h. 1: Ontstaan
Anglicaanse kerk
|
h. 2: Politieke situatie
|
h. 3: Korte biografie
|
Voor hoofdstuk 1
t/m 3 doorlinken naar
Henry Purcell - biografie
Hoofdstuk 4: Purcell`s werken--- Italiaanse
invloeden en onderverdeling:
Henry Purcell behoort qua muzikaal tijdperk tot de
periode van de Barok (1600-1750). Een uitgebreide beschrijving van
deze periode is reeds gemaakt in de beschrijving van zijn Duitse tijdgenoot
Buxtehude.
Hieronder volgt een korte overdruk hiervan, een globale definitie van
“Barok’:
‘De Barok is (onder
andere) een muziekstijl die zich ontwikkelde vanuit Italië (Venetië) en die voorafgegaan werd door de
Renaissance (1400-1600). Beide stijlen bestonden ook een tijdlang naast
elkaar. De oudere stijl ‘stilo antico’ bleef nog lang aanwezig in de
traditionele kerkmuziek, terwijl de nieuwe stijl, de ‘stile moderne’, zich
vooral manifesteerde in de wereldlijke muziek (m.n. de opera). ‘Rijpe’
Barokmuziek is dynamischer, theatraler,grootser en dramatischer, vol
gevoelens en hartstochten, terwijl Renaissancemuziek de nadruk legt op
evenwicht, soberheid en rust. De idiomatische stijl voor toetsinstrumenten
ontwikkelde zich verder en er ontstonden aparte stijlen voor instrumentale
en vocale muziek. Men ging o.a. in vocale recitatieven een onregelmatig
variabel flexibel ritme gebruiken, dat vanaf de zeventiende eeuw ook voor
het eerst met maatstrepen weergegeven werd.
Terwijl in de
Renaissancemuziek de polyfonie van onafhankelijke stemmen typerend was,
ontstond nu de monodie: één enkele melodie ondersteund door begeleidende
partijen, die in de Barok de nadruk op de bas en de sopraan legde. De
melodie en de baslijn werden ‘uitgeschreven’(becijferde bas of basso
continuo) De oude ‘kerktoonladders’ werden vervangen door majeur- en
mineurtoonladders en men ging veel meer gebruik maken van dissonanten en
chromatiek.
Monteverdi (1567-1643)
voerde de nieuwe stijl als een der eersten in. Via de ‘monodie’ (een
solostem met enige instrumentele begeleiding in akkoorden) kon de
expressieve kracht van de tekst tot uitdrukking worden gebracht zonder dat
die werd versluierd in de polyfonie. Tegenover de ‘prima prattica’: de tekst volgt de muziek, ontstond de
‘seconda prattica’: de muziek volgt de tekst.
De nieuwe opvatting
verspreidde zich in de zeventiende eeuw vanuit Italië door heel
West-Europa’.
Het boek van Burden bewijst heel overtuigend dat Purcell
naast Franse invloeden via het teruggekeerde hof van Charles II, ook een
uitgebreide Italiaanse kennissenkring moet hebben gehad:
Een aantal Italiaanse musici (o.a. Albrici, Draghi,
Matteis) heeft een tijd in Engeland gewoond. Daarnaast gaf de Londense
uitgever Playford (zie h.5) een bloemlezing uit van ‘canzonettes’ die hij
grotendeels uit Italië ontving
- vooral vanuit Rome-
van met name Carissimi , die daar toen belast was met de
kamermuziek aan het hof van de verbannen Zweedse Koningin Christina. Verder
waren er in deze bloemlezing bijdragen van Cesti, Rossi en Stradella
(11).
De zanger en luitist Pietro Reggio –ook in dienst
van Christina tot haar troonsafstand- kwam na 1660 naar Engeland en in 1687
arriveerde in Londen de beroemde castraat Giovanni Francesco Grossi,
ook Siface geheten. Hij was in dienst van Francesco d `Este, hertog
van Modena en broer van Maria, de vrouw van Jacobus II en hij zong ‘Carissimi-muziek’
in Jacobus`privé kapel. Met de troonsbestijging van Jacobus werd de
Italiaanse stijl steeds populairder (zie ook h. 2) en deze verdween niet
nadat de Stuarts na 1688 weer terug naar Parijs verdreven werden.
