Nieuwsbrief DUET-
SALON nr. 25 (juni 2010)
Het
Romantisch Duet
Het thema van deze DUETSALON heeft als ‘rode draad’ het
werk van Mendelssohn, Brahms en Rubinstein. Daarnaast komen nog enige andere
componisten uit dezelfde periode aan de orde.
Fr. Revolutie/
Restauratieperiode Liberale
grondwetswijziging steeds
sterker wordend
modern imperialisme
nationalisme
+ patriottisme opkomst socialisme
Dl wint
Fr.-D. oorlog impressionisme/ WO I
|
1800 - 1814 - 1848
1870 1880 1914
|
componisten ‘zelfstandig’,
dus onzekerder bestaan concerten tegen betaling
muziek voor groot
publiek
i.p.v. ‘hof’
men gaat op tournee/,
geeft recitals en muziekonder-wijs
|
‘piano’ontstaat
Liederen vooral in
salons gezongen
solistische recitals
en massale orkestraties
|
welvaart bourgeoisie
neemt toe
Industriële revolutie nu
ook in Frankrijk
muziekdrukkunst
ontwikkelt zich
grote publieke concerten
en beroepsdirigenten
|
invloed van folklore en
traditionele muziek
|
muziek meer ‘ klassiek’
overdrevenheid van
vormen
gigantische werken en
orkesten
|
|
|
|
ßHaydn/Mozart/
Beethoven/ Schubert /
Mendelssohn/
Schumann à
|
Berlioz/ Bizet/ Wagner/ Offenbach/ Franck /
Brahms/ Grieg/ Smetana/ Dvorák/Tsjaikovski
Rubinstein/ Reger
|
Wolf/ Bruckner/ Mahler
Fauré/ Saint
Saens/ Gounod
|
Vroege Romantiek
1800-1830
|
Hoog Romantiek
1830-1850
|
Late Romantiek
1850-1890
|
Eeuwwisseling/Impressionisme
1890-1920
|
In de late achttiende eeuw was
er grote politieke en sociale onrust zoals de Amerikaanse Burgeroorlog, de
Franse Revolutie en het begin van de Industriële Revolutie , waardoor
allerlei maatschappelijke veranderingen zichtbaar werden. In alle kunsten
ontstonden daardoor natuurlijk ook veranderingen. De nieuwe stijlperiode,
volgend op het ‘Classicisme’ wordt Romantiek
genoemd en beslaat het grootste deel van de negentiende en het begin van de
twintigste eeuw. Het romantische denken komt het eerst naar voren bij
schrijvers als Goethe, Schiller, Heine , Byron, Scott en Wordsworth en men
vindt het bij een schilder als Goya.
Vrijheidsdrang is een belangrijke factor, maar de vernieuwingen
gaan niet in één bepaalde richting.
In de romantische literatuur
worden middeleeuwse verhalen met
jonkvrouwen en dappere ridders en
veel mystiek beschreven, in de schilderkunst ontstaan fantastische, shockerende en exotische
scènes, aan historische bronnen
ontleend.
Daarnaast worden op zeer realistische wijze actuele
gebeurtenissen als opstanden (1830, 1848) en massale veldslagen
afgebeeld. De satire wordt
gebezigd en de liefde voor de natuur
veelvuldig geuit. Allerlei nationalistische
bewegingen vinden na 1850 hun weerslag in de kunst.
Elke componist schept zijn
eigen idioom, een herkenbare stijl. Daarom is het moeilijk om
gemeenschappelijke kenmerken te geven, maar “ vrijheid, beweging, passie en
streven naar het ‘onbereikbare’, vaagheid , suggestie en symboliek” zijn
dat in ieder geval.
Het ritme in de muziek wordt
gevarieerder, nieuwe maatsoorten worden mode en om de spanning te verhogen
worden syncopen toegepast. De tempi worden extreem snel of uiterst
langzaam. Chromatiek wordt na 1850 veelvuldig gebruikt, verschillen tussen
luid (ff) en zacht (pp) worden groot en zeer plotseling voorgeschreven.
