masque’ akte 5 (Z627/30). Het is geschreven voor twee sopraan ‘woudgoden’, maar de versie van ‘de Salon’ is een bewerking voor SA en het is (mij) onbekend van wie deze bewerking is. Zie de bijlage hieronder voor nadere achtergronden van dit stuk.

Sound the Trumpet  is deel 3 van de liederen cyclus ‘Come, ye Sons of Art’, ook geheten ‘Ode for the Queen Mary`s Birthday’ (april 1694). Het was de zesde – en laatste- Ode die Purcell schreef voor haar verjaardag. Z323 is gecomponeerd voor twee counter- tenors, naar men zegt op een tekst van Nahum Tate (1652- 1715). Purcell gebruikte in plaats van trompetten een ‘grondbas’ met zangers die het trompetgeluid imiteren. De op de Salon gebruikte uitgave is van Alfred Moffat, die in 1901 werd gepubliceerd bij Augener en nu in Book one van Stainer & Bell staat. Moffat (1863- 1950) was een Schotse musicus die arrangementen van veel liederen en duetten van Purcell heeft gemaakt. Voor nog meer informatie over Purcell`s leven en werken wordt verwezen naar zijn componistenportret.

 

monteverdi

da Gagliano

portret van Purcell door GodfreyKneller tijdens P

j

Haendel

Donizetti

Rubinstein

Vaughan Williams

    Monteverdi

  da Gagliano

       Purcell

          Bach

        Handel

     Donizetti

   Rubinstein

   V. Williams

 

Ook voor J. S. Bach (1685-1750) wordt naar zijn componistenportret verwezen en naar nieuwsbrief 20 waarin over zijn duetten en terzetten wordt gesproken. Zijn Weihnachtsoratorium (BWV 248) is een reeks van zes cantates die (voor het eerst) rond de kerstdagen -van 25 december 1734 tot 6 januari 1735- werden uitgevoerd, dus niet, zoals nu, achter elkaar. De teksten zijn volgens sommigen van Picander, het pseudoniem van Christian Friedrich Henrici, hoewel ze niet in zijn gepubliceerde werken voorkomen. Sommigen vinden het onjuist om de afzonderlijke delen van het oratorium als 'cantate' aan te duiden, omdat zij niet los van elkaar staan en niet afzonderlijk in een dienst gebruikt kunnen worden. Bach spreekt zelf ook niet van 'cantate', maar van 'deel'. Ach wenn wird die Zeit erscheinen is een terzet voor sopraan, alt en tenor, uit het vijfde deel, ‘Am Sonntage nach Neujahr i.e. 2 januari.

 

Voor G. F. Händel/ Handel (1685-1759) zie eveneens zijn componistenportret en nieuwsbrief 17 en 22. Handel was een Duitser die al jong naar Italië vertrok om theatercomponist te worden. Later vestigde hij zich in Londen. Omdat de ‘ster’-operazangers waarmee hij werkte veelal Italianen waren, schreef hij een aantal opera`s in het Italiaans, maar de Italiaanse opera had het moeilijk: de taal was moeilijk verstaanbaar en de ‘stof” (Grieks- Romeinse mythologie of middeleeuwse ridderstukken) was ‘afgezaagd’. Hetzelfde probleem gold bij de komische opera`s (bedrogen echtgenoot, domme boerenkinkel). De ellenlange da capo- aria`s werden alleen ‘gedoogd’ indien gezongen door grote ‘sterren’ en vaak moesten deze aria`s bij een latere uitvoering herschreven worden omdat er andere zangers waren.

De Engelse opera`s waren begin 18de eeuw van een heel ander karakter dan de Italiaanse: de dialogen werden gesproken en de aria`s waren eenvoudiger en eigenlijk meer liedjes die men mee kon zingen. Men beoordeelde de Engelse operazangers meer op hun acteertalent dan op hun zangkwaliteit. De Italiaanse opera was een kunstvorm voor de hogere klassen en vooral voor de adel, terwijl de Engelse opera meer bestemd voor een breed publiek. Tot 1740 wedde Handel op twee paarden: de Italiaanse opera en het Engelse oratorium waarbij alleen werd gezongen en niet geacteerd, en uiteindelijk won het laatste genre.