Volgens Burden zijn er geen vermeldingen over Purcell`s relatie
met de zangers die zijn anthems of zijn operaliederen zongen, maar zij
hebben zeker invloed uitgeoefend op de wijze waarop hij componeerde. De
belangrijkste zanger was de bas John Gostling. Purcell schreef veel
werken voor hem (12) en ook voor de sopraan
Arabella Hunt - de
zangdocente van prinses Anne - evenals voor de sopraan Charlotte Butler
die een aantal operarollen zong. Andere grote uitvoerders van zijn muziek
waren de bas Richard Leveridge, de sopraan Letitia Cross, de
jongenssopraan Jemmy Bowen en John Freeman (13) en
de hoge countertenor John Howell.
|
|
|
|
|
|
Arabella Hunt
|
John Gostling
|
Richard Leveridge
|
|
Purcell heef allerlei soorten muziek
gecomponeerd en daar kun je ook een periodisering aanhangen:
a. Instrumentele kamermuziek
b. Kerkmuziek
c. (Semi-)opera
d. Odes
e. Overige
wereldlijke muziek
a. Instrumentele
kamermuziek:
Deze muziek is vooral te dateren: eind jaren 70 en
begin jaren 80 en bestond uit Consortmuziek
voor viool en orgel met name ook voor amateurs. In het bestek van dit
onderwerp wordt hier niet verder op ingegaan.Vaak was het ‘incidentele’
muziek, die later ook werd ingezet in het theater of daar al eerder was
gebruikt:
Voor het theater (zie ook c) schreef Purcell namelijk
veel instrumentele nummers (airs, menuets, chaconnes) die vlak vóór of
tijdens het grotendeels gesproken drama werden ingevoegd. Dat heet
‘preluding’ of ‘interluding’: voor als het publiek zat te wachten op het
begin van een voorstelling, om het optrekken van het doek aan te kondigen
of om de pauzes tussen de aktes te vullen (14).
Vóór een toneelstuk begon, klonken er meestal drie
‘symfonieën’ die in Londen bekend stonden als ‘musics’, met flinke
tijdsruimte ertussen, zodat men tijd genoeg had om te roddelen, flirten en
achter de hoeren aan te zitten.
Bij Purcell waren ‘the First’ en ‘Second
Music’ meestal enige stukken speciaal gecomponeerd voor het betreffende
toneelstuk. ‘The Third Music’, vlak voor het gordijn openging, was
de ‘Ouverture’ en Purcell zette de proloog hierbij ook vaak geheel
op muziek. Interessant is te weten dat je in de Restauratieperiode niet
hoefde te betalen als je het theater verliet vóór het eind van de 1ste
acte: een groot voordeel als je alleen maar op een prostitué uit was of
graag gratis de nieuwste muziek wilde horen!
Na de première ervan in het theater kregen de Musics
een ‘tweede leven’ als muziek voor privé muziekuitvoeringen en ze werden in 1697 uitgegeven als A
collection of Ayres, Compos`d for the Theatre (zie ook h.6).
b. kerkmuziek:
Purcell componeerde als kerkmuziek vooral anthems (zie
voor de verdeling h. 1) in de periode tot 1688 .
De teksten ervoor werden uit het Book of Common Prayer
gekozen of uit de geauthoriseerde bijbelversie.
Voor officiële feesten en dankzeggingen werden speciale
teksten gekozen, waarin bijvoorbeeld Charles II geïdentificeerd werd met
koning David uit de Psalmen. Koor en orgel moesten nu op bevel van Charles,
net als in Frankrijk en Italië, ondersteund worden door een vioolconsort.
Henry componeerde minstens zeventig anthems, waarvan
vijftig tot 1685. In driekwart van
zijn ‘verse’ anthems komt het koor maar één keer ter sprake, meestal op het
eind en toen Charles dus bevel gaf dat er violen mee moesten spelen, moest
daar een plaats voor komen binnen de anthems. Men koos voor de plaats zoals
die was in de seculiere muziek en dus kwam er bij de anthems een opening
met een plechtige introductie in een langzame ‘tweeslagsmaat’ ( de entrée
van de koning werd nu de ‘aanroep voor de heer des hemels’). De hierna
volgende ‘dansante’ drieslagsmaat werd een soort ‘vreugdedans voor de
Heer’. Daarnaast werd de oorspronkelijk polyfone stijl van de anthems
steeds meer homofoon.