Nieuwe vormen en genres
ontstaan als ‘Lieder’ en liederencycli. Omdat er veel technische
verbeteringen komen aan de instrumenten en er bovendien nieuwe instrumenten
ontstaan (celesta, pauken, harmonium, saxofoon, enz.) ontstaan er nieuwe
klankkleuren in het orkest. Ook krijgen de musici een grondige
professionele opleiding met de komst van conservatoria.
In deze brief wordt verder
slechts ingegaan op de vocale muziek en dan nog alleen maar in zoverre deze
op de workshop bezongen wordt. Voor het begrip Lieder en de belangrijkste componisten hiervan wordt verwezen
naar een handboek (zie bronnenlijst) en voor de ontwikkeling van de Opera naar de betreffende nieuwsbrieven hierover ( nr 11 en
15). De koormuziek uit de
Romantiek –missen, requiems en Te
Deums, meestal monumentale werken- wordt niet voor de kerk, maar voor de
concertzaal gecomponeerd en uitgevoerd met een compleet orkest en ook vaak
nog een extra orgel (zie Oratorium Elias- Mendelssohn).
De joodse familie van Felix
Mendelssohn (1809-1847) (zie
ook nieuwsbrief 13 en 14 o.a. met betrekking tot het begrip Oratorium) was
ten gevolge van de Franse Revolutie reeds gelijkberechtigd geraakt, maar
liet zich ook nog tot christen dopen en voegde toen ‘Bartholdy’ achter de
familienaam. Dit aspect van bekeerde
christen is zeker van invloed geweest op het werk van Felix, die al heel
jong begon met pianospelen en componeren.
Toen hij 20 jaar was, dirigeerde hij de Matthaeus Passion waarvan
men toen dacht dat die niet uit te voeren was. Mede door Felix M. hebben
Bach, Händel en ook Mozart de hun toekomende plaats in de
muziekgeschiedenis gekregen. Daarnaast moedigde hij ook eigentijdse
componisten zoals Schumann sterk aan. M. heeft
geen liederencycli geschreven als Schubert en Schumann en ook geen
liedverzamelingen gebaseerd op het werk van één dichter. Zijn liederen
waren vooral bedoeld om bij de piano thuis te zingen.
Het Herbstlied:
‘Ach wie so bald’ is nummer 4 van Opus 63, Six Lieder for voice and piano
(1836–1845) en ontleent de tekst aan Karl Klingemann (1798-1862).
Na 1840 liet M. zich uit
Leipzig naar Berlijn lokken door de nieuwe koning van Pruisen (Fr. Wilhelm
IV) , met de belofte dat hij aan de nieuwe Academie voor Kunsten mooie
dingen zou kunnen doen, maar ten gevolge van de slechte sociale omstandigheden
in Pruisen kwamen alle beloofde hervormingen niet van de grond en hij brak
in 1845 definitief met de koning. In het oratorium Elias zijn volgens
kenners zijn frustraties hierover duidelijk te horen!
M. kreeg in 1845 van het
Birmingham Music Festival de opdracht bovengenoemd werk te componeren, dat
hij zelf zou mogen dirigeren. Er was een zeer prominente rol voor het koor,
want omdat het Festival door zangverenigingen werd georganiseerd, moesten
zij worden tevredengesteld. Weer terug in Duitsland herzag M. het oratorium
grondig, m.n. haalde hij alle teksten uit het Nieuwe Testament eruit en
vertaalde het ook in het Duits.
Elias (1 Koningen 17, 18 en 19) verhaalt hoe Israël
op een dieptepunt zit, en de koningen doen alles wat kwaad lijkt in Gods ogen,
zoals goud vergaren en zich omringen met vele vrouwen. Achab trouwt om
economische redenen met een Fenicische prinses en dient voortaan de Baäl ,
gesymboliseerd door een gouden kalf. Elia komt en waarschuwt de koning.
Hieronder volgen enige belangrijke episodes uit het verhaal:
-voorspelling van de
droogte: Het duet ‘Zion streckt ihre Hände aus’ gaat over de klacht
van het volk dat
de oogst is mislukt , de rivieren zijn
uitgedroogd: Heer, hoor ons gebed !