De aria ‘Non lo dirò col labbro uit Händels opera Ptolemeo (1728), werd door Arthur Somervell (1863-1937) die het muziekonderwijs in Engeland wilde verbeteren, ‘omgewerkt’ tot het lied Silent Worship : ‘Mijn jonkvrouw zingt zo mooi in de tuin dat alle vogels zwijgen en zij is bekoorlijker dan de mooiste bloem’. De duet- versie is een arrangement van Maurice Jacobson (1).

 

Een soort ‘rode draad’: veel componisten moesten zien te overleven in politiek zware omstandigheden: rivaliserende godsdiensten, vorsten en steden

invasie willem III

 

 

 

godsdienstverdeling 16de eeuw

350px-Italy_unification_1815_1870                

Een kaart met de belangrijkste plaatsen waar Charles II en Jacobus II met hun hofhouding verbleven en Henry Purcell dus in ieder geval ook regelmatig moet zijn geweest.

Verder geeft deze kaart de opmars van Willem III van Oranje in Engeland weer. Later ging Willem ook nog naar Ierland om daar Jacobus definitief te verdrijven (de Oranje-marsen in Dublin zijn hier het restant van)

 

De godsdienstige situatie ca. 1600 in Duitsland:

 Blauw=katholiek 

 groen= luthers

Geel= calvinistisch;

Paarse rand:  geestelijke territoria

 

Het vierkantje was J. S. Bach`s werkterrein

Staatkundige kaart van Italië 1815-1870. De gebiedsdelen met het jaartal van vereniging staan aangegeven: het Koninkrijk Sardinië, de Pauselijke Staat, het Koninkrijk van de twee Siciliën, Het Groot-Hertogdom Toscane, Lombardije, Venetië, de hertogdommen Lucca, Modena en Parma.

 

Gaetano Domenico Maria Donizetti (1797- 1848) is volgens het Operaboek in veel opzichten de miskende meester van de vroegromantische Italiaanse opera: ‘Hij staat bij Rossini (1792-1868) en Verdi 1813-1901 in de schaduw, maar legde een brug tussen hen: hij hield net als Rossini van bel canto en net als Verdi vond hij dat de muziek het drama moest ondersteunen. Hij was ook een vernieuwer want hij schrapte de overdadige en vaak herhaald aria`s van Rossini en vervaagde de scheidslijn tussen recitatief en aria’.

Zijn leven speelde zich af in een periode dat Italië nog geen eenheidsstaat was: vanaf de 16de eeuw waren er vele oorlogen tussen de steden, die vaak tegen elkaar kwamen te staan, telkens in andere verbonden. Daarna herenigden de losse stadstaten zich langzaam uit angst voor nieuwe grote mogendheden als het Frankrijk van Napoleon en Oostenrijk onder de Habsburgers. Beide landen vielen verschillende keren binnen en Frankrijk kreeg de controle over Italië, terwijl Zuid-Tirol  Oostenrijks grondgebied werd. Vanaf het Congres van Wenen in 1815 werd in Italië gestreefd naar een nationale eenwording. Dit was de tijd van het Risorgimento (1815- 1870) een heterogene beweging want zowel monarchisten als republikeinen konden zich achter het streven naar een Italiaanse eenheidsstaat scharen. Een belangrijke rol speelde hierbij het Koninkrijk Sardinië, dat later de basis vormde voor het koninkrijk Italië. Op 17 maart 1861 werd het koninkrijk Italië uitgeroepen met Victor Emanuel II als koning, maar de echte eenheid kwam pas tot stand in 1870.

 

In deze verwarde politieke situatie werd hij geboren in een arm gezin bij Bergamo, waar hij gratis muziekles kreeg van kapelmeester en operacomponist Johann Simon Mayr (1763-1845). Hij werd toegelaten tot het conservatorium van Bologna waar hij vooral gewijde muziek studeerde. Zijn diensttijd in het Oostenrijkse leger werd afgekocht door een vermogende dame, wier beschermeling hij werd. Donizetti voelde zich echter vooral aangetrokken tot opera, ook omdat daar in de steden veel vraag naar was, en hij schreef zowel opera seria als buffa. Zijn eerste opera Enrico di Borgogna had succes in Venetië. Hij schreef in 12 jaar tijd 31 werken, waarvan de meeste in Napels. Hij situeerde ze vaak in het protestantse Groot- Brittannië om de katholieke censuur te omzeilen.