Purcell had als grote voorbeelden voor zijn anthems
Pelham Humfrey (15), Matthew
Locke en John Blow (zie 5c)
Ten gevolge van het afnemen van de betekenis van de
Chapel Royal tijdens het bewind van Jacobus II en door de komst van Willem
en Mary componeerde Henry Purcell nog nauwelijks kerkmuziek en misschien
ook wel omdat de Kerk en het Koninklijke Hof erg vaak te laat betaalden.
Daarnaast had hij het vast te druk met zijn:
c. (semi-)opera:
Deze worden gedateerd na 1688.
Charles heropende zoals gezegd na 1660 de theaters weer
en samen met Jacobus stichtte hij twee theatergenoot-schappen die het
monopolie in Londen kregen: de Duke`s Company onder leiding van William
Davenant en later van Thomas Betterton. Deze bouwde een nieuw theater : The
Dorset Garden Theatre ‘(1671)
The King`s Company onder Killigrew betrok in 1674 een nieuw theater in Drury
Lane. De twee gezelschappen sloten zich in 1682 aaneen tot de United
Company en Drury Lane werd het belangrijkste gebouw. Dorset Garden werd alleen voor de
grootschalige producties -zoals Purcell`s semi-opera`s- gebruikt. Deze situatie duurde tot 1695
toen als gevolg van een opstand onder de acteurs Betterton een geheel eigen
gezelschap opzette. De beste acteurs en zangers gingen met hem mee (16).
Het publiek bij de opera bestond aanvankelijk voor een
groot deel uit leden van de ‘upper class’, maar na 1685 veranderde dat (zie wederom noot 14).
|
|
|
|
|
Duke`s Theatre Dorset
|
Dorset Theatre inside
|
King Arthur
|
King`s Theatre Drury Lane
|
Baroktheatermachines
(afb. Drottningholm
Zweden)
|
Naast de twee Londense gezelschappen ontstond in 1666
door toedoen van Charles ook ‘the King`s Italian Musick’, die in de Rooms
katholieke kapel van de koningin speelde.
Daarnaast bestond er nog een ‘French Musick’ omdat Charles II en
Jacobus in Frankrijk in ballingschap waren geweest, maar deze werd
ontbonden in 1666 ten gunste van de ‘Italian Musick’. Een aantal Franse
musici vond echter wel werk bij ‘Engelse’ instellingen.
Tijdens de Restauratie vond een samensmelting plaats van
twee oudere tradities: het ‘gesproken’ spel en de ‘Masque’ waar veel
‘toneel’ was met mythologische
scènes en muziek. Theatermuziek bestond toen uit ouvertures, dansen en
liedjes die op bepaalde plaatsen in het spel werden uitgevoerd, vaak door
‘bijfiguren’ -bovennatuurlijke wezens, hun boodschappers of dienaren- en zij waren zelden belangrijk voor de
‘hoofdhandeling’, die als gesproken dialoog werd uitgevoerd. We noemen dit
‘semi-opera’.
Purcell`s enige ‘echte’ opera Dido & Aeneas (Z 626,
1689?), opgevoerd in de meisjeskostschool in Chelsea was toen geen groot
succes, maar de semi-opera Dioclesian (17),
in 1690 opgevoerd door de United Company in Dorset Garden was zijn eerste
grote succesvolle compositie. Volg de link ook voor de interpretatie/
uitleg van de (mogelijke) allegorie in Dido & Aeneas. Na Dioclesian
volgden nog (de semi-opera`s) King Arthur (Z 628, The Fairy Queen
(Z 629,1692), en The Indian Queen (Z 630, 1695).
Henry Purcell heeft veel stimulans ondervonden van
Matthew Locke bij de ontwikkeling richting theatermuziek en werkte nauw
samen met de librettisten Nahum Tate
en John Dryden (zie h. 5).
d. Odes:
In tegenstelling tot de hierboven beschreven soorten
muziek schreef Purcell zijn hele leven Odes
- lofdichten op bijzondere (Hof)gebeurtenissen- soms zelfs twee of drie per jaar. Ze zijn
heel precies te dateren qua jaar én gelegenheid en werden geschreven voor
het koor van de Chapel Royal, voor solozangers vanuit de Private Musick en
-na 1690- ook vanuit het theater. De teksten die voor de Odes gebruikt
moesten worden waren vaak van zeer matige kwaliteit, maar componisten
vonden het toch leuk werk om er muziek bij te maken want er was meer tijd
om te repeteren en de aanleiding was vaak een zeer belangrijke gebeurtenis.