-oordeel van God op de
Carmel, het regenwonder
-terdoodveroordeling van
de profeet Elia door de koningin ,
zijn vlucht in de woestijn en
hemelvaart.
Johannes Brahms (1833-1897) begon, hoewel hij al op veertienjarige
leeftijd piano speelde in de kroeg om geld te verdienen en ook al wat stukken
schreef, pas in 1853 serieus te
componeren. In datzelfde jaar werd hij begeleider van de Hongaarse violist
Reményi (Hoffmann), waarmee hij heel Duitsland doorkruiste voor een grote
concerttournee, waar hij Schumann en Liszt ontmoette. Hierna werd hij het
(conservatieve) kopstuk in de ‘strijd’ tegen Wagner en Liszt (zij vormen de
zgn. Neudeutsche Schule). Brahms vertrok hierna naar Wenen, waar hij
koorleider werd van de Wiener Singakademie. Hij dirigeerde daar muziek van
Bach, Beethoven en Schumann. Zomers verbleef hij in gezelschap van zijn
vriend Anton Rubinstein (zie
verder) in Lichtenthal, en plaatsje in het Zwarte Woud, bij Baden-Baden,
waar in 1866 zijn Ein deutsches Requiem verscheen. Van 1872-1875 was hij
artistiek directeur van de Gesellschaft der Musikfreunde. Hij schreef na
die tijd een aantal piano- en vioolconcerten en ook veel (volks)liederen.
Hij gebruikte lang niet altijd grote dichters hiervoor. Hij baseerde zich
vooral op Zuccalmaglio`s Deutsche Volkslieder, die voor een deel zeker niet
authentiek zijn, maar door Z. zelf geschreven. Brahms gebruikte de teksten
meer als inspiratiebron en citeerde niet altijd exact. Tot 1860 componeerde
hij strofische liederen , meestal zonder voor- en naspel, net als ‘echte’
volksmuziek; daarna schreef hij vooral doorgecomponeerde liederen.
Brahms` negenenveertig Deutsche Volkslieder zijn soms te
moeilijk voor de ‘gemiddelde’ volksliedzanger omdat de
‘ambitus’(stemomvang) te groot is.. Achtentwintig volksliederen zijn
postuum gepubliceerd in 1926 omdat Brahms ze zelf nog niet als “af”
beschouwde, maar van zestien ervan heeft hij in 1894 wel al een nieuwe
zetting gemaakt en laten publiceren. De Duitse componist, dirigent en
pianist Hermann Zilcher heeft op verzoek van de muziekuitgever Simrock in
Hamburg, een tweede stem gecomponeerd bij twaalf van Brahms Volkslieder,
zodat een duetversie ontstond.
Hierbij is niets veranderd aan de eerste stem. De uitgeverij heeft
daarbij een keus gemaakt uit bovengenoemde volksliederen waaronder ‘
In stiller Nacht’ ( Deutsche Volkslieder nr. 42) en ‘Maria ging aus wandern’ ( nr. 8) *.
Opus 66, 5 Duetten voor SA,
waaruit Klänge II (op tekst van Klaus Groth:1819-1899) en Am
Strande (op tekst van Hermann Hölty: 1828-1887) bezongen gaan worden,
is als duetcyclus door Brahms gecomponeerd in de zomer van 1875 in Ziegelhausen
bij Heidelberg.
Brahms
was een grote steun voor Antonin Dvořák (1841-1904), die in navolging van
Smetana (1824-1884) Tsjechische thema`s en Slavonische dansritmes in zijn
symfonieën en strijkkwartetten verwerkte.
Anton Gregorjevitsj
Rubinstein (1829 –1894) was van Russische afkomst.