De jaren dertig waren voor hem droevige jaren: Er waren grote cholera-epidemieën: veel mensen overleden en operahuizen moesten sluiten. Op 1 juni 1828 was hij getrouwd met Virginia Vaselli en zij kregen 3 kinderen die allen vlak na of voor de geboorte zijn overleden. Virginia stierf zelf ook in 1837 in het kraambed van hun derde kind. Verder verloor hij de strijd om de opvolging van Nicola Antonio Zingarelli als directeur van het Real Collegio di Musica di Napoli te Napels, omdat deze laatste van Napolitaanse afkomst was. Daarnaast begonnen de eerste verschijnselen van de syfilis waaraan hij later zou overlijden, zich te openbaren.

Donizetti ging in 1839 naar Parijs. Later bracht hij voor Rossini diens Stabat Mater in Bologna op de planken, waarna deze hem diamanten manchetknopen cadeau gaf en een aanbevelingsbrief voor graaf Metternich te Wenen. Het hof in Wenen bood hem een functie aan als kapelmeester met het recht elk jaar 6 maanden in het buitenland door te brengen. Donizetti accepteerde gretig, wat hem door patriottische Italianen verweten werd: Oostenrijk was voor hen een bezettende macht. Eind 1842 keerde hij terug naar Parijs en in 1846 werd hij opgenomen in een kliniek in Ivry bij Parijs. De Fransen hebben een tijd de wens van de familie en vrienden om hem terug te laten keren naar Italië geblokkeerd. Onder Oostenrijkse druk kon hij in 1847 Parijs verlaten, als een dement, verlamd en incontinent wrak, waarna hij in 1848 in Bergamo stierf.

 

Aan hem wordt de compositie toegeschreven van 75 opera's, 16 symfonieën, 19 strijkkwartetten, 193 liederen, 45 duetten, 3 oratoria, 28 cantates, soloconcerten, sonates en kamermuziek.

T`intendo sì, mio cor, Duettino per camera, is een compositie uit 1831, op tekst van Pietro Metastasio (1698 – 1782), het pseudoniem van  P. Antonio Domenico Bonaventura Trapassi. Het duet werd onder die titel gedrukt in de serie Passatempi musicali (o sia raccolta di Ariette e Duettini per camera inediti, etc.), Napoli 1824- 1825, welke in 2011 opnieuw werd uitgegeven. Donizetti gaf zelf aan het lied de naam La voce del core.

 

Anton Gregorjevitsj Rubinstein (1829 –1894) werd geboren in een Russisch- Joods gezin dat naar Moskou verhuisde toen Anton vijf jaar was. Toen hij acht jaar was kreeg hij zijn eerste pianolessen. Als componist kreeg Rubinstein zijn scholing in Berlijn. In 1848 vestigde hij zich in Sint-Petersburg, in die tijd de hoofdstad van Rusland.  Rubinstein was als pianist een van de grootste virtuozen van de negentiende eeuw en de enige serieuze rivaal van Franz Liszt. Daarnaast was hij in 1862 de stichter van het conservatorium van Sint-Petersburg. Anton Rubinstein schreef in een romantische, westers georiënteerde stijl.  Hij nam daarmee afstand van de leden van het ‘Machtige Hoopje’ of ‘de Groep van de Vijf’ (Balakirev, Cui, Moessorgski, Rimski-Korsakow en Borodin), die een eigen Russische stijl nastreefden.  De ‘Groep’ die bestaan heeft tot 1872, wilde zich bevrijden van de voogdij van de Italiaanse en Duitse school. Rubinsteins composities waren noch naar de zin van Russische nationalisten, noch naar die van progressieve musici. Zijn tweeslachtige raciale, godsdienstige en muzikale persoonlijkheid werd als volgt door hemzelf beschreven: ‘Voor de Christenen ben ik een Jood en voor de Joden een Christen; voor de Russen ben ik een Duitser en voor de Duitsers ben ik een Rus, voor de Futuristen ben ik een Classicist en voor de Classicisten ben ik een Futurist. Ik ben vlees noch vis”.