Tussen 1660 en 1670 werden alleen Nieuwjaar en de
verjaardag van de koning (King`s birthday) met odes gevierd. Blow schreef
er een aantal. Toen Purcell hofcomponist werd schreef hij een nieuw soort
odes, namelijk Welkomstliederen die het eind markeerden van de
koninklijke afwezigheid in Londen. Duffy noemt het ‘vleierijen’ om de
koning weer terug te lokken vanuit het platteland (Windsor en Newmarket)
naar Londen naar het parlement/ de Whigs waar hij zo`n moeizame verhouding
mee had (18)
Na 1688 werden er geen welkomstodes meer gecomponeerd,
maar wel ‘birthday’ odes voor beide co-regenten:
Purcell schreef deze voor Mary en Staggings en Blow voor
Willem III.
e. Overige ‘wereldlijke’ liederen :
1.Purcell componeerde naast -zoals eerder gezegd- instrumentele muziek voor het theater,
hier ook meer dan vijftig liederen (in solo en duetvorm) voor, met
basso continuo begeleiding. Het waren soms heel erotische en soms politiek satirische liederen, bestemd om
tussen het gesproken drama door te zingen, meestal door professionele
zangers, maar af en toe door acteurs met veel zangtalent. Bij het
bestuderen van ‘losse’ composities van Purcell is het dus erg belangrijk te
kijken wat de oorspronkelijke functie in het toneelstuk was!
2. Verder schreef hij nog veel andere ‘losse’
liederen. Vaak zijn het grote stukken, met recitatief en aria, net als
bij de Italiaanse solo cantate. Deze liederen hebben ook vaak een ‘ground
bass’: een melodische zin die steeds wordt herhaald in de baslijn, terwijl
de muziek in de ‘’bovenlijnen’ varieert.
3. ‘Catches’ of ‘rounds’ : ‘eeuwigdurende’ canons voor
drie of vier onbegeleide mannenstemmen waren ook een specialiteit van hem.
Zijn teksten voor de catches en
‘glees’ -korte ‘boertige’ liederen voor drie of vier mannenstemmen- waren vaak vol humor of erg schunnig.
Hij schreef dus voor ‘kerk’ en ‘kroeg’, maar in hoeverre
hij zelf een ‘ordinaire drinkebroer’ was valt nog te bezien (zie nogmaals h 3. noot 10). Ook Blow en
Locke gebruikten ‘kruidige teksten’ voor deze soort composities.
Hoofdstuk 5: Belangrijke tijdgenoten:
Purcell`s componisten-tijdgenoten – die eigenlijk allemaal een aparte
studie zouden verdienen (zie h. 6 The Purcell Society) - zijn te verdelen in drie groepen:
1. Degenen die na de Restauratie aan het Hof
terugkeerden (en allen verbonden waren geweest aan de Chapel Royal tot 1644)
: William Child, Henry Cooke (zie ook
h.3), Charles Coleman, John Wilson, Henry Lawes en Matthew Locke.
Deze laatste was een praktiserend katholiek en vriend van Henry tot zijn
dood in 1677 (19).
2.. Purcell`s ‘eigen’ generatie: Henry Hall, Pelham Humfrey
(zie ook h.3), Michael Wise, Robert
Smith, William Turner en John Blow(1649-1708). Deze laatste
was tien jaar ouder dan Henry, organist van de Westminster Abbey,
vervolgens van de King`s Musick en na Pelham Humfrey ‘Master of the
Children of the Chapel Royal’. Zoals eerder aangegeven gingen hun carrières
samen op allerlei gebied: ze waren beiden organist, componeerden anthems en
odes.
3.. De generatie die Henry Purcell opvolgde: zijn broer Daniel,
William Croft, Francis Pigot, John Barratt, John Eccles en veel anderen.
Zij waren veel minder verbonden met de Chapel Royal.
|
|
|
|
|
|
Matthew Locke
|
Samuel Pepys
|
John Playford
|
Daniel Purcell
|
John Blow
|
John Dryden
|
Andere zeer belangrijke tijdgenoten:
John Playford de oudere (1623-1686) dé boekhandelaar
en muziekuitgever tijdens het grootste deel van Purcell`s leven (20). Johns zoon Henry zette zijn bedrijf
voort.