Het gezin van de Rubinsteins, een Joods gezin, verhuisde naar Moskou toen
Anton vijf jaar was. Toen hij acht jaar was kreeg hij zijn eerste
pianolessen. Als componist kreeg Rubinstein zijn scholing samen met zijn
broer Nikolaj tussen 1844 en 1847 in Berlijn. In 1848 vestigde hij zich
in Sint-Petersburg, in die tijd de hoofdstad van Rusland. Rubinstein was als pianist een van de
grootste virtuozen van de negentiende eeuw en de enige serieuze rivaal van
Franz Liszt. Daarnaast was hij in 1862 de stichter van het conservatorium
van Sint-Petersburg. Anton Rubinstein schreef in een romantische, westers georiënteerde stijl. Hij nam daarmee afstand van de leden van
het ‘Machtige Hoopje’ of ‘de Groep van de Vijf’ (Balakirev, Cui,
Moessorgski, Rimski-Korsakow en Borodin), die een eigen Russische stijl
nastreefden. De ‘Groep’ die bestaan
heeft tot 1872, wilde zich bevrijden van de voogdij van de Italiaanse en
Duitse school. Rubinsteins composities waren noch naar de zin van Russische
nationalisten, noch naar die van progressieve musici. Zijn tweeslachtige
raciale, godsdienstige en muzikale persoonlijkheid werd als volgt door
hemzelf beschreven: ‘Voor de Christenen ben ik een Jood en voor de Joden
een Christen; voor de Russen ben ik een Duitser en voor de Duitsers ben ik
een Rus, voor de Futuristen ben ik een Classicist en voor de Classicisten
ben ik een Futurist. Ik ben vlees noch vis”.
Anton Rubinstein
Rubinstein heeft heel veel geschreven,
veelal in ‘moderato’ tempo, voor o.a. piano,strijkers en stem. Hij heeft
tevergeefs geprobeerd een nieuwe operavorm, de religieuze opera, te
introduceren. Hij droomde ervan
Bachs passies op te voeren en hij componeerde acht uur durende bijbelse opera`s.
In 1872 maakte hij een tour naar de Verenigde Staten waar hij in acht
maanden 215 keer optrad.
Hij schreef twee duetbundels , opus
48 (gewijd aan Frau Julie Meyer en Fräulein Mathilde Beer) en opus
67 (voor Fräulein Maria en Emilie Thörner).
Die Wolke (Vorbei ist der Sturm), uit het
Russisch vertaald, is nr. 8 van opus
48 (‘Twaalf duetten op
Russische tekst’ voltooid in 1852 op tekst van Aleksandr Poesjkin
:1799-1837).
Max Reger (1873-1916) (zie ook nieuwsbrief 13 en 14) , pianist, organist en componist, groeide op in een streng katholiek
milieu en leefde vanaf 1901
in Műnchen in Beieren, een katholiek
gebiedsdeel van Duitsland dat toen nog steeds een vrij autonome status had.
Hij trok rond door Europa en Rusland en gaf de Protestantse kerk (in
Duitsland in de Lutherse vorm dus) veel nieuwe impulsen. In zijn
‘romantische’ muziek bleef echter veel bewaard van zijn katholieke
achtergrond en de mystiek van de katholieke liturgie. Hij gebruikte de
polyfonie net als J. S. Bach, maar in een latere periode vinden we bij hem
een op Wagner geënte chromatiek, waarbij hij veelvuldig moduleert. Zijn Tantum Ergo behoort net als het Te
Deum tot het vierde deel van de gezangen gedurende het Lof. Het Lof was
een plechtige bijeenkomst, vaak op een zondagmiddag waar de hostie (lichaam
van Jezus) werd getoond aan de gelovigen, in een ‘monstrans’ gevat. Dit
tonen is eigenlijk nog de Middeleeuwse beleving van de eucharistie
(mis)waarbij Jezus zelf ‘lijfelijk’
aanwezig was.
Overal in Europa
ontstonden midden 19de eeuw ‘nationale scholen’ waar de musici
zich lieten inspireren door folklore en traditionele muziek. In
Bohemen en Moravië (Tsjechië) kwam een Tsjechische school tot stand door
Smetana en Dvorák. In Rusland was de
Groep van de Vijf de reflectie van een sociale en politieke situatie (zie
vermelding in artikel over Rubinstein). In Scandinavië ontstond een
authentieke Noorse stijl door Grieg en ook in
Frankrijk was er sprake van een zeker
nationaal karakter. De Franse muziek werd in deze tijd gedomineerd door de
Duitse muziek. César Franck verzamelde een aantal kunstenaars om zich die
wilden proberen de Franse muziek in ere te herstellen, hoewel velen zich
toch ook door Wagner lieten beïnvloeden.