Rubinstein heeft heel veel geschreven, veelal in ‘moderato’ tempo, voor o.a. piano, strijkers en stem. Hij heeft tevergeefs geprobeerd een nieuwe operavorm, de religieuze opera, te introduceren.  Hij droomde ervan Bachs passies op te voeren en hij componeerde acht uur durende bijbelse opera`s. In 1872 maakte hij een tour naar de Verenigde Staten waar hij in acht maanden 215 keer optrad. 

Hij schreef twee duet bundels: opus 48 (‘Twaalf duetten op Russische tekst’ voltooid in 1852, gewijd aan Frau Julie Meyer en Fräulein Mathilde Beer) en opus 67 (voor Fräulein Maria en Emilie Thörner).  Есть тихая роша (=Im heimischen Land), is nr. 3 van opus 48, op tekst van Alekseyev en vertaald in het Duits door Friedrich von Bodenstedt.

 

Voor uitgebreide informatie over Ralph Vaughan Williams (1872-1958) wordt ook verwezen naar zijn componistenportret. Vaughan Williams had veel belangstelling voor volksliederen en muziek uit de Britse Renaissance. Muzikaal gezien behoort hij tot de periode van de Laat-Romantiek. Zijn ‘It was a lover and his lass’ is een van de zeer vele zettingen van een tekst in Acte V, Scene 3 van William Shakespeare uit ‘As You Like It’, waarvan Thomas Morley de eerste versie maakte. Voor de complete tekst van het lied zie de bijlage.

 

Bijlagen:

Bij deze workshop wordt er van uit gegaan dat men het Frans, Duits en Engels enigszins beheerst. Daarom worden van liederen in deze talen geen vertalingen gegeven. Derhalve volgen hieronder alleen vertalingen vanuit het Italiaans:

Monteverdi:

Pur Ti Miro, Pur ti stringo,
pur ti godo, pur t’annodo
più non peno, più non moro,
O mia vita, o mio tesoro.
Io son tua, speme mia
dillo dí l’idol mio,
tu sei pur, si mio ben,
Si mio cor, mi a vita

 

 

I adore you, I embrace you,
I desire you, I enchain you,
no more grieving, no more sorrow,
O my dearest, O my beloved.
I am yours, O my love,
tell me so, you are mine,
mine alone, O my love.
Feel my heart, see my love, see.

Gagliano:

In un limpido rio la mia dolce nemica un dì

s`affisse e sospirando disse:

O fedel mio meraviglia non è s `a tanto ardore

hai di cenere il volto e fiamma il core

 

 

One day my sweet enemy looked into a clear stream

And said, sighing:

Oh my faithful one: It is no wonder that so much ardour

should make your face like ashes and your heart like flame 

Purcell, From the Prophetess or the History of Dioclesian is de eerste van Purcells vijf semi-opera'`s.  Het libretto was gebaseerd op het toneelstuk The Prophetess van John Fletcher en Philip Massinger uit 1622 en is een bewerking van de hand van Thomas Betterton, een van de belangrijkste acteurs uit 17de-eeuws Engeland en manager van het Dorset Garden Theatre. Het werk bevat, zoals typisch voor die tijd, ook vele dansen.. Het werk heeft vijf bedrijven, waarvan het laatste een lange masque bevat. John Dryden schreef een proloog, maar wegens de kritiek op Koning Willem III van Engeland, die op dat moment oorlog voerde in Ierland, werd deze reeds na één opvoering verboden.