De belangrijkste librettisten van Henry waren : Nahum
Tate, John Dryden en Thomas Southerne en dat we zoveel weten over de
Restauratieperiode is dankzij de dagboeken van Samuel Pepys (21).
Hoofdstuk 6: Welke publicaties van Purcell`s
(vocale) werk kwamen er?
Naast bijdragen voor bloemlezingen en wat collecties, is
er vrij weinig muziek uitgegeven tijdens Purcell`s leven.
Veel
catches staan in John Playford`s The Pleasant Musical Companion (1683-186).
Zoals
reeds vermeld, werd in 1697 uitgegeven A collection of Ayres,
compos`d for the Theatre, and upon other Occasions, evenals Te Deum
& Jubilate …made for St. Caecilia`s Day 1694.
Een
andere zeer belangrijke publicatie is: Orpheus Britannicus: a Collection
of all The Choicest Songs for One, Two and Three Voices(1698-1702). Benjamin Britten heeft van een
aantal liederen hieruit versies gemaakt voor solozang met piano en solozang
met orkest.
In 1963
heeft F. Zimmerman een indeling gemaakt van het werk van Henry Purcell (Z
nummers) die als volgt staat afgedrukt in the New Grove: ‘Operas and semi-operas/ Plays
with incidental music and songs/ Anthems and Services/ Other Sacred/ Odes
and Welcome Songs/Songs for Solo voice and Continuo/ Songs for two or more
voices and continuo/ Songs for two or more voices and continuo in Stage
works/ Catches/ String and Wind/ Harpsichord’
De Purcell Society (22) bereidt
een kritische editie van alle werken van Purcell voor. Stainer & Bell
is de nieuwe
uitgeverij geworden van alle nog komende edities van de
Purcell Society
en van de werken van Purcell`s tijdgenoten. Op de website van de
Purcell Society staan de verschillende bundels vermeld en de uitgeverijen waar ze tot nu toe
zijn uitgebracht (Stainer &Bell, Novello & Co) met links daarheen.
Bij de webshop
van Boosey and
Hawkes staat een (bijna)
compleet overzicht van alle (ook elders) gepubliceerde werken van
Purcell, allerlei CD`s en een aantal
boeken over hem.
Voor nog veel meer informatie over de verkrijgbaarheid
van Purcell`s werk, de Zimmermancatalogus en de uitgaven die behoren tot
het publieke domein, wordt verwezen naar het Bronnenmateriaal- de websites.
Hoofdstuk 7: Welke publicaties zijn interessant voor
de alt/mezzostem?
Solo-muziek:
Via bovengenoemde uitgeverijen is veel te vinden, hoewel
nog lastig te ontdekken is in welke verzamelbundels, welke (solo)muziek
staat.
De International Music Company heeft 4 delen met ieder
10 sololiederen uitgegeven –zowel voor de hoge als voor de lage stem,
met piano/ klavecimbel begeleiding. De liederen zijn in de ‘low’ uitgave
meestal getransponeerd vanuit een hogere (sopraan) stem of vanuit een diepe
basstem. Purcell schreef nu eenmaal veel meer voor sopraan en bas dan voor andere stemmen
(kenmerk der Barok).
Deze uitgaven zijn niet ‘kritisch’, maar wel goedkoop.
Duet-muziek:
Bij
Stainer & Bell zijn verschenen Ten Duets (in twee delen), voor
twee sopraanstemmen, maar meestal ook prima uit te voeren door een sopraan/
alt ( of tenor/ bariton) combinatie: We The Spirits Of The Air, Two
Daughters Of This Aged Stream Are We, Shepherd Shepherd Leave Decoying, My
Dearest My Fairest, Sound The Trumpet and Lost Is My Quiet For Ever, No
resistance is but vain, O Dive custos, Hark! How the songsters of the grove,
Let Caesar and Urania love.
Een aantal SA duetten is ook nog te vinden in de (antiquarische) uitgave
van ‘Augener’.