Eén van Francks vrienden was Charles François Gounod (1818 -1893) die zijn basisopleiding
kreeg aan het lyceum Saint-Louis. Van zijn moeder kreeg hij zijn eerste
pianolessen. In 1839 won hij met zijn cantate Fernand de Prix de Rome en
daarmee een drie jaar durende reis naar Rome. Daar bestudeerde hij de
muziek van de oude meesters, vooral Italiaanse kerkmuziek van Giovanni da
Palestrina. Na zijn terugkomst werd hij Maître de Chapelle en organist in
de kerk van de Missions étrangères in Parijs. Hij wilde priester worden en
studeerde van 1846 tot 1848 aan St. Sulpice en woonde vanaf 1847 in een klooster
van de Karmelieten. In 1852 huwde hij met Anne Zimmermann, de dochter van
zijn pianoleraar aan het conservatorium. Van 1852 tot 1860 was hij
directeur van het L'Orphéon de la Ville de Paris, het grootste mannenkoor
van Parijs. Van 1870 tot 1875 woonde hij in Londen, waar hij het koor
Gounod's Choir oprichtte dat later de Royal Choral Society werd. Gedurende
zijn gehele carrière bewoog Gounod zich tussen kerkmuziek en wereldlijke
werken. Daarvan getuigt een omvangrijk oeuvre: liederen, koralen, motetten,
missen, oratoria en circa 20 toneelwerken en een iets minder omvangrijke
lijst van instrumentale werken.
Gounods leven wordt gekenmerkt door alle
karakteristieke kunstenaarsallures met gemoedstoestanden wisselend tussen
ambitie en moedeloosheid, rusteloze werkzaamheid en crisis, beminnelijkheid
en twistziek gedrag, huwelijkstrouw en geneigdheid tot buitenechtelijke
affaires. Zijn kracht was echter de bevrijding van de Franse muziek van de
Italiaanse en Duitse invloeden en dat herkenden en waardeerden vooral
patriottische kunstenaars zoals Camille Saint-Saëns, Paul Dukas, Claude
Debussy en Maurice Ravel. Gounods Prière du Matin (pour
soprano et mezzo-soprano) uit Feuillets d `Album , opus 19 no. 4 (1855) is
een compositie op een tekst van A. de Lamartine (1790-1869). Gounod heeft
slechts een deel van diens ‘Hymne de l`enfant à son réveil’ op muziek
gezet. Voor de complete tekst zie de bijlage. (- febr. 2012: de muziek van Prière blijkt
oorspronkelijk van Hector Berlioz te
zijn, geschreven voor 2 stemmig kinderkoor en later toegevoegd aan de
Feuillets d Àlbum).
Charlotte Hansson
Noten:
* Tekst uit ‘Des Knaben
Wunderhorn’, een collectie anonieme Duitse volksgedichten verzameld door
Achim von Arnim en Clemens Brentano en door hen in zwaar aangepaste vorm
gepubliceerd tussen 1805 en 1808. Mendelssohn, Brahms en veel anderen
hebben hier gebruik van gemaakt.
Bronnen:
Gedrukte literatuur:
The New Grove;
Oxford Concise Dictionary of Music;
Sesam Atlas van de Muziek;
T. Benardeau /M. Pineau,
Geschiedenis van de Muziek;
W. Steffelaar, Muzikale
stijlgeschiedenis;
L. Gorrell, The Nineteenth-Century
German Lied.