Het stuk handelt over de Romeinse keizer Diocletianus, maar vooral over de eeuwige strijd tussen plicht en liefde. Diocles is een gewoon soldaat en wordt bemind door Drusilla. Drusilla's tante Delphia is een zieneres en zij voorspelt dat Diocles keizer zal worden, als hij 'het zwijn' heeft gedood. De soldaat velt veel zwijnen, maar pas als hij Aper, de moordenaar van de vorige keizer Numerianus doodt (Aper = Latijn voor beer of mannetjeszwijn) wordt hij tot mede-keizer uitgeroepen en neemt de naam Dioclesian aan. De huidige keizer, nu mede-keizer, Charinus heeft een mooie zuster, Prinses Aurelia, en tot woede van de zieneres besluit Dioclesian haar te trouwen, in plaats van Drusilla. Delphia stuurt een monster om de huwelijksplechtigheid te verstoren. Vervolgens zorgt zij dat Prinses Aurelia verliefd wordt op Maximinian, neef en metgezel van Dioclesian. Na nog enige verwikkelingen krijgt Dioclesian uiteindelijk berouw, geeft zijn co-keizerschap aan Maximinian en trekt zich met Drusilla terug in het landhuis van zijn vader. Daar is hij nog niet veilig voor de jaloerse Maximinian, maar wordt gered door Delphia. De finale Masque toont het spektakel dat Delphia met haar magische krachten oproept om de gelukkige afloop te vieren.

5de bedrijf (en detail):

De nog steeds jaloerse Maximinian zoekt Dioclesian op in zijn huis op het platteland en wil hem doden, maar wordt door Delphia tegengehouden. Dioclesian schenkt hem vergiffenis en vraagt Delphia om een feest te organiseren dat gepast is om een keizer mee te ontvangen. Dat wordt de masque die het grootste deel van het laatste bedrijf vormt: Cupido bijgestaan door het koor roept de woudbewoners tevoorschijn. Een enorme machine komt naar beneden en blijft boven het toneel hangen. Hij bestaat uit vier platforms, mini-toneeltjes, elk iets hoger dan de vorige en elk een paleis van een god voorstellend, tezamen zo groot als het hele toneel. Nimfen, faunen, najaden, bosgoden, herders en herderinnen, volgelingen van Bacchus en van Cupido zingen en dansen. Met een loflied van het koor op de overwinning van De Liefde en een dans waaraan het hele gezelschap deelneemt, eindigt het werk.

 

Dioclesian was zeer populair en werd vaak opgevoerd. Het is bekend uit de regieaanwijzingen en verslagen van ooggetuigen dat de opvoeringen buitengewoon spectaculair waren: er werd van ingewikkelde decors gebruikgemaakt.

 

Donizetti

T'intendo, sì, mio cor,

Con tanto palpitar!

So che ti vuoi lagnar,

Che amante sei.

 

Ah! taci il tuo dolor,

Ah! soffri il tuo martir

Tacilo, tacilo e non tradir

L'affetti miei, l'affetti miei

 

 
I hear you, oh  my heart,
beating so hard!
I know you want to plead
Your love.
 
Ah! Ignore your pain,
Ah! Take your burden
Be silent, be silent don't betray
My feelings, my feelings!

(vertaling Linda Godry –noot 2)

It was a lover and hiss lass:

(I'faith, i'faith; and both in a tune, like two gipsies on a horse). 
SONG. It was a lover and his lass, With a hey, and a ho, and a hey nonino, That o'er the green corn-field did pass  In the spring time, the only pretty ring time, When birds do sing, hey ding a ding, ding: Sweet lovers love the spring. 
Between the acres of the rye, With a hey, and a ho, and a hey nonino These pretty country folks would lie, In spring time, & c. 
This carol they began that hour, With a hey, and a ho, and a hey nonino, How that a life was but a flower In spring time, & c. 
And therefore take the present time, With a hey, and a ho, and a hey nonino; For love is crowned with the prime .
In spring time, & c. 

 

 

Noten:

(1)Voor meer informatie en achtergronden: http://en.wikipedia.org/wiki/Silent_Worship

(2)zie: http://www.recmusic.org/lieder/get_text.html?TextId=30833

Bronnen:

Gedrukte bronnen:

The New Grove dictionary of Music and Musicians, London 1980

Alan Riding & Leslie Dunton- Downer, Opera, oorspr:  London 2006, 2007 Nederl. Uitgave (Focus/ Unieboek)                                                                                                                                                            

Websites:

diverse Wikipedia sites

 

      Terug naar de pagina Muziek van Charlotte Anna Hansson