Purcell`s Ode Come
Ye Sons of Art (Z.323), oorspronkelijk voor blokfluit, hobo`s,
trompetten, b.c. en koor met sopraan, alt of counter en bassolist, is door
Blower bewerkt voor SSA. ‘Sound the Trumpet’, ‘Strike the
Viol’, ‘Bid the Virtues’ en ‘These are the Sacred Charms’ zijn
hierin opgenomen in duetversie SA (Novello)
Galliard
Limited ( ook alleen antiquarisch) heeft o.a. een SA arrangement van Alfred
Moffat`s ‘Let us wander’, een
bewerking van ‘We the spirits of the
air’, gepubliceerd. Stainer
& Bell heeft dit arrangement ook.
Voor de bespreking van een aantal duetten verwijs ik
verder naar het archief van de Duetsalon.
Verder bestaan er nog arrangementen voor SSA (SMA) van
diverse stukken: ‘Dido and Aeneas’
(arr. Whittaker), ‘Since God so tender a regard’, ‘Welcome home’, ‘When first the sun’.
Noten:
(11) Voor een uitgebreid
overzicht van alle tijdgenoten in andere landen, zie mijn overzicht bij ‘Steffani’.
(12)Purcell componeerde bijv. De anthem ‘They that Go Down to the
Sea in Ships (Z 57) voor hem.
(13) Voor deze zangers
schreef Jeremiah Clarke (1673-1707) de Ode ter gelegenheid van de dood van
Henry Purcell.
(14) Voor mijn
beschrijving van de ontstaansgeschiedenis van de Opera zie deze link.
(15) Pelham Humfrey was
Master of the Children of the Chapel Royal, Hij paste vaak de Franse
(Lully), maar nog vaker de Italiaanse stijl (Carissimi) toe.
(16) Purcell bleef,
wellicht omdat hij zich medeschuldig voelde aan de geldverslindende
dramatische opera`s en hun grote casts óf omdat hij The Indian Queen op ‘groot
toneel’ wilde zien (Butler p.86).
(17) In zijn voorwoord bij ‘From the prophetes or the History of
Diocletian ‘(Z627) schrijft Purcell
‘that (English) music is still in its infancy; the infant is now learning Italian, which
is its best Master, and studying a little of the French Air, to give it
somewhat more Gayety and Fashion. (We must be)..content to shake off our
Barbarity by degrees’.(Burden p. 48)
(18) Purcell`s eerste ode
was: Welcome, Vicegerent (Z 340):
Toen de zomer in zijn luister
Heerlijk was, warm en blij,
Was al slechts een winterstorm
In afwezigheid van onze vorst.;
Deze ode bevat niet de
gebruikelijke ‘ground bass’ (zie ook H 4 e 2).
Zijn volgende ode “Swifter,
Isis, Swifter Flow (Z 366) heeft hem wel.
De herfst verwelkoming van
1682 ‘The Summer`s Absence Unconcerned we Bear (Z377) hergebruikt weer
enige ‘formules van ‘Swifter Isis’ en heeft als nieuwigheid een
declamatie-achtige bas-solo voor de stem van John Gostling (zie zangers).
In 1683 schreef Purcell ‘From Hardy Glimes’ (Z 325 én ? Z 337)voor de bruiloft van Anna met George van
Denemarken, de Herfstverwelkoming voor de koning ‘Fly, Bold Rebellion (Z
324) waarin een triomferende koning zijn vijanden verdrijft , en “Welcome
to All the Pleasures’(Z 339) voor St. Cecilia`s day (deze laatste niet voor
het koninklijke hof).
Uit 1693 dateert de
verjaardagsode ‘Celebrate this festival’(Z 321) (tekst Nahum Tate)
(19) Henry schreef toen voor M. Locke de ode ‘What hope for us
remains now he is gone’
(20) Playford publiceerde: The English Dancing Master,
Apollo`s Banquet en (vermoedelijk Purcell`s eerste compositie) Sweet
Tyraness in Catch that Catch can.(1652)-later herdrukt.); Pleasant
Musical Companion (1683-1686).
(21).Voor meer over S.
Pepys volg deze link.
(22) De Purcell Society
besloot begin twintigste eeuw de teksten van een aantal van Purcell`s
‘glees’ en catches te kuisen vanwege de schunnige teksten, verwijzend naar
het feit dat reeds na Purcell`s dood sommige uitgevers dat al gedaan
hadden, maar dat blijkt niet juist te zijn.
|