Websites:
Wikepedia-diverse artikelen
http://www2.cpdl.org/wiki/index.php/Category:Texts-translations
Bijlages/
Teksten:
1. (Mendelssohn) Herbstlied: Ach, wie so bald verhallet der Reigen, Wandelt sich Frühling in Winterzeit! Ach, wie so bald in trauerndes Schweigen Wandelt sich alle der Fröhlichkeit! Bald sind die letzten Klänge verflogen! Bald sind die letzten Sänger gezogen! Bald ist das letzte Grün dahin! Alle sie wollen heimwärts ziehn! Ach, wie so bald verhallet der Reigen, Wandelt sich Lust in sehnendes Leid. Wart ihr ein Traum, ihr Liebesgedanken? Süß wie der Lenz und schnell verweht? Eines, nur eines will nimmer wanken: Es ist das Sehnen, das nimmer vergeht. Ach, wie so bald verhallet der Reigen! Ach, wie so bald in trauerndes Schweigen Wandelt sich alle die Fröhlichkeit! 2. (Mendelssohn): Elias Zion streckt ihre Hände aus Und da ist niemand der sie tröste 3. (Brahms) In stiller Nacht, zur ersten Wacht, ein Stimm begunnt zu klagen,
der nächtge Wind hat süss und lind zu mir den Klang
getragen;
Von herbem Leid und Traurigkeit ist mir das Herz
zerflossen,
die Blümelein, mit Tränen rein hab ich sie all
begossen.
Der schöne Mond will untergahn, für Leid nicht mehr
mag scheinen
die Sternelan ihr Glitzen stahn, mit mir sie wollen
weinen.
Kein Vogelsang, noch Freudenklang man höret in den
Lüften,
die wilden Tier traurn auch mit mir in Steinen und
in Klüften.
4. (Brahms) Maria ging aus wandern, so fern ins fremde Land, bis sie Gott den Herren fand. Sie hat ihn schon gefunden wohl vor des Herodes Haus, er sah so betrüblich aus. Das Kreuz, das musst' er tragen nach Jerusalem vor die Stadt, wo er gemartet ward. Was trug er auf seinem Haupt? Ein' scharfe Dornenkron'; das Kreuz, das trägt er schon. Daran soll man bedenken, ein jeder jung or alt, dass das Himmelreich leidet Gewalt! 5. (Brahms) Klänge II Wenn ein müder Leib begraben, Klingen Glocken ihn zur Ruh', Und die Erde schließt die Wunde Mit den schönsten Blumen zu! Wenn die Liebe wird begraben, Singen Lieder sie zur Ruh', Und die Wunde bringt die Blumen, Doch das Grab erst schließt sie zu! 6. (Brahms) Am Strande Es sprechen und blicken die Wellen Mit sanfter Stimme, Mit freundlichem Blick, Und wiegen die träumende Seele In ferne Tage zurück. Aus fernen, verklungene Tagen Spricht's heimlich Mit sanften Stimmen zu mir. Schaut's heimlich Mit freundlichen Blicken Zum Wandrer am Strande hier. Mir ist, als hätten die Stimmen Die je die Seele Mir sanft bewegt Und alle die freundlichen Blicke Sich in die Wellen gelegt.
7. (Rubinstein) Die
Wolke
Vorbei ist der Sturm,
das Gewitter zerstoben,
Was schwebst du
allein noch, o Wolke oben,
Verdunkelst allein
noch den blühenden Hag,
Betrübest allein den
frohlockenden Tag,
Hast eben erst
grollend den Himmel umhangen,
Das zündende Blitze
dir zuckend entsprangen
Hast Donner
geschleuert, dich finster gesenkt
Die lechzende Erde
mit Regen getränkt,
Verschwinde auch du!
Erfrischt ist nun
alles, das Wetter zerstoben,
Verschwinde auch du,
letzte Wolke, dort oben;
Der Windm der jetzt
kost mit den Blättern am Baum,
Vertreibt dich sonst
bald aus dem sonnigen Raum
8. (Reger) Tantum ergo sacramentum
Veneremur cernui,
Et antiquum documentum
Novo cedat ritui;
Praestet fides supplementum
Sensuum defectui.
Genitori
Genitoque
Laus et jubilatio,
Salus, honor, virtus quoque
Sit et benedictio;
Procedenti ab utroque
Compar sit laudatio.
Amen.
(So let us devoutly
revere this great sacrament, and the old covenant may give way to the new
rite. May faith grant assistance to the deficiency of our senses. Jubilant praise, glory, laud, honor,
and benediction be to the Father and the Son. Equal praise be to Him that
proceeds from the two)
9. (Gounod) Prière
du matin/ Hymne de l'enfant à son réveil
Ô père
qu'adore mon père!
Toi qu'on ne nomme
qu'à genoux!
Toi, dont le
nom terrible et doux
Fait courber
le front de ma mère!
On dit que ce brillant soleil
N'est qu'un jouet de ta puissance;
Que sous tes
pieds il se balance
Comme une lampe de vermeil.
On dit que
c'est toi qui fais naître
Les petits
oiseaux dans les champs,
[Et]1
qui donne aux petits enfants
Une âme aussi
pour te connaître!
On dit que
c'est toi qui produis
Les fleurs dont le jardin se pare,
El que, sans
toi, toujours avare,
Le verger n'aurait point
de fruits.
|
O vader, dewelke mijn vader vereert!
Gij wiens naam we slechts knielend noemen!
Gij wiens vreeswekkende en zoete naam
Het hoofd van mijn moeder doet buigen!
Men zegt dat deze schitterende zon
Slechts een speelbal is van uw macht;
Dat hij balanceert onder uw voeten
Als een kersrode lamp.
Men zegt dat Gij de kleine vogels
Op de velden laat groeien
En die de kleine kinderen een
Geest geeft waarmee zij U kunnen kennen!
Men zegt dat Gij de bloemen voortbrengt
Waarmee de tuin zich siert,
Die zonder U karig voorzien zou zijn
En de gaard zou zelden fruit opleveren.
|
Aux dons que
ta bonté mesure
Tout l'univers
est convié;
Nul insecte
n'est oublié
À ce festin de
la nature.
L'agneau
broute le serpolet,
La chèvre
s'attache au cytise,
La mouche au
bord du vase puise
Les blanches
gouttes de mon lait!
L'alouette a
la graine amère
Que laisse envoler le glaneur,
Le passereau suit le vanneur,
Et l'enfant
s'attache à sa mère.
Et, pour
obtenir chaque don,
Que chaque
jour tu fais éclore,
À midi, le
soir, à l'aurore,
Que faut-il?
prononcer ton nom!
|
|
Ô Dieu! ma
bouche balbutie
Ce nom des
anges redouté.
[Un enfant
même est écouté
Dans le choeur
qui te glorifié!]2
On dit qu'il
aime à recevoir
Les voeux
présentés par l'enfance,
À cause de
cette innocence
Que nous avons
sans le savoir.
On dit que
leurs humbles louanges
A son oreille
montent mieux,
Que les anges
peuplent les cieux,
Et que nous
ressemblons aux anges!
Ah! puisqu'il entend de si loin
Les voeux que
notre bouche adresse,
Je veux lui demander sans cesse
Ce dont les autres ont besoin.
|
Mon Dieu, donne l'onde aux fontaines,
Donne la plume
aux passereaux,
Et la laine
aux petits agneaux,
Et l'ombre et
la rosée aux plaines.
Donne au
[malade la santé,
Au] mendiant
le pain qu'il pleure,
À l'orphelin
une demeure,
[Donne] au
prisonnier la liberté.
|
Mijn God, geef water aan de fonteinen
Veren aan de zangvogels
Wol aan de kleine schaapjes
En schaduw en dauw aan de vlaktes.
Geef de zieke gezondheid
De bedelaar het brood wat hij ontbeert
De wees een huis
En de gevangene de vrijheid
|
Donne une
famille nombreuse
Au père qui
craint le Seigneur,
Donne à moi
sagesse et bonheur,
Pour que ma
mère soit heureuse!
|
|
Que je sois
bon, quoique petit.,
Comme cet
enfant dans le temple,
Que chaque
matin je contemple,
Souriant au pied de mon lit
|
Mets dans mon
âme la justice,
Sur mes lèvres
la vérité,
Qu'avec
crainte et docilité
Ta parole en
mon coeur mûrisse!
Et que ma voix
s'élève à toi
Comme cette
douce fumée
Que balance l'urne embaumée
Dans la main d'enfants comme moi!
|
Voorzie mijn geest van rechtvaardigheid
Mijn lippen de waarheid
Dat met ontzag en gehoorzaamheid
Uw woord in mijn hart moge rijpen!
En dat mijn stem komt naar U
Als de zoete rook
Die een van balsem
geurende vaas laat opstijgen
In de hand van kinderen
als ik!
|